ECLI:NL:GHARN:2012:BY2774

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR 805-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot onttrekking aan het verkeer van replica’s van dolken van het nazi-regime na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 november 2012 uitspraak gedaan over de vordering tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen replica’s van dolken van het nazi-regime. De vordering was ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, na een eerdere terugwijzing door de Hoge Raad. De in beslag genomen dolken waren aangetroffen tijdens een douanecontrole op Schiphol in 2006 en waren bedoeld voor verkoop via internet. De belanghebbende stelde dat de dolken enkel voor historische en verzameldoeleinden waren en dat het bezit ervan niet in strijd was met de wet. Het hof oordeelde echter dat, gelet op de specifieke omstandigheden van de zaak en de overwegingen van de Hoge Raad, de dolken wel degelijk als voorwerpen konden worden aangemerkt waarin uitlatingen zijn vervat die in strijd zijn met artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel verbiedt het bezit van voorwerpen die beledigende of aanzettende uitlatingen bevatten. Het hof concludeerde dat de ongecontroleerde verkrijgbaarheid van deze dolken in strijd is met de wet en het algemeen belang, en heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen. De dolken werden als gevaarlijk beschouwd, omdat ze associaties oproepen met nationaal-socialistisch en racistisch gedachtegoed, en het hof benadrukte dat het openlijk kunnen kopen van dergelijke voorwerpen de openbare orde en mensenrechten in gevaar kan brengen. De uitspraak resulteerde in de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen dolken, waarmee het hof de belangen van de samenleving boven die van de belanghebbende stelde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Pkn: 05/520733-06
Avnr: 805-12
Het hof heeft gezien - na terugwijzing door de Hoge Raad - de op 19 maart 2007 ter griffie van de rechtbank te Arnhem ingekomen vordering ex artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering in de zaak tegen:
[naam belanghebbende],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
hierna te noemen belanghebbende,
ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, strekkende tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen, in de vordering genoemde voorwerpen.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 8 oktober 2012 de advocaat-generaal en de belanghebbende.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de beschikking van de Hoge Raad van 29 mei 2012, rolnr.
S 09/04752 B.
OVERWEGINGEN
1. Op 7 juni 2006 is bij een douanecontrole op Schiphol een partij wapens aangetroffen die door belanghebbende vanuit de Verenigde Staten van Amerika werd ingevoerd. Van deze partij zijn vier soorten dolken in beslag genomen, namelijk:
a. 35 dolken met twee snijkanten, waarvan het heft is voorzien van de Duitse Rijksadelaar met hakenkruis en van een SS-teken en het lemmet van de tekst: Meine Ehre heist Treue, typeaanduiding MC-2085BK;
b. 5 dolken met twee snijkanten, voorzien van de Duitse Rijksadelaar, typeaanduiding HK-2023;
c. 30 dolken met één snijkant waarvan het heft is voorzien van een hakenkruis en het lemmet van de tekst: Arbeid adelt, typeaanduiding HK-26018;
d. 12 dolken met één snijkant waarvan het heft is voorzien van een hakenkruis, typeaanduiding MC-2021.
Het gaat om in de Verenigde Staten vervaardigde replica’s. De twee eerstgenoemde soorten zijn blanke wapens in de zin van artikel 2, eerste lid categorie IV sub 1, van de Wet wapens en munitie. De andere twee soorten zijn wapens in de zin van artikel 2, eerste lid categorie IV sub 6, van de Wet wapens en munitie.
2. Bij brief van 19 maart 2007 heeft de officier van justitie belanghebbende medegedeeld dat hij niet zal worden vervolgd. Dezelfde dag heeft de officier van justitie op grond van artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering bij de rechtbank te Arnhem de onttrekking aan het verkeer van alle inbeslaggenomen dolken gevorderd.
3. Op 11 april 2007 is de vordering ter zitting van de rechtbank te Arnhem behandeld en is belanghebbende gehoord. Bij beschikking van 25 april 2007 heeft de rechtbank te Arnhem de vordering tot onttrekking aan het verkeer toegewezen. Hiertegen heeft belanghebbende op 1 juni 2007 cassatieberoep ingesteld.
4. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 20 januari 2009 de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof opdat de zaak op het bestaande klaagschrift (het hof verstaat: de ingediende vordering tot onttrekking aan het verkeer) opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
5. Op 18 augustus 2009 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Op 20 oktober 2009 heeft dit hof de vordering tot onttrekking aan het verkeer afgewezen.
De advocaat-generaal te Arnhem heeft op 22 oktober 2009 beroep in cassatie ingesteld.
6. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 29 mei 2012 de beschikking van het hof vernietigd maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de onder 1a, 1c en 1d aangeduide voorwerpen. De zaak is teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem opdat de zaak in zoverre op de bestaande vordering tot onttrekking aan het verkeer opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
7. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de dolken van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op een aan het hof overgelegd rapport van 20 december 2007 van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie. Kort samengevat wordt in dit rapport gesteld dat op zichzelf geen enkel symbool, ook niet het hakenkruis, strafbaar is op grond van een van de discriminatieartikelen. Het hakenkruis en andere symbolen die aan het Nazi-gedachtegoed kunnen worden gerelateerd, zijn pas beledigend over een groep als het nationaal-socialistisch gedachtegoed wordt uitgedragen. Anders dan bij het hakenkruis, dat al voor die tijd bestond, geldt volgens het LECD voor symbolen die zijn ontstaan in de nazi-tijd, bijvoorbeeld het SS-teken, bijna per definitie dat het nationaal-socialistische gedachtegoed wordt uitgedragen. Gesteld wordt dat er een verschuiving in de betekenis van ‘Nazi-symbolen’ heeft plaatsgehad in die zin dat deze tekens een bredere betekenis hebben gekregen en een symbool zijn geworden voor racistische ideologie in het algemeen. Bij het afbeelden van een hakenkruis is de context bepalend voor het discriminatoire karakter van de uiting. Met betrekking tot de hiervoor onder 1 genoemde wapens komt het rapport - zakelijk weergegeven - tot de volgende conclusie:
Ad 1a: Meine Ehre heist Treue, was de leuze van de SS. Samen met het afbeelden van het hakenkruis en de adelaar wordt nationaal-socialistisch en/of racistisch gedachtegoed uitgedragen. Dit wordt versterkt omdat de afbeelding en de tekst zijn aangebracht op een geweldsvoorwerp;
Ad 1b: Arbeid adelt, was de leuze van de Reichsarbeitsdienst. Deze dienst was in de Tweede Wereldoorlog een ondersteuningsdienst voor de Wehrmacht. Het mes is daarmee direct verbonden met de Nazi-legers en daarmee verwijst het mes naar de nationaal-socialistische ideologie. In deze context draagt het hakenkruis, geplaatst op een geweldsvoorwerp, er aan bij dat gesproken moet worden van een voorwerp waarmee nationaal-socialistisch en/of racistisch gedachtegoed wordt uitgedragen;
Ad 1c en 1d: Hoewel het afbeelden van een hakenkruis op zichzelf nog geen belediging inhoudt in de zin van artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht is het aangebracht op een geweldsvoorwerp dat kennelijk is bedoeld als een replica van een wapen uit de Nazi-tijd, een voorwerp dat wordt geassocieerd met nationaal-socialisme en de rassenleer van de Nazi’s. Daarom wordt met deze wapens een discriminatoir en/of racistisch gedachtegoed uitgedragen.
De advocaat-generaal heeft verder verwezen naar rechtsoverweging 3.4 in de beschikking van de Hoge Raad van 29 mei 2012, waarin staat dat voor de beoordeling van de vraag of de desbetreffende dolken onder art. 137e Sr vallen, deze niet op zichzelf moeten worden bezien, maar tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die zij wekken. De omstandigheden van het geval houden onder meer in dat de symbolen zijn aangebracht op geweldsvoorwerpen (dolken) die bovendien replica’s zijn van dolken die door nazi’s werden gebruikt. Het zien van dergelijke dolken wekt associaties op met de Tweede Wereldoorlog, het nationaal socialisme en vervolging of discriminatie van (etnische) minderheden. Daarnaast is belanghebbende voornemens de dolken via internet te verkopen. Door die combinatie van omstandigheden wordt het nationaal socialistisch en/of racistisch gedachtegoed uitgedragen. Dit is strafbaar op grond van artikel 137e Sr. Daarmee is ongecontroleerde verkrijgbaarheid c.q. ongecontroleerd bezit van deze dolken in strijd met de wet.
Voorts heeft belanghebbende bij verkoop via internet geen enkele controle op de kopers en wat de kopers met de dolk(en) van plan zijn. Dat belanghebbende de intentie heeft uitgesproken alleen aan verzamelaars van historische of militaire curiosa te verkopen is derhalve niet van belang. De omstreden dolken, die associaties wekken met het nationaal socialistisch en/of racistisch gedachtegoed, zijn ook interessant voor rechts-radicale en/of nazistische en/of racistische personen of groeperingen in de huidige samenleving. Het openlijk kunnen kopen van deze dolken versterkt genoemde personen of groeperingen in hun opvattingen en geeft hen een extra mogelijkheid hun ideeën te propageren. De openbare orde en de handhaving van mensenrechten zijn er bij gebaat als deze dolken niet vrij verkrijgbaar zijn. Daarmee is ongecontroleerde verkrijgbaarheid c.q. ongecontroleerd bezit van deze dolken (ook) in strijd met het algemeen belang.
8. Belanghebbende heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Hij heeft zich beroepen op HR 22 september 1987, NJ 1988, 300, op een beschikking van de rechtbank te Haarlem van 23 oktober 2008 (rolnr. 08/841, parketnr. 15/670191-07) en de beschikking van het hof in deze zaak van 20 oktober 2009. Belanghebbende heeft er op gewezen dat de Wet wapens en munitie niet verbiedt om de inbeslaggenomen wapens voorhanden te hebben, maar slechts om deze te dragen. Daarvan is echter in dit geval geen sprake. Verder heeft hij aangevoerd dat hij voornemens is de dolken te verkopen aan medeverzamelaars van militaire curiosa en dat alle voorwerpen betreffende het Derde Rijk uitsluitend worden verkocht voor geschiedkundige-, studie- en/of verzameldoeleinden. De verkoop vindt plaats via zijn internetsite. Deze internetsite, waarop duidelijk wordt gemaakt dat militaria worden verkocht, dient door de bezoeker bewust gekozen te worden en bevat verschillende waarschuwingen vanwege zijn aanbod van militaria. De internetsite neemt duidelijk afstand van het nationaal-socialisme en het fascisme. De bezoeker moet bewust de sectie ‘wo2 Duitse militaria’ binnengaan. Op de website wordt vermeld dat ‘Duitse Derde Rijk’-voorwerpen uitsluitend worden verkocht voor geschiedkundige-, studie- en/of verzameldoeleinden, welke mededeling vergezeld gaat van een ‘stop fascisme’-teken. Belanghebbende is van mening dat niet is voldaan de criteria van artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht voor het ter verspreiding in voorraad hebben van een voorwerp waarin een discriminerende uitlating is vervat.
9. Ingevolge artikel 36b, eerste lid sub 4, van het Wetboek van Strafrecht kan de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen worden uitgesproken bij afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie.
10. Ingevolge artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht zijn - naast de in artikel 36c van dat wetboek genoemde voorwerpen - vatbaar voor onttrekking aan het verkeer de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
11. Artikel 137e, eerste lid sub 2, van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar degene die – anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving – een voorwerp waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een uitlating is vervat die voor een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap beledigend is, of aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, aan iemand, anders dan op diens verzoek, doet toekomen dan wel verspreidt of ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding voorhanden heeft.
12. Het hof is van oordeel dat de onder 1a, 1c en 1d genoemde voorwerpen op zichzelf niet per definitie voorwerpen zijn waarin een uitlating als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is vervat. Gelet echter op de overwegingen van de Hoge Raad in zijn beschikking van 29 mei 2012, alsmede de specifieke omstandigheden in deze zaak, komt het hof toch tot het oordeel. dat in casu sprake is van voorwerpen waarin uitlatingen als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn vervat. Het hof kent daarbij gewicht toe aan de omstandigheid dat de symbolen en uitlatingen zoals beschreven onder 1. zijn aangebracht op geweldsvoorwerpen die bovendien replica’s zijn van dolken van het nazi-regime en daardoor een associatie oproepen met een racistisch en/of discriminatoir gedachtengoed. Nu de dolken door belanghebbende zijn ingevoerd met het oog op de verkoop aan willekeurige derden via het internet wordt voldaan aan de criteria van artikel 137e eerste lid WvSr. Daarmee is ongecontroleerde verkrijgbaarheid c.q. ongecontroleerd bezit van deze dolken in strijd met de wet. Dat zou anders kunnen zijn wanneer die verkrijgbaarheid wordt beperkt zoals in verband met het vormen van een collectie van historische wapens of een collectie van daarop gelijkende nabootsingen.
13. De vordering van de officier van justitie zal dan ook wat betreft de onder 1a, 1c en 1b genoemde voorwerpen worden toegewezen.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- wijst toe de vordering van de officier van justitie;
- beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
(1a).35 dolken met twee snijkanten, waarvan het heft is voorzien van de Duitse Rijksadelaar met hakenkruis en van een SS-teken en het lemmet van de tekst: Meine Ehre heist Treue, typeaanduiding MC-2085BK;
(1c).30 dolken met één snijkant waarvan het heft is voorzien van een hakenkruis en het lemmet van de tekst: Arbeid adelt, typeaanduiding HK-26018;
(1d).12 dolken met één snijkant waarvan het heft is voorzien van een hakenkruis, typeaanduiding MC-2021.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
C.G. Nunnikhoven en C. Caminada, raadsheren, in tegenwoordigheid van
mr. C.M.M. van der Waerden, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 november 2012.