1.1.Uit artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat nadere stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Het staat vast dat de heffingsambtenaar zich niet aan deze termijn heeft gehouden. Als stukken niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de desbetreffende stukken bij de beoordeling kunnen worden betrokken. De rechtbank overweegt als volgt. De gebruiksoppervlaktes van de woning van eiseres, [straat 1] [nummeraanduiding 2] en [straat 1] [nummeraanduiding 3] zijn in de taxatiematrix van 1 maart 2024 aangepast. De rest van de taxatiematrix is gelijk gebleven ten opzichte van de taxatiematrix die met het verweerschrift is meegestuurd. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres ter bestrijding van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde en ter onderbouwing van de door eiseres voorgestane waarde gebruik gemaakt van de gebruiksoppervlaktes van de referentiewoningen die in de nieuwe taxatiematrix zijn aangepast. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gemachtigde van eiseres zich voldoende heeft kunnen voorbereiden en voldoende de gelegenheid heeft gehad om hierop (tijdens de zitting) te reageren. Gelet op het minimale verschil tussen de oude en de nieuwe matrix en het feit dat de gemachtigde van eiseres in zijn eigen betoog zelf ook gebruik maakt van deze aangepaste gegevens, ziet de rechtbank geen reden om de nieuwe matrix buiten beschouwing te laten. De rechtbank gaat daarom bij de beoordeling van het geschil uit van de taxatiematrix van 1 maart 2024.
2. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan.
3. Pas op zitting wordt door de gemachtigde van eiseres concreet gemaakt waarom eiseres het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat de heffingsambtenaar in de beroepsfase de WOZ-waarden nader heeft onderbouwd met het verweerschrift heeft de gemachtigde van eiseres echter ruimschoots de kans gehad om daar tijdig op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde de heffingsambtenaar én de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van gronden uit zijn beroepschrift of pinpointbrief buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde eerder op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting. Dit is slechts anders voor de beroepsgronden van de gemachtigde van eiseres ten aanzien van de gebruiksoppervlaktes van de referentiewoningen in de taxatiematrix. De nieuwe taxatiematrix met de aangepaste gebruiksoppervlaktes is immers kort voor de zitting ontvangen. Hierdoor heeft de gemachtigde van eiseres hier pas op de zitting op kunnen reageren.
4. De woning van eiseres is een in 1998 gebouwd appartement. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 81 m2.
5. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum
1 januari 2021. Eiseres bepleit een lagere waarde, namelijk maximaal € 249.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 281.000,-.
6. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
7. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
8. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [plaats] , te weten:
- [straat 1] [nummeraanduiding 2] , verkocht op 8 november 2019 voor € 300.000,-.
- [straat 1] [nummeraanduiding 3] , verkocht op 15 mei 2020 voor € 335.000,-.
- [straat 1] [nummeraanduiding 4] , verkocht op 9 april 2021 voor € 371.500,-.
- [straat 2] [nummeraanduiding 5] , verkocht op 24 september 2019 voor € 275.000,-.
Beoordeling van het geschil
Heeft de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk gemaakt?
9. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij allemaal appartementen zijn die in dezelfde buurt zijn gelegen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
10. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De door de heffingsambtenaar gehanteerde gebruiksoppervlakte van de referentiewoningen
11. Eiseres voert aan dat uit de iWOZ-gegevens blijkt dat de gebruiksoppervlaktes van referentiewoningen [straat 1] [nummeraanduiding 2] en [straat 1] [nummeraanduiding 3] , 88 m2 in plaats van 77 m2 moeten zijn. De rechtbank overweegt dat uit de nieuwe taxatiematrix blijkt dat de heffingsambtenaar voor deze referentiewoningen ook uitgaat van een gebruiksoppervlakte van 88 m2. De beroepsgrond treft in zoverre geen doel.
12. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte voor referentiewoning [straat 2] [nummeraanduiding 5] is uitgegaan van een gebruiksoppervlakte van 72 m2. Volgens eiseres blijkt namelijk uit de iWOZ-gegevens dat de gebruiksoppervlakte
van deze referentiewoning 77 m2 is. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar hierover toegelicht dat de gebruiksoppervlaktes in de iWOZ-gegevens afwijken van de BAG-gebruiksoppervlaktes. Hierdoor zijn de gebruiksoppervlakte in de nieuwe taxatiematrix aangepast. De rechtbank kan het standpunt van eiseres daarom volgen. Uit de iWOZ-gegevens blijkt namelijk dat [straat 2] [nummeraanduiding 5] een gebruiksoppervlakte heeft van 77 m2 en een BAG-gebruiksoppervlakte van 72 m2. De heffingsambtenaar had daarom in de taxatiematrix van een gebruiksoppervlakte van 77 m2 moeten uitgaan. Dit betekent echter niet dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld. Als wordt uitgegaan van een gebruiksoppervlakte van 77 m2 heeft [straat 2] [nummeraanduiding 5] namelijk een m2-prijs van € 3.922,-. Dit is alsnog een hoger dan de m2-prijs van de woning van eiseres (€ 3.395,-). De beroepsgrond slaagt niet.
De voorzieningen van referentiewoning [straat 1] [nummeraanduiding 4]
13. Eiseres voert daarnaast aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte de voorzieningen van [straat 1] als eenvoudig/verouderd heeft gewaardeerd. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar hierover toegelicht dat de voorzieningen van [straat 1] aan de hand van het fotomateriaal uit de iWOZ-gegevens als eenvoudig/verouderd zijn gewaardeerd. De rechtbank kan het standpunt van de heffingsambtenaar volgen. Uit het fotomateriaal blijken namelijk geen omstandigheden waar een hogere waardering uit zou moeten volgen dan is gehanteerd. Eiseres heeft verder niet onderbouwd betwist dat de voorzieningen van [straat 1] ten opzichte van de woning van eiseres te laag zijn gewaardeerd. Eiseres heeft het immers nagelaten om zelf bijvoorbeeld foto’s te overleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Immateriële schadevergoeding
14. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. In belastingzaken wordt, als de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiseres immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt. In deze beroepszaak is het bezwaarschrift ontvangen op
3 maart 2022 en is door de rechtbank op 21 maart 2024 uitspraak gedaan. De redelijke termijn van 2 jaar wordt dus met (afgerond naar boven) 1 maand overschreden.
15. De rechtbank ziet, evenals in een eerdere zaak van deze gemachtigde en heffingsambtenaar, reden de redelijke termijn voor deze zaak te verlengen. De reden daarvoor is de volgende. De termijn van twee jaar kan verlengd worden bij bijzondere omstandigheden. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de redelijke termijn, worden volgens vaste rechtspraak onder meer gerekend:
“[…] de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.”
16. De rechtbank stelt vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiseres en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelwijze van de gemachtigde van eiseres leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelwijze kan eiseres worden toegerekend. Gelet op het aantal door de gemachtigde van eiseres ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden. Dit leidt tot de conclusie dat in dit geval de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.