ECLI:NL:RBMNE:2024:1646

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
16-266266-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het faciliteren van de verkoop van SS-dolken op een militariabeurs

Op 18 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 augustus 2021 een militariabeurs organiseerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte twee standhouders de gelegenheid en middelen heeft verschaft om op deze beurs meerdere dolken met een SS-teken, hakenkruis en de inscriptie 'Meine Ehre heisst Treue' tentoon te stellen en te verkopen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een dringende maatschappelijke behoefte die rechtvaardigde dat de verdachte werd veroordeeld voor het in voorraad hebben van deze dolken. De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar was en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De zaak kwam tot stand na een onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 februari 2024, waarbij de verdachte en de officier van justitie hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank weegt de vrijheid van meningsuiting af tegen de bescherming van de rechten van anderen, en concludeert dat de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting in dit geval niet gerechtvaardigd was. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar er was voldoende bewijs voor medeplichtigheid aan het ter beschikking stellen van de dolken. De rechtbank benadrukte dat de context van de beurs en de intenties van de verdachte van belang waren voor de beoordeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-266266-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1974] te [geboorteplaats]
wonende aan [adres] te [woonplaats]
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 februari 2024. Het onderzoek is op 4 maart 2024 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van de standpunten van verdachte.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 21 augustus 2022 in [plaats] , samen met anderen, meerdere SS-dolken, waarin een uitlating was vervat waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze uitlating voor Joodse mensen beledigend was en aanzet tot haat tegen, discriminatie van en gewelddadig optreden tegen Joodse mensen, ter verspreiding voorhanden heeft gehad,
dan wel (subsidiair) een ander(en) daarbij behulpzaam is geweest door daartoe de gelegenheid en middelen te verschaffen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
De door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter verkoop aangeboden dolken op de door verdachte georganiseerde [beurs] in [plaats] zijn onmiskenbaar voorwerpen als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht. De symbolen en tekst op deze dolken roepen associaties op met nationaalsocialistisch of discriminatoir gedachtengoed en de wreedheden die door het Duitse naziregime zijn begaan. Die associaties worden versterkt doordat het gaat om geweldsvoorwerpen.
Niet is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten de dolken in voorraad hadden met het doel om voorlichting te geven zodat van zakelijke berichtgeving, als bedoeld in artikel 137e Wetboek van Strafrecht, geen sprake is.
Er was verder sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Verdachte wist immers dat er dolken met SS-tekens op de beurs te koop werden aangeboden. Verdachte had vanuit zijn rol als organisator zeggenschap over het aanbod op de beurs en heeft de medeverdachten alle vrijheid gegeven om deze dolken aan te bieden.
4.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft gesteld dat hij niets strafbaars heeft gedaan en dat hij vrijgesproken moet worden van het ten laste gelegde. Verdachte heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De dolken zijn nooit in de openbaarheid vertoond. De beurs had een besloten karakter en is bedoeld voor verzamelaars en onderzoekers. Daarmee was sprake van zakelijke berichtgeving en was het ter verkoop aanbieden van de dolken niet strafbaar. Vanwege het besloten karakter van de beurs kan er geen sprake van zijn geweest dat mensen, anders dan op eigen verzoek, geconfronteerd konden worden met de dolken. Iedere bezoeker maakt voor zichzelf de keuze om de beurs te bezoeken en daarvoor een entreeticket te kopen. Niemand op de beurs had de intentie om het nationaalsocialistisch gedachtegoed uit te dragen. De collectie historische voorwerpen die op de beurs wordt aangeboden is ook veel breder dan alleen voorwerpen uit voormalig nazi-Duitsland. Nazi-sympathisanten worden van de beurs geweerd en verwijderd.
Uit jurisprudentie blijkt dat de gecontroleerde verkoop van originele dolken, zoals in de gecontroleerde omgeving van de [beurs] , niet strafbaar is. Voorwerpen die op zichzelf associaties opwekken met rassendiscriminatie zijn, wanneer zij ten verkoop in voorraad worden gehouden voor verzamelaars van militaire curiosa, geen voorwerpen als bedoeld in artikel 173e, eerste lid, Sr. De dolken betreffen slechts ceremoniële-/sierdolken en waren historisch gezien bedoeld voor de decoratie van het ceremoniële uniform. Het zijn historische voorwerpen uit het Derde Rijk.
Er is, tot slot, geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Verdachte heeft zelf nooit een SS-dolk in zijn bezit gehad of verkocht. Verdachte kent [medeverdachte 1] wel, maar [medeverdachte 2] kent hij nauwelijks. Hij heeft met beiden nooit samengewerkt op het gebied van dolken. Dat de stand van hem en die van [medeverdachte 1] op de beurs dicht bij elkaar stonden, is toeval.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bezochten op 21 augustus 2022 de [beurs] in [plaats] . Door hen werd het volgende bevonden:
Op de beurs hebben wij de organisator [verdachte] gezien met zijn stand. Bij de stand met een banner [banner] van [medeverdachte 2] , zagen wij een glazen vitrine kast. In de vitrinekast zagen wij een dolk met daarin een SS-inscriptie met de volgende tekst "Meine Ehre heisst Treue". Bij de stand van [naam] zagen wij 9 dolken uitgestald in een glazen vitrinekast. Wij hebben een dolk gezien van dichtbij. Wij zagen op het aanhef van de dolk een SS-teken. Wij zagen de volgende tekst staan in de dolk: "Meine Ehre heisst Treue". Wij zagen de genoemde tekens en tekst bij de andere messen/dolken ook. [2] Tevens achter dit proces-verbaal van bevindingen een foto afdruk van genoemde dolk, welke wij via Google hebben opgevraagd. De dolk die op de foto staat is de dolk, welke wij hebben gezien
in de vitrinekast van [naam] . [3]
Afbeelding [met daarop het handvat, waarop een SS-teken, adelaar en hakenkruis zijn afgebeeld, en een lemmet van een dolk, waarop de tekst "Meine Ehre heisst Treue" staat] [4]
Uit een beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden van 29 mei 2012 waarin werd geoordeeld over - onder andere - dolken voorzien van een SS-teken met de tekst ”Meine Ehre heist Treue” blijkt het volgende:
Een aan het hof overgelegd rapport van 20 december 2007 van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie. Kort samengevat wordt in dit rapport gesteld dat op zichzelf geen enkel symbool, ook niet het hakenkruis, strafbaar is op grond van een van de discriminatieartikelen. Het hakenkruis en andere symbolen die aan het Nazi-gedachtegoed kunnen worden gerelateerd, zijn pas beledigend over een groep als het nationaal-socialistisch gedachtegoed wordt uitgedragen. Anders dan bij het hakenkruis, dat al voor die tijd bestond, geldt volgens het LECD voor symbolen die zijn ontstaan in de nazi-tijd, bijvoorbeeld het SS-teken, bijna per definitie dat het nationaal-socialistische gedachtegoed wordt uitgedragen. Gesteld wordt dat er een verschuiving in de betekenis van ‘Nazi-symbolen’ heeft plaatsgehad in die zin dat deze tekens een bredere betekenis hebben gekregen en een symbool zijn geworden voor racistische ideologie in het algemeen. Bij het afbeelden van een hakenkruis is de context bepalend voor het discriminatoire karakter van de uiting. Met betrekking tot de genoemde wapens komt het rapport - zakelijk weergegeven - tot de volgende conclusie:
Ad 1a: Meine Ehre heist Treue, was de leuze van de SS. Samen met het afbeelden van het hakenkruis en de adelaar wordt nationaal-socialistisch en/of racistisch gedachtegoed uitgedragen. Dit wordt versterkt omdat de afbeelding en de tekst zijn aangebracht op een geweldsvoorwerp. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in zijn verhoor, onder meer, het volgende verklaard:
V: Wat is [naam] ?
A: Dat ben ik [6]
V: Verkoop jij dolken met SS tekens?
A: ja zeker
V: Verkoop jij messen of dolken met SS tekens en ingegraveerd met de volgende tekst: " Meine Ehre heist Treue"?
A: Ze zijn geëtst [7]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft in zijn verhoor, onder meer, het volgende verklaard:
A: Vanaf 1 mei 2022 staan wij op de beurs. [8]
V: Verkoop jij messen of dolken met SS tekens en ingegraveerd met de volgende tekst: " Meine Ehre heist Treue"?
A: Ja ik heb er een [9]
Verdachte heeft op de terechtzitting - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Ik heb de [beurs] in [plaats] in augustus 2022 georganiseerd. Ik wist dat door standhouders op de beurs nazirelikwieën, waaronder dolken, aangeboden werden. Ik ben mij terdege bewust van hoe beladen de geschiedenis op dat gebied is.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie, onder meer, het volgende verklaard:
V: Weet jij ook waar [naam] en [naam] .com met hun stands stonden?
A: Die stonden tegenover mij.
V: Weet jij wat zij te koop aanboden?
A: [medeverdachte 1] dolken [rechtbank: [medeverdachte 1] ]. [10]
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Algemeen
Op basis van de bewijsmiddelen wordt vastgesteld dat verdachte op 21 augustus 2021 de [beurs] in [plaats] heeft georganiseerd. Twee standhouders op die beurs, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , hebben daar dolken te koop aangeboden met daarop een SS-teken, adelaar, hakenkruis en de inscriptie "Meine Ehre heisst Treue" (hierna: SS-dolken).
Beledigend, discriminatoir, haatzaaiend en aanzettend tot geweld
De rechtbank stelt voorop dat (gebruiks)voorwerpen uit het nazitijdperk niet per definitie voorwerpen zijn waarin een uitlating als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is vervat. Wanneer dergelijke voorwerpen bijvoorbeeld deel uitmaken van een historische collectie van een museum zullen deze, gelet op die context, niet beledigend zijn of aanzetten tot discriminatie, haat of geweld. De context is dus mede van belang.
In dit geval hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de dolken met het oog op de ongecontroleerde verkoop (ter verspreiding) in voorraad en werden deze in dat verband getoond aan bezoekers van de [beurs] . De dolken vertolken het nationaalsocialistisch en daarmee antisemitisch gedachtengoed, zo volgt ook uit het in de bewijsmiddelen genoemde rapport van het LECD. Het op de dolken afgebeelde SS-teken, hakenkruis, de adelaar en SS-leuze kunnen niet anders geïnterpreteerd worden. Het nationaalsocialistisch gedachtengoed is als uitermate beledigend, discriminatoir, haatzaaiend en geweldadig jegens de Joodse bevolkingsgroep de geschiedenisboeken ingegaan. Daarbij komt dat dolken naar hun aard - en ongeacht het historisch gebruik van specifiek deze dolken - geweldsvoorwerpen zijn, en daarmee wellicht nog eerder dan andere nazivoorwerpen het kwaadaardige nationaalsocialistisch gedachtengoed tot uitdrukking brengen. Gelet op de overwegingen in de beschikking van de Hoge Raad [11] en de (daaropvolgende) beschikking van het Gerechtshof Arnhem [12] , komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat sprake is van voorwerpen waarin uitlatingen als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn vervat.
Zakelijke berichtgeving
Wanneer men onderhavige SS-dolken slechts voor zakelijke berichtgeving ter verspreiding in voorraad heeft, kan het ten laste gelegde niet worden bewezen. De wetgever heeft hiermee beoogd de mogelijkheid te bieden rassendiscriminatie aan het licht te brengen en (wetenschappelijk) te analyseren en bekritiseren. Bij zakelijke berichtgeving moet vooral gedacht worden aan journalistieke of wetenschappelijke berichtgeving om de mogelijkheid te bieden rassendiscriminatie aan het licht te brengen en (wetenschappelijk) te analyseren en bekritiseren.
De rechtbank is van oordeel dat de op de [beurs] ter verspreiding aangeboden dolken niet met één van voornoemde doelen voorhanden waren. Het doel was immers om deze te verkopen; een commercieel doel. Dat verdachten dachten of de intentie hadden slechts aan historici of verzamelaars te verkopen leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit niet effectief kon worden gecontroleerd. De beurs was toegankelijk voor een ieder die een kaartje kocht, zonder dat vastgesteld kon worden met welke bedoelingen of gedachtengoed men naar deze beurs kwam.
Medeplegen/medeplichtigheid
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat, zoals primair ten laste is gelegd, sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] . Verdachte heeft als organisator van de [beurs] een groot aantal personen, waaronder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , de gelegenheid heeft gegeven hun goederen te koop aan te bieden. Hoewel verdachte wist dat er door [medeverdachte 1] SS-dolken te koop werden aangeboden, kan niet vastgesteld worden dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het ter verspreiding voorhanden hebben van die dolken. Het alleen ter beschikking stellen van een stand, levert nog niet zo’n wezenlijke bijdrage op. Van medeplegen is dus geen sprake, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet in het handelen van verdachte wel voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid. Verdachte heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] immers opzettelijk gelegenheid en middelen verschaft om de SS-dolken die zij in voorraad hadden tentoon te stellen en te koop aan te bieden op de [beurs] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 21 augustus 2022 te [plaats] , anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, meerdere voorwerpen, te weten 10 dolken, met een SS- en hakenkruisinscriptie en voorzien van de woorden "Meine Ehre heisst Treue", waarin een uitlating was vervat die, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, voor een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en hun godsdienst, beledigend was en aanzet tot haat tegen en discriminatie van en gewelddadig optreden tegen Joden, ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad hebben gehad,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 21 augustus 2022 te [plaats] , opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door
- die [medeverdachte 2] voornoemde dolk tentoon te laten stellen en
- die [medeverdachte 1] voornoemde dolken tentoon te laten stellen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van verdachte
Artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) beschermt de vrijheid van meningsuiting. Het is evident dat de op de beurs aanwezige originele SS-dolken ondanks hun kwaadaardigheid, als historische objecten vallen onder de reikwijdte van artikel 10 EVRM.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen verweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijheid van meningsuiting
De rechtbank heeft zich, mede gelet op het standpunt van verdachte, afgevraagd of een veroordeling van verdachte in strijd is met zijn recht op vrije meningsuiting dat onder andere door artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt beschermd. In het eerste lid van dit artikel is, onder meer, bepaald dat een ieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. In het tweede lid is bepaald onder welke omstandigheden dit recht beperkt mag worden.
Inbreuk gerechtvaardigd?
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte ter verspreiding in voorraad hebben van een dolk met daarop een leuze van de SS, een SS-teken, een hakenkruis en een adelaar onder de reikwijdte valt van het eerste lid van artikel 10 EVRM, aangezien daarmee het nationaalsocialistisch en antisemitisch gedachtegoed wordt uitgedragen.
Om vervolgens te beoordelen of een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van verdachte gerechtvaardigd is, moet worden beoordeeld of de inbreuk bij wet is voorzien, daaronder begrepen de vragen of het verbod kenbaar en voorzienbaar was voor verdachte, of het verbod een legitiem doel dient en, ten slotte, of de inbreuk (een veroordeling) in dit geval noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Inbreuk bij wet voorzien en legitiem doel
Naar het oordeel van de rechtbank is de inbreuk bij wet voorzien. Artikel 137e Sr is ingevoerd bij wet in formele zin en de rechtbank is niet gebleken dat verdachte niet van het daarin vervatte verbod (op – kortgezegd – beledigende, haat-zaaiende, discriminerende of geweld-oproepende uitlatingen) op de hoogte was of kon zijn, of de reikwijdte daarvan niet kon overzien. Daarnaast is sprake van een legitiem doel van deze inbreuk, namelijk de bescherming (van de rechten) van anderen: het voorkomen van haat tegen en discriminatie van Joden wegens hun ‘ras’ en hun godsdienst.
Inbreuk noodzakelijk in een democratische samenleving?
Tot slot beoordeelt de rechtbank of een inbreuk (een veroordeling) in dit geval noodzakelijk wordt geacht in een democratische samenleving. Hierbij neemt zij, onder verwijzing naar wat het gerechtshof Amsterdam hierover heeft overwogen [13] , het volgende als uitgangspunt.
Voorop wordt gesteld dat het EVRM een reactie was op de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog waarbij miljoenen (Joodse) burgers zijn vermoord. Het verdrag is opgesteld in 1950 in navolging van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties (UVRM) uit 1948, waarin de vrijheid van meningsuiting wordt verkondigd als een van de hoogste idealen van iedere mens. De strekking van artikel 19 van het UVRM en van artikel 10 van het EVRM is dat ook – of beter: juist – onwelgevallige opvattingen en meningen, die kunnen shockeren, kwetsen of verontrusten, zoveel mogelijk in de openbaarheid thuishoren. Zo kan (potentieel) onrecht in een vroeg stadium aan het licht komen, en wordt een goed geïnformeerd en kritisch openbaar debat daarover bevorderd en kan de samenleving zich effectief verweren tegen onrecht.
In het belang van een democratische rechtsstaat moet daarom zeer omzichtig worden omgegaan met het verbieden van meningsuitingen. De lat wordt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hoog gelegd. Een beperking van het recht op vrije meningsuiting moet beantwoorden aan een dwingende maatschappelijke behoefte (een pressing social need) en evenredig zijn aan het beoogde doel.
In het algemeen moet voorkomen worden dat de vervolging van meningsuitingen leidt tot een chilling effect en bijdraagt aan een sfeer van maatschappelijke onverdraagzaamheid en aldus juist het tegenovergestelde bewerkstelligt van wat met het grondrecht van vrije meningsuiting beoogd wordt.
Toepassing op deze zaak
De rechtbank stelt voorop dat een (ongewenste) confrontatie met nazivoorwerpen, zoals onderhavige dolken, als pijnlijk en vernederend kan worden ervaren, in het bijzonder door de Joodse gemeenschap. De rechtbank ziet een SS-dolk weliswaar als een (gezien de aard van het voorwerp) agressieve uiting van het nationaalsocialistisch en daarmee antisemitisch gedachtengoed, maar dat betekent nog niet dat een veroordeling van verdachte zonder meer noodzakelijk moet worden geacht in een democratische samenleving. De zodanig dringende maatschappelijke behoefte – die daarvoor is vereist – ziet de rechtbank in deze zaak niet. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
De rechtbank merkt allereerst op dat onderhavige SS-dolken - anders dan een boek als Mein Kampf dat vol staat met antisemitisch gedachtegoed - gezien hun aard (voorwerpen voorzien van het SS-teken, de SS-leuze, een adelaar en/of hakenkruis) slechts een beperkte rol kunnen spelen in de verdere verspreiding van dergelijk gedachtegoed.
Daarbij komt dat een veroordeling van verdachte voor medeplichtigheid aan het in voorraad hebben van een beperkt aantal SS-dolken al snel onevenredig uitpakt ten opzichte van het te beschermen doel van de beperking van het grondrecht van vrije meningsuiting.
Op de verzamelaarsbeurs, die door verdachte werd georganiseerd, hadden twee standhouders ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) - bij gebrek aan bewijs van het tegendeel (de dolken zijn niet inbeslaggenomen of onderzocht -, enkel originele exemplaren ter verspreiding in voorraad. Met de verkoop van originele dolken, historisch objecten, kan daarom niet gezegd worden dat het nationaalsocialistisch en antisemitisch gedachtegoed daarmee effectief een groter bereik heeft gekregen, anders dan bij de verkoop van replica’s. Niet is gebleken dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dit deden met het doel om nationaalsocialistisch of antisemitisch gedachtengoed uit te dragen. Evenmin is gebleken dat verdachte zelf dit gedachtengoed aanhangt of propageert, terwijl uit de door verdachte op zitting gegeven toelichting wel volgt dat hij zich inspant om mensen die dit gedachtengoed wel aanhangen te weren van de beurs.
Het oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van een zodanig dringende maatschappelijke behoefte, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het EVRM, dat verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid aan het in voorraad hebben van 10 SS-dolken leidt ertoe dat artikel 137e Sr, in verband met het bepaalde in artikel 94 van de Grondwet, buiten toepassing moet worden gelaten. Toepassing daarvan is in dit geval immers niet verenigbaar met artikel 10 van het EVRM.
Het voorgaande brengt mee dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is en dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar;
-
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2024.
De oudste rechter is buiten staat te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2021 tot en met 21 augustus 2022 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, één of meerdere voorwerp(en), te weten:
-één of meerdere dolken en/of zwaarden, te weten 10, met een SS- en/of hakenkruis inscriptie en/of (voorzien van) de tekst/woorden: "Meine Ehre heisst Treue",
waarin een uitlating was vervat, die, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, voor een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of hun godsdienst, beledigend was en/of aanzet tot haat tegen en/of discriminatie van (Joodse) mensen en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten Joden, ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft gehad;
( art 137e lid 1 ahf/sub 1 alinea Wetboek van Strafrecht, art 137e lid 1 ahf/sub 2 alinea Wetboek van Strafrecht, art 137e lid 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks
21 augustus 2022te [plaats] , in elk geval in Nederland, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, één of meerdere voorwerp(en), te weten:
-één of meerdere dolken en/of zwaarden, te weten 10, met een SS- en/of hakenkruis inscriptie en/of (voorzien van) de tekst/woorden: "Meine Ehre heisst Treue",
waarin een uitlating was vervat, die, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, voor een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of hun godsdienst, beledigend was en/of aanzet tot haat tegen en/of discriminatie van (Joodse) mensen en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten Joden, ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft gehad,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 22 augustus 2021 tot en met 21 augustus 2022 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- die [medeverdachte 2] voornoemde dolk(en) en/of zwaard(en) tentoon te laten stellen en/of
- die [medeverdachte 1] voornoemde dolken en/of zwaarden tentoon te laten stellen;
( art 137e lid 1 ahf/sub 1 alinea Wetboek van Strafrecht, art 137e lid 1 ahf/sub 2 alinea Wetboek van Strafrecht, art 137e lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 oktober 2022, genummerd PL0900-2022239161, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 92. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 21.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 21.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 22.
5.Een geschrift, te weten een afschrift van de beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden van 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BP0478, r.o. 3.2.5.
6.Proces-verbaal van verhoor, pagina 43-44.
7.Proces-verbaal van verhoor, pagina 44.
8.Proces-verbaal van verhoor, pagina 88.
9.Proces-verbaal van verhoor, pagina 90.
10.Proces-verbaal van verhoor, pagina 37.
11.Beschikking van de Hoge Raad van 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BP0478.
12.Beschikking van het gerechtshof Arnhem van 8 november 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY2774.
13.Arrest van het gerechtshof Amsterdam 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:299.