ECLI:NL:CRVB:2023:765
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand op basis van naderhand verkregen vermogen en de peildatum voor bijstandsverlening
In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep de terugvordering van bijstand van appellante, die naderhand vermogen heeft verkregen uit een boedelscheiding en de afkoop van een pensioen. Appellante ontving vanaf 7 oktober 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, maar haar bijstand werd beëindigd per 1 juli 2012 omdat haar ex-partner een auto had verkocht, waardoor appellante een aanzienlijk bedrag ontving. De Raad oordeelt dat de situatie bij de aanvang van de bijstand op 1 juli 2012 bepalend is voor de beoordeling van het vermogen. Het college heeft terecht de bedragen die appellante achteraf uit de boedel heeft ontvangen betrokken bij de toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet (PW) vanaf 1 juli 2012.
De Raad bevestigt dat appellante voor de aanvang van de bijstand al aanspraak had op de bedragen van € 8.726,36 en € 1.250,-. Het college heeft de bijstand terecht teruggevorderd, omdat het vermogen van appellante op 1 juli 2012 boven de vrij te laten vermogensgrens lag. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en het hoger beroep van appellante slaagt niet. De terugvordering blijft in stand, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.