ECLI:NL:RBMNE:2024:1642

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
16-266298-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de strafbaarheid van het in voorraad hebben van een SS-dolk in het kader van de vrijheid van meningsuiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op de militariabeurs van 21 augustus 2021 een dolk met daarop een SS-teken en de inscriptie "Meine Ehre heisst Treue" te koop heeft aangeboden. De rechtbank oordeelt dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is, omdat er in dit geval geen sprake is van een zodanig dringende maatschappelijke behoefte om de verdachte te veroordelen, zoals vereist door artikel 10 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de dolk niet met de intentie heeft aangeboden om nationaalsocialistisch of antisemitisch gedachtegoed te verspreiden, maar eerder als een historisch object op een beurs voor verzamelaars. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een veroordeling eiste op basis van artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht, afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de toepassing van dit artikel in deze context niet verenigbaar is met de vrijheid van meningsuiting zoals beschermd door het EVRM. De verdachte is daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-266298-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1967] te [geboorteplaats]
wonende aan [adres] te [woonplaats]
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 februari 2024. Het onderzoek is op 4 maart 2024 enkelvoudig gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van de standpunten van verdachte.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
op 21 augustus 2022 in [plaats] samen met anderen meerdere SS-dolken, waarin een uitlating was vervat, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze uitlating voor Joodse mensen beledigend was en aanzet tot haat tegen, discriminatie van en gewelddadig optreden tegen Joodse mensen, ter verspreiding voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
De door medeverdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] ter verkoop aangeboden dolken op de door verdachte georganiseerde [beurs] in [plaats] zijn onmiskenbaar voorwerpen als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht. De symbolen en tekst op deze dolken roepen associaties op met nationaalsocialistisch of discriminatoir gedachtengoed en de wreedheden die door het Duitse naziregime zijn begaan. Die associaties worden versterkt doordat het gaat om geweldsvoorwerpen.
Niet is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten de dolken in voorraad hadden met het doel om voorlichting te geven zodat van zakelijke berichtgeving, als bedoeld in artikel 137e Wetboek van Strafrecht, geen sprake is.
Er was verder sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Verdachte wist immers dat er dolken met SS-tekens op de beurs te koop werden aangeboden. Verdachte had vanuit zijn rol als organisator zeggenschap over het aanbod op de beurs en heeft de medeverdachten alle vrijheid gegeven om deze dolken aan te bieden.
4.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft gesteld dat hij, gelet op de jurisprudentie op dit gebied, niets strafbaars heeft gedaan en vrijgesproken moet worden van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bezochten op 21 augustus 2022 de [beurs] in [plaats] . Door hen werd het volgende bevonden:
Bij de stand met een banner [banner] van [verdachte] , zagen wij een glazen vitrine kast. In de vitrinekast zagen wij een dolk met daarin een SS-inscriptie met de volgende tekst "Meine Ehre heisst Treue". Tevens achter dit proces-verbaal van bevinden een foto afdruk van genoemde dolk, welke wij via Google hebben opgevraagd. [2]
Afbeelding [met daarop het handvat, waarop een SS-teken, adelaar en hakenkruis zijn afgebeeld, en een lemmet van een dolk, waarop de tekst "Meine Ehre heisst Treue" staat] [3]
Uit een beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden van 29 mei 2012 waarin werd geoordeeld over - onder andere - dolken voorzien van een SS-teken met de tekst ”Meine Ehre heist Treue” blijkt het volgende:
Een aan het hof overgelegd rapport van 20 december 2007 van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie. Kort samengevat wordt in dit rapport gesteld dat op zichzelf geen enkel symbool, ook niet het hakenkruis, strafbaar is op grond van een van de discriminatieartikelen. Het hakenkruis en andere symbolen die aan het Nazi-gedachtegoed kunnen worden gerelateerd, zijn pas beledigend over een groep als het nationaal-socialistisch gedachtegoed wordt uitgedragen. Anders dan bij het hakenkruis, dat al voor die tijd bestond, geldt volgens het LECD voor symbolen die zijn ontstaan in de nazi-tijd, bijvoorbeeld het SS-teken, bijna per definitie dat het nationaal-socialistische gedachtegoed wordt uitgedragen. Gesteld wordt dat er een verschuiving in de betekenis van ‘Nazi-symbolen’ heeft plaatsgehad in die zin dat deze tekens een bredere betekenis hebben gekregen en een symbool zijn geworden voor racistische ideologie in het algemeen. Bij het afbeelden van een hakenkruis is de context bepalend voor het discriminatoire karakter van de uiting. Met betrekking tot de genoemde wapens komt het rapport - zakelijk weergegeven - tot de volgende conclusie:
Ad 1a: Meine Ehre heist Treue, was de leuze van de SS. Samen met het afbeelden van het hakenkruis en de adelaar wordt nationaal-socialistisch en/of racistisch gedachtegoed uitgedragen. Dit wordt versterkt omdat de afbeelding en de tekst zijn aangebracht op een geweldsvoorwerp. [4]
Verdachte heeft op de terechtzitting - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Ik had op 21 augustus 2022 een stand op de [beurs] in [plaats] . Ik bood daar ter verkoop één dolk aan met daarop een SS-teken en de tekst "Meine Ehre heisst Treue".
Bewijsoverwegingen
Algemeen
Op basis van de bewijsmiddelen wordt vastgesteld dat verdachte op 21 augustus 2021 de [beurs] in [plaats] heeft georganiseerd. Twee standhouders op die beurs, [medeverdachte 1] en [verdachte] , hebben daar dolken te koop aangeboden met daarop een SS-teken, adelaar, hakenkruis en de inscriptie "Meine Ehre heisst Treue" (hierna: SS-dolken).
Beledigend, discriminatoir, haatzaaiend en aanzettend tot geweld
De rechtbank stelt voorop dat (gebruiks)voorwerpen uit het nazitijdperk niet per definitie voorwerpen zijn waarin een uitlating als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is vervat. Wanneer dergelijke voorwerpen bijvoorbeeld deel uitmaken van een historische collectie van een museum zullen deze, gelet op die context, niet beledigend zijn of aanzetten tot discriminatie, haat of geweld. De context is dus mede van belang.
In dit geval had [verdachte] de dolken met het oog op de ongecontroleerde verkoop (ter verspreiding) in voorraad en werden deze in dat verband getoond aan bezoekers van de [beurs] . De dolken vertolken het nationaalsocialistisch en daarmee antisemitisch gedachtengoed, zo volgt ook uit het in de bewijsmiddelen genoemde rapport van het LECD. Het op de dolken afgebeelde SS-teken, hakenkruis, de adelaar en SS-leuze kunnen niet anders geïnterpreteerd worden. Het nationaalsocialistisch gedachtengoed is als uitermate beledigend, discriminatoir, haatzaaiend en geweldadig jegens de Joodse bevolkingsgroep de geschiedenisboeken ingegaan. Daarbij komt dat dolken naar hun aard - en ongeacht het historisch gebruik van specifiek deze dolken - geweldsvoorwerpen zijn, en daarmee wellicht nog eerder dan andere nazivoorwerpen het kwaadaardige nationaalsocialistisch gedachtengoed tot uitdrukking brengen. Gelet op de overwegingen in de beschikking van de Hoge Raad [5] en de (daaropvolgende) beschikking van het Gerechtshof Arnhem [6] , komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat sprake is van voorwerpen waarin uitlatingen als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn vervat.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat de tekst op de dolk niet zichtbaar was omdat deze in een schede zat. De rechtbank volgt op dit punt het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waaruit blijkt dat zij de tekst "Meine Ehre heisst Treue" op de dolk hebben gelezen.
Zakelijke berichtgeving
Wanneer men onderhavige SS-dolken slechts voor zakelijke berichtgeving ter verspreiding in voorraad heeft, kan het ten laste gelegde niet worden bewezen. De wetgever heeft hiermee beoogd de mogelijkheid te bieden rassendiscriminatie aan het licht te brengen en (wetenschappelijk) te analyseren en bekritiseren. Bij zakelijke berichtgeving moet vooral gedacht worden aan journalistieke of wetenschappelijke berichtgeving om de mogelijkheid te bieden rassendiscriminatie aan het licht te brengen en (wetenschappelijk) te analyseren en bekritiseren.
De rechtbank is van oordeel dat de op de [plaats] ter verspreiding aangeboden dolk niet met één van voornoemde doelen voorhanden waren. Het doel was immers om deze te verkopen; een commercieel doel. Dat verdachte mogelijk dacht of de intentie had slechts aan historici of verzamelaars te verkopen leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit niet effectief kon worden gecontroleerd. De beurs was toegankelijk voor een ieder die een kaartje kocht, zonder dat vastgesteld kon worden met welke bedoelingen of gedachtengoed men naar deze beurs kwam.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat, zoals ten laste is gelegd, sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] . Dat [medeverdachte 2] verdachte een stand bood om zijn goederen, waaronder een SS-dolk, te verkopen, maakt nog niet dat hij daarmee een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het hierna bewezen verklaarde. Dat [medeverdachte 1] op diezelfde beurs ook SS-dolken te koop aanbood, leidt evenmin tot de conclusie dat hij nauw en bewust met verdachte heeft samengewerkt. Van medeplegen is dus geen sprake. Verdachte wordt in zoverre vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 21 augustus 2022 te [plaats] , anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, één voorwerp, te weten één dolk, met een SS- en hakenkruisinscriptie en voorzien van de tekst/woorden: "Meine Ehre heisst Treue", waarin een uitlating was vervat, die, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, voor een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of hun godsdienst, beledigend was en/of aanzet tot haat tegen en/of discriminatie van (Joodse) mensen en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten Joden, ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Vrijheid van meningsuiting
De rechtbank heeft zich, gelet jurisprudentie over het ter verspreiding in voorraad hebben van het boek ‘Mein Kampf’ van Adolf Hitler [7] , afgevraagd of een veroordeling van verdachte in strijd is met zijn recht op vrije meningsuiting dat onder andere door artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt beschermd. In het eerste lid van dit artikel is, onder meer, bepaald dat een ieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. In het tweede lid is bepaald onder welke omstandigheden dit recht beperkt mag worden.
Inbreuk gerechtvaardigd?
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte ter verspreiding in voorraad hebben van een dolk met daarop een leuze van de SS, een SS-teken, een hakenkruis en een adelaar onder de reikwijdte valt van het eerste lid van artikel 10 EVRM, aangezien daarmee (nationaalsocialistisch en/of antisemitisch) gedachtegoed wordt uitgedragen.
Om vervolgens te beoordelen of een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van verdachte gerechtvaardigd is, moet worden beoordeeld of de inbreuk bij wet is voorzien, daaronder begrepen de vragen of het verbod kenbaar en voorzienbaar was voor verdachte, of het verbod een legitiem doel dient en, ten slotte, of de inbreuk (een veroordeling) in dit geval noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Inbreuk bij wet voorzien en legitiem doel
Naar het oordeel van de rechtbank is de inbreuk bij wet voorzien. Artikel 137e Sr is ingevoerd bij wet in formele zin en de rechtbank is niet gebleken dat verdachte niet van het daarin vervatte verbod (op – kortgezegd – beledigende, haat-zaaiende, discriminerende of geweld-oproepende uitlatingen) op de hoogte was of kon zijn, of de reikwijdte daarvan niet kon overzien. Daarnaast is sprake van een legitiem doel van deze inbreuk, namelijk de bescherming (van de rechten) van anderen: het voorkomen van haat tegen en discriminatie van Joden wegens hun ‘ras’ en hun godsdienst.
Inbreuk noodzakelijk in een democratische samenleving?
Tot slot beoordeelt de rechtbank of een inbreuk (een veroordeling) in dit geval noodzakelijk wordt geacht in een democratische samenleving. Hierbij neemt zij, onder verwijzing naar wat het gerechtshof Amsterdam hierover heeft overwogen [8] , het volgende als uitgangspunt.
Voorop wordt gesteld dat het EVRM een reactie was op de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog waarbij miljoenen (Joodse) burgers zijn vermoord. Het verdrag is opgesteld in 1950 in navolging van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties (UVRM) uit 1948, waarin de vrijheid van meningsuiting wordt verkondigd als een van de hoogste idealen van iedere mens. De strekking van artikel 19 van het UVRM en van artikel 10 van het EVRM is dat ook – of beter: juist – onwelgevallige opvattingen en meningen, die kunnen shockeren, kwetsen of verontrusten, zoveel mogelijk in de openbaarheid thuishoren. Zo kan (potentieel) onrecht in een vroeg stadium aan het licht komen, en wordt een goed geïnformeerd en kritisch openbaar debat daarover bevorderd en kan de samenleving zich effectief verweren tegen onrecht.
In het belang van een democratische rechtsstaat moet daarom zeer omzichtig worden omgegaan met het verbieden van meningsuitingen. De lat wordt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hoog gelegd. Een beperking van het recht op vrije meningsuiting moet beantwoorden aan een dwingende maatschappelijke behoefte (een pressing social need) en evenredig zijn aan het beoogde doel.
In het algemeen moet voorkomen worden dat de vervolging van meningsuitingen leidt tot een chilling effect en bijdraagt aan een sfeer van maatschappelijke onverdraagzaamheid en aldus juist het tegenovergestelde bewerkstelligt van wat met het grondrecht van vrije meningsuiting beoogd wordt.
Toepassing op deze zaak
De rechtbank stelt voorop dat een (ongewenste) confrontatie met nazivoorwerpen, zoals onderhavige dolk, als pijnlijk en vernederend kan worden ervaren, in het bijzonder door de Joodse gemeenschap. De rechtbank ziet een SS-dolk weliswaar als een (gezien de aard van het voorwerp) agressieve uiting van het nationaalsocialistisch en daarmee antisemitisch gedachtengoed, maar dat betekent nog niet dat een veroordeling van verdachte zonder meer noodzakelijk moet worden geacht in een democratische samenleving. De zodanig dringende maatschappelijke behoefte – die daarvoor is vereist – ziet de rechtbank in deze zaak niet. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
De rechtbank merkt allereerst op dat onderhavige SS-dolk - anders dan een boek als Mein Kampf dat vol staat met antisemitisch gedachtegoed - gezien zijn aard (een voorwerp voorzien van het SS-teken, de SS-leuze, een adelaar en/of hakenkruis) slechts een beperkte rol kan spelen in de verdere verspreiding van dergelijk gedachtegoed.
Daarbij komt dat een veroordeling van verdachte voor het in voorraad hebben van slechts één SS-dolk al snel onevenredig uitpakt ten opzichte van het te beschermen doel van de beperking van het grondrecht van vrije meningsuiting.
Verdachte had, bij gebrek aan bewijs van het tegendeel (de dolk is niet inbeslaggenomen en/of onderzocht), bovendien een origineel exemplaar ter verspreiding in voorraad. Met de verkoop van een originele dolk, een historisch object, kan daarom niet gezegd worden dat het nationaalsocialistisch en antisemitisch gedachtegoed daarmee effectief een groter bereik heeft gekregen (anders dan bij de verkoop van replica’s). Verdachte wilde de dolk verkopen op een verzamelaarsbeurs en niet is gebleken dat hij dit deed met het doel om nationaalsocialistisch en/of racistisch gedachtengoed uit te dragen. Tot slot is ook niet gebleken dat verdachte zelf nationaalsocialistisch en/of antisemitisch gedachtengoed aanhangt of propageert.
Het oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van een zodanig dringende maatschappelijke behoefte, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het EVRM, dat verdachte wordt veroordeeld voor het in voorraad hebben van een SS-dolk leidt ertoe dat artikel 137e Sr, in verband met het bepaalde in artikel 94 van de Grondwet, buiten toepassing moet worden gelaten. Toepassing daarvan is in dit geval immers niet verenigbaar met artikel 10 van het EVRM.
Het voorgaande brengt mee dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is en dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar;
-
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2024.
De oudste rechter is buiten staat te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2022 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, één of meerdere voorwerp(en), te weten:
-één of meerdere dolken en/of zwaarden, met een SS- en/of hakenkruis inscriptie en/of (voorzien van) de tekst/woorden: "Meine Ehre heisst Treue",
waarin een uitlating was vervat, die, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, voor een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of hun godsdienst, beledigend was en/of aanzet tot haat tegen en/of discriminatie van (Joodse) mensen en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten Joden, ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft gehad;
( art 137e lid 1 ahf/sub 2 alinea Wetboek van Strafrecht, art 137e lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 oktober 2022, genummerd PL0900-2022239161, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 92. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 21.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 22.
4.Een geschrift, te weten een afschrift van de beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden van 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BP0478, r.o. 3.2.5.
5.Beschikking van de Hoge Raad van 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BP0478.
6.Beschikking van het gerechtshof Arnhem van 8 november 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY2774.
7.Arrest van 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:220.
8.Arrest van 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:299.