ECLI:NL:RBMNE:2024:1223

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
3 maart 2024
Zaaknummer
10467847 \ LC EXPL 23-908
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door een feitelijk beleidsbepaler in het kader van een garantieregeling voor agrarische grondverkoop

In deze zaak vorderen eisers hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 275.000,00 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eisers, die percelen agrarische grond hebben gekocht, stellen dat zij schade hebben geleden door de onrechtmatige daad van [gedaagde sub 1], die als feitelijk beleidsbepaler van [stichting 2] zou hebben gehandeld. De garantie die door [stichting 2] werd geboden, hield in dat de aankoopprijs zou worden terugbetaald indien de grond na twaalf jaar geen bouwbestemming had gekregen. Eisers stellen dat [gedaagde sub 1] hen heeft misleid door deze garantieregeling onbevoegd aan te bieden, terwijl hij niet bevoegd was om [stichting 2] te vertegenwoordigen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat [gedaagde sub 1] een belangrijke rol heeft gespeeld bij de oprichting en werking van [stichting 2]. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij eisers moeten aantonen dat [gedaagde sub 1] als feitelijk beleidsbepaler kan worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de eisers opgedragen om bewijs te leveren van de feiten en omstandigheden die deze rol onderbouwen. De zaak zal op 13 maart 2024 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10467847 \ LC EXPL 23-908
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] en [eiseres sub 1] ,

beiden wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[eiseres sub 3]en
[eiser sub 3] ,
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
4.
[eiser sub 4]en
[eiseres sub 4],
beiden wonende te [woonplaats 3] ,
5.
[eiser sub 5]en
[eiseres sub 5],
beiden wonende te [woonplaats 4] ,
6.
[eiseres sub 6],
wonende te [woonplaats 5] ,
7.
[eiser sub 7]en
[eiseres sub 7],
beiden wonende te [woonplaats 6] ,
8.
[eiser sub 8]en
[eiseres sub 8],
beiden wonende te [woonplaats 6] ,
9.
[eiser sub 9]en
[eiseres sub 9],
beiden wonende te [woonplaats 7] ,
10.
[eiser sub 10]en
[eiseres sub 10] ,
beiden wonende te [woonplaats 4] ,
11.
[eiser sub 11]en
[eiseres sub 11] ,
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
12.
[eiser sub 12]en
[eiseres sub 12],
beiden wonende te [woonplaats 4] ,
13.
[eiser sub 13] ,
wonende te [woonplaats 8] ,
eisende partijen,
gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo (hiervoor: [A] en [eiser sub 1] ),
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.mede handelend onder de namen
[handelsnaam 1] , [handelsnaam 2] , [handelsnaam 3]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: R. Bosman.
Partijen worden hierna eisers, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 25 producties;
- de conclusie van antwoord met 9 producties;
- aanvullende producties 26 tot en met 48 van eisers;
- aanvullende producties 10 en 11 van gedaagden.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2023.
Namens eisers zijn onder meer verschenen: de heer [eiser sub 1] , mevrouw [eiseres sub 3] , mevrouw [eiseres sub 2] , de heer [eiser sub 13] , de heer [eiser sub 8] , mevrouw [eiseres sub 8] , bijgestaan door mr. Van Mierlo voornoemd en de heer [A] (voormalige gemachtigde van eisers, tevens opsteller van de dagvaarding). [gedaagde sub 1] is verschenen, ook namens [gedaagde sub 2] , bijgestaan door mr. R. Bosman. Eisers hebben spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden.
1.3.
Vervolgens is de zaak in overleg met partijen aangehouden voor schikkingsonderhandelingen. Op 9 januari 2024 hebben beide partijen om vonnis gevraagd omdat geen schikking is getroffen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vanaf 2006 is [gedaagde sub 1] (bestuurder) van [gedaagde sub 2] betrokken geweest bij de advisering over en de verkoop van percelen (agrarisch) grond in Noord-Nederland (in het bijzonder de gemeente [gemeente] ). Aan deze verkoop was een garantieregeling verbonden die de kopers een vorm van zekerheid bood voor hun investering. Deze garantieregeling werd in 2006 en 2007 verstrekt door de door [gedaagde sub 1] opgerichte [stichting 1] (hierna: [stichting 1] ).
2.2.
Op initiatief van [gedaagde sub 1] is op 20 november 2007 de [stichting 2] (hierna: [stichting 2] ) opgericht met als doel:
“ 1. Het doel van de stichting is:
a. 1. het beheren van registergoederen op naam van de stichting en voor rekening van derden; en
2. het beheren van opties op registergoederen op naam van de stichting en voor rekening va derden; en
3. het ontvangen van zogenaamde derdengelden en andere vermogensbestanddelen, ten behoeve van rechthebbenden of degene die zal blijken rechthebbende te zijn,
b. het tijdelijk beheren van vermogensbestanddelen op naam van de stichting en voor rekening en risico van de rechthebbende of degene die zal blijken rechthebbende te zijn; en
c. het betalen of overdragen van hetgeen de stichting heeft verkregen casu quo heeft ontvangen aan de rechthebbende of degene die zal blijken rechthebbende te zijn.
2. Ter verwezenlijking van haar doelstelling zal de stichting overeenkomsten sluiten met partijen, zowel met natuurlijke personen als met rechtspersonen, hierna, zo tezamen als leder afzonderlijk, te noemen: "het Kantoor".
3. De stichting zal de hiervoor bedoelde werkzaamheden zodanig verrichten dat de gelden en andere vermogenswaarden te allen tijde gescheiden zijn en blijven van het vermogen van het Kantoor/de leden/aandeelhouders van het Kantoor en diegenen die bij het Kantoor werkzaam zijn.
BESTUURSBEVOEGDHEID.
Artikel 6.
1. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting.
2. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen.
3. Het bestuur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten, waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt.
BESTUURSVERTEGENWOORDIGING.
Artikel 7.
1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting in en buiten rechte.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden.
3. Het bestuur kan volmacht verlenen aan één of meer bestuursleden, alsook aan derden, om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.”
Als bestuurders van de [stichting 2] zijn benoemd: de heer [B] (voorzitter), de heer [C] (secretaris) en de heer [D] (penningmeester), hierna respectievelijk: [B] , [C] en [D] .
2.3.
[D] heeft vanaf 17 december 2007 een administratiekantoor gevoerd onder de naam [onderneming 1] . [D] heeft in opdracht van en ten behoeve van [gedaagde sub 2] administratieve – backoffice – en automatiseringswerkzaamheden verricht alsook voor de [stichting 1] en de [stichting 2] . [D] was naast bestuurder van [stichting 2] ook bestuurder van [stichting 1] en van [onderneming 2] . [gedaagde sub 2] althans [gedaagde sub 1] vormde met [D] de vennootschap onder firma [onderneming 3] . De samenwerking tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] enerzijds en [D] anderzijds is middels een vaststellingsovereenkomst van 23 september 2015 beëindigd.
2.4.
Eisers hebben – via bemiddeling van [gedaagde sub 2] , handelende onder de naam [handelsnaam 1] , en [gedaagde sub 1] – in de jaren 2008, 2009 en 2010 percelen grasland gekocht in de gemeente [gemeente] (hierna: de percelen). De koopovereenkomsten vermelden als verkopende partij niet de namen van de verkopende partij maar wel [stichting 2] als gevolmachtigde namens verkopers en zijn namens [stichting 2] getekend door [gedaagde sub 1] .
De percelen van eisers sub 1 tot en met 8 en eisers 9 tot en met 13 waren volgens de notariële leveringsakten eigendom van respectievelijk [onderneming 2] S.à.R.L. (hierna: [onderneming 2] ), vertegenwoordigd door haar bestuurder [D] , en [stichting 1] .
2.5.
Voor deze percelen geldt een garantie die is afgegeven door verkopers en ondergebracht in [stichting 2] . Deze [stichting 2] -garantieregeling houdt onder meer in dat [stichting 2] de aankoopprijs aan de koper terugbetaalt als het verkochte perceel na twaalf jaar nog geen bouwbestemming heeft gekregen. Dit is in vrijwel alle koopovereenkomsten (in de overeenkomsten van [eiseres sub 2] c.s. en [eiseres sub 3] c.s. is opgenomen dat de gelden worden beheerd door de Stichting, maar bewaard door de genoemde notaris) en notariële leveringsakten van de percelen opgenomen:

De koopovereenkomst
Uitgangspunt bij de verkoop is de zg [stichting 2] -regeling:
-
De grond wordt verkocht met een 12 jaarsgarantieregeling waarbij is vastgelegd, dat wanneer de grond 12 jaar na eigendomsoverdracht geen bouwbestemming heeft gekregen, de aankoopprijs wordt terugbetaald door de Stichting aan de koper, onder behoud van het eigendomsrecht van de grond
-
De gelden worden tbv de verkoper beheerd door de Stichting (...)”
“Akte van levering
(…)
[stichting 2] -garantieregeling:
artikel 7.
1.
de [stichting 2]( [stichting 2] ),
statutair gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudende te [postcode] [plaats 1] ,
[adres 1] , ingeschreven in het handelsregister voor Flevoland onder
nummer [nummer] , hierna te noemen de Stichting, garandeert de koper,
dat indien het verkochte twaalf (12) jaar na heden geen bouwbestemming
heeft gekregen:
a.
de stichting de aankoopprijs inclusief de eventueel na het verlijden
van deze akte, alsnog te betalen overdrachtsbelasting, in verband met
een beroep op een voorwaardelijke vrijstelling, aan koper zal
vergoeden.
b.
de stichting na het betalen van de onder punt 1.a genoemde
vergoeding het eigendom niet kan opeisen.
c.
de stichting de eerste twaalf (12) jaar naar ondertekening van deze
akte een (terug) koopoptie heeft op het verkochte.
d.
de stichting is gerechtigd deze (terug) koopoptie te verlenen aan een
nader te bepalen koopoptant/projectontwikkelaar.
e.
de koper verleent de stichting op een eerste verzoek medewerking
aan de doorverkoop onder de volgende voorwaarden:
1.
minimaal een procent (1%) van deze kavel is door de koopoptant
/ projectontwikkelaar gekocht.
2.
de verkoopprijs bedraagt minimaal de huidige aankoopprijs.
2. Koper is vrij de in zijn eigendom hebbende grond te verkopen onder
behoud van alle bepalingen en kettingbedingen in deze akte.”
2.6.
Bij notariële akte van volmacht tot verkoop en vastlegging onderlinge afspraken van 25 februari 2009 met als ondergetekenden [gedaagde sub 1] in privé en als bestuurder van [stichting 1] enerzijds (partij 1) en [D] in privé en een van de gezamenlijk bestuurders van [stichting 2] en als bestuurder van [onderneming 2] (partij 2) is (onder meer) het volgende vastgelegd:
“(...) In verband met de in akten van levering van grondstukken op te nemen garantieregeling, zijn partij 1 en partij 2 overeengekomen dat partij 1 aan:
notaris Mr [E] , [adres 2] te [plaats 2] , telefoon [telefoonnummer]
(fax [faxnummer] / E-mail: [e-mailadres] ),
de opdracht geeft om negen euro (€ 9,00) per vierkante meter (m2) van de verkoopprijs op
de enige rekening [rekeningnummer] ten name van gemelde [stichting 2]
over te maken, zodat deze de beloofde garantieregeling zoals in de
koopovereenkomsten en in de akte van leveringen zullen (en in het verleden zijn) worden
opgenomen aan kapers kan waarborgen.(...)”
“(...) VERKLARING/BEKRACHTIGING EERDERE LEVERINGEN
alle partijen verklaring door middel van ondertekening van deze onderhandse volmacht tot
verkoop en vastlegging onderlinge afspraken dat met betrekking tot de eerder verkochte
registergoederen waarbij in de akte van levering de hierboven genoemde garantieregeling is opgenomen, bovenstaande ook van toepassing is en dat de benodigde gelden voor het
waarborgen van de garantie, door de betreffende verkopende partijen, ofwel partij 1 ofwel
partij 3 aan de stichting is overgemaakt, voor zover dit niet is gedaan verklaren partij 1 en
partij 3 dit alsnog te doen.
VOLMACHT I:
Partij 1 geeft hierbij volmacht aan partij 2 om:
verkoopovereenkomsten aan te gaan en te tekenen, betrekking hebbende op de
registergoederen welke thans In eigendom zijn van partij 1, zoals hieronder ruimer
omschreven.(...)”
2.7.
Op 7 juli 2016 is [stichting 3] (hierna: [stichting 3] ) opgericht. Deze werkgroep heeft onderzoek gedaan naar onder andere feitelijke en financiële handelingen van [stichting 2] en [onderneming 2] . Bij brief van 26 juni 2018 heeft [stichting 3] , namens een aantal eisers, de [stichting 2] en haar bestuurders [B] , [D] en [C] op voorhand aansprakelijk gesteld voor de verplichtingen uit hoofde van de garantieregeling:
“(...)”Uit het vorenstaande blijkt dat de transacties in 2008-2009 zijn uitgevoerd. Dit houdt in dat de garantieregeling in 2020-2021 uitgeoefend zal worden indien de percelen niet binnen de vermelde 12 jaarstermijn een bouwbestemming hebben gekregen. De betreffende percelen hebben sedert de aankoop nog steeds de agrarische bestemming en het ziet er ook niet naar uit dat die de komende jaren gaat wijzigen. Het bestuur van de [stichting 3] verwacht dat de betreffende kopers de claim om de aankoopprijs plus overdrachtsbelasting 12 jaar na de respectievelijke koopdata bij de [stichting 2] c.q. haar bestuurders zullen neerleggen. Zowel de [stichting 2] als haar (voormalige) bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de door de [stichting 2] aangegane verplichtingen.(...)”
2.8.
[stichting 2] , vertegenwoordigd door [B] en [C] , heeft op 6 mei 2019 [gedaagde sub 1] in privé en in hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk gesteld:
“(...) Al deze garantie toezeggingen aan grond eigenaren en andere financiële handelingen zijn, door u dan wel uw hiervoor vermelde bedrijven, verricht zonderkennis/toestemming/ goedkeuring van het(toenmalige) bestuur van de [stichting 2] .
Uit kadastrale informatie is gebleken dat er 12 notariële akten geregistreerd zijn waarbij, door u dan wel uw hiervoor vermelde bedrijven, uit naam van de [stichting 2] , een garantieregeling is afgegeven.
In totaal zijn er op dit moment garantie-toezeggingen bekend voor 9.750 m2 landbouwgrond te [plaats 3] .
Uit de storting door notaris [E] t.n.v. [eiser sub 13] (1.000 m2) blijkt dat de premie om de aankoop garantie na 12 jaar te bewerkstelligen, € 9 per m2 was. Er van uitgaande dat de prijs bij de andere akten gelijk was, zou er totaal € 87.750 premie, in de jaren 2008 en 2009 door de notaris op de bankrekening van [handelsnaam 3] of op de bankrekening van de [stichting 2] gestort moeten zijn.
De 12 transacties, totaal 9.750 m2 à € 32, hebben een totaal te bereiken garantie waarde van € 312.000, te verhogen met 6% overdrachtsbelasting = €18.720, totaal € 330.720. (...)”
“(...) Voor vernoemd bedrag stel ik in u dan wel uw hiervoor vermelde bedrijven hoofdelijk aansprakelijk.
Uit verklaringen van gedupeerden en getuigen is gebleken dat u persoonlijk de verkoop gesprekken heeft gevoerd en alle verdere handelingen tot en met de notariële akten hebt georganiseerd en begeleid.(...)”
De brief is op 5 juli 2019 aan [gedaagde sub 1] bij deurwaardersexploot betekend.
2.9.
De vervaldata van de [stichting 2] -garantieregeling van eisers is gepasseerd. De bestemming van de percelen is (nog steeds) agrarisch en dus niet binnen de garantietermijn van twaalf jaar gewijzigd. [stichting 2] heeft niet de financiële middelen om de [stichting 2] -garantieregeling na te komen. Uit een samenvatting van de financiële gegevens van [stichting 2] volgt dat (kennelijk) in 2010 een bedrag van € 74.250,00 is ingelegd, waarvan een bedrag van € 65.000,00 is ondergebracht bij
[fonds].
2.10.
Eisers hebben gedaagden op 16 en 26 maart 2023 hoofdelijk aansprakelijk gesteld en een eventueel lopende verjaringstermijn gestuit:
“(...) Namens bovengenoemden stellen wij u persoonlijk en uw bedrijven/vennootschap hierboven
vermeld bij deze hoofdelijk aansprakelijk voor de schade geleden door:
1. Het door u en uw bedrijven/vennootschap onrechtmatig handelen voor en namens de
[stichting 2] ( [stichting 2] ), in casu het afgeven van een garantie, ter hoogte van de aankoopprijs zoals vermeld in artikel 7 van de notariële akten, waarbij door u dan wel door uw hierboven genoemde bedrijven/vennootschap, als
onderhandelende partij(en) de indruk werd gewekt dat de [stichting 2] een garantiefonds/garantieregeling zou hebben die de aankoopprijs, hiervoor vermeld, 12 jaar na de aktedata , indien voldaan zou worden aan de in de notariële akten vermelde
voorwaarden, zou vergoeden.
2. Het door u dan wel door uw bedrijven/vennootschap, onder valse voorwendselen verkopen van percelen grond, met het afgeven van een garantie ter grootte van het aankoopbedrag, waarbij de [stichting 2] als deelnemende partij betrokken werd in de notariële akten, zonder dat de toenmalige bestuurders, van deze notariële akten en daarin vermelde grondtransacties, op de hoogte waren gesteld, dan wel toestemming hadden gegeven voor het gebruiken van de [stichting 2] , voor deze garantiestelling.
3. Het door u dan wel door uw bedrijven/vennootschappen, zonder het informeren van het
bestuur van de [stichting 2] , feitelijk verrichten van alle handelingen in en voor de [stichting 2] , zonder enig of behoorlijk overleg en of goedkeuring met of van het bevoegde bestuur. Ten gevolge hiervan heeft u dan wel uw bedrijven/vennootschappen zich, gezien alle handelingen, feitelijk gedragen als ware u of uw bedrijven/vennootschappen bestuurslid van de [stichting 2] . (...)”
2.11.
Op 27 november 2017 heeft [B] schriftelijk het volgende verklaard:
“(...) Oogmerk van de stichting zou zijn om een beleggingsinstrument te creëren waardoor een garantie bedrag kon worden afgegeven, aan potentiële grondkopers.
De stichting is opgericht met de heren [C] en [D] als medebestuurders.
Wie het beheer van de geopende rekening had ,was mij niet duidelijk. Ik neem aan de toenmalige penningmeester van de stichting.
Vanaf 2008 tot en met 2013 heb ik regelmatig, telefonisch en in mail wisselingen, aan de heer [gedaagde sub 1] gevraagd hoe de vorderingen en activiteiten zijn mbt de [stichting 2] .
Zijn antwoord aan mij was steeds dat er geen activiteiten waren en dat de stichting een slapenede stichting was.
Er is bij mijn weten nooit een vergadering geweest van de andere bestuursleden. Er zijn ook nooit jaarverslagen/jaarrekeningen gemaakt, bij mijn weten.
Ik heb onderliggende stukken overgedragen aan de heer [F] en zijn stichting.
Ook zijn er door mij diverse gesprekken geweest met de heer [F] om een en ander te verduidelijken.
Ik wist dat de Heer [gedaagde sub 1] de feitelijke eigenaar was van [onderneming 2] SARL.
Naar nu blijkt heeft de heer [gedaagde sub 1] grondtransacties gedaan uit naam van [onderneming 2] , met daarin een clausule waarin een garantie wordt afgegeven uit naam van de [stichting 2] .
Ik ben nooit op de hoogte geweest van deze grondtransacties en de daarin genoemde garantie.
Bij mijn weten is er nooit een instrument geweest waardoor of waarmee de [stichting 2] , deze garantie kon afgeven.
Ik ben verder niet in privé dan wel als bestuurder betrokken geweest bij enige van deze grondtransacties.
Deze grondtransacties zijn dan ook onder valse voorwendselen afgesloten en zouden mijns inziens derhalve dan ook nietig verklaard moeten worden.(...)”
2.12.
Op 7 oktober 2017 heeft [C] het volgende schriftelijk verklaard:
“(...) In 2006 heb ik middels bemiddeling van de heer [gedaagde sub 1] een stuk grond gekocht in [plaats 3] . Nadat de grond was aangekocht stelde [gedaagde sub 1] mij de vraag of ik genegen was in een stichting plaats te nemen. Deze stichting moest gaan dienen als zekerheidsvangnet voor personen die net als ik grond hadden aangekocht in [plaats 3] . Dit leek mij een goed initiatief en samen met de heer [B] (die ik 1 maal heb gezien) en de heer [D] zijn wij als bestuurders gestart in de [stichting 2] . [gedaagde sub 1] vertelde mij omdat hij bemiddelaar was hij geen bestuurder kon worden in de [stichting 2] om belangenverstrengeling te voorkomen.
In de jaren tot mijn uittreding in 2016 heb ik nooit meer enige informatie gekregen of er activiteiten hadden plaatsgevonden in de stichting. Heb de heer [B] nooit meer gezien of gesproken. De heer [D] attendeerde mij in 2015 dat ik nog steeds in de stichting zat als bestuurder. Tot op dat moment wist ik nog steeds niet dat er activiteiten hadden plaatsgevonden in de [stichting 2] .
Na mijn uittreden bleek dat er garanties zijn verstrekt vanuit de [stichting 2] door de heer [gedaagde sub 1] richting kopers van grond in [plaats 3] .
Inzake deze garanties ben ik niet geïnformeerd en ik zie deze transacties dan ook als onrechtmatig. De heer [gedaagde sub 1] heeft geen toestemming van mij gekregen om handelingen uit te voeren in de [stichting 2] .
Ik stel hierbij de heer [gedaagde sub 1] aansprakelijk voor onrechtmatig handelen in de [stichting 2] en stel hem ook aansprakelijk voor alle gevolgschade die zal ontstaan uit dit onrechtmatig handelen. (...)”
2.13.
[D] heeft bij schriftelijke verklaring van 5 juni 2017 het volgende verklaard:
“De Stichting is opgericht met als doel het registreren van eventuele beleggers m.b.t. [....] . Meedoen in een pool van levensverzekering / Polissen met een gegarandeerde opbrengst. 5% van de investering werd gebruikt voor de kosten en 95% ging door naar [.] een beleggers instelling die het beheer hadden over deze polissen.
Door deze doelstelling volgens de belastingdienst niet aangemerkt als onderneming.
Volgens mij hebben hier ooit 1a 2 mensen aan meegedaan. Geld kwam binnen op de rekening en werd overgemaakt met als inhouding 5% naar [.] .
De handelingen, communicatie en het papierwerk werd verzorgd door de heer [gedaagde sub 1]
De administratie van de Stichting bestond enkel uit een bankrekening waar nagenoeg niets op stond.
Ook hier op geen enkele wijze een voorstel, uitleg of communicatie geweest richting het bestuur omtrent de inhoud van garantstellingen. Laat staan dat er schriftelijke en ondertekende garantstellingen zijn afgegeven. Alle verantwoordelijkheden, verplichtingen of eventuele claims zijn hier dan ook niet van toepassing op het bestuur.”

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van:
€ 275.000,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente, te verdelen over eisers tot maximaal € 24.500,00 of minder per eiser overeenkomstig het overzicht als opgenomen in productie 2 bij dagvaarding;
€ 3.150,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente, te verdelen onder de eisers overeenkomstig de verhouding tussen de geëiste bedragen;
de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede de nakosten.
3.2.
De vorderingen per eiser is volgens onderstaand tabel weergegeven:
Eiser(s)
Verkoper
Datum akte
Vervaldatum
Omvang m2
koopsom
eis
1 [eiser sub 1] c.s
[onderneming 2]
09-01-2009
09-01-2021
1
32
24.5
2 [eiseres sub 2]
[onderneming 2]
23-07-2008
23-07-2020
1.5
48
24.5
3 [eiseres sub 3] c.s
[onderneming 2]
08-10-2008
08-10-2020
1
32
24.5
4 [eiser sub 4] c.s.
[onderneming 2]
09-10-2008
09-10-2020
500
16
16
5 [eiser sub 5] c.s.
[onderneming 2]
22-10-2008
22-10-2020
500
16
16
6 [eiseres sub 6]
[onderneming 2]
20-07-2008
20-07-2020
1
32
24.5
7 [eiser sub 7] c.s
[onderneming 2]
25-02-2009
25-02-2021
750
24
24
8 [eiser sub 8] c.s.
[onderneming 2]
25-02-2009
25-02-2021
500
16
16
9 [eiser sub 9] c.s.
[stichting 1]
02-03-2009
02-03-2021
1
32
24.5
10 [eiser sub 10] c.s.
[stichting 1]
26-05-2009
26-05-2021
500
16
16
11 [eiser sub 11] c.s
[stichting 1]
29-05-2009
29-05-2021
500
16
16
12 [eiser sub 12] c.s.
[stichting 1]
10-06-2009
10-06-2021
750
24
24
13 [eiser sub 13]
[stichting 1]
01-04-2010
01-04-2021
1
32
24.5
Totalen
10.500 m2
336
275
3.3.
Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat zij schade hebben geleden als gevolg van de door [gedaagde sub 1] gepleegde onrechtmatige daad, waarbij gedaagden zich aanzienlijk, ten koste van eisers, hebben verrijkt. [gedaagde sub 1] verkocht in feite steeds grond waarvan hij (in)direct steeds (economisch) eigenaar/gerechtigde was via [stichting 1] of [onderneming 2] . Om de kopers te overtuigen zette [gedaagde sub 1] onbevoegd de [stichting 2] -garantieregeling in, waarvoor [stichting 2] nooit heeft getekend. [gedaagde sub 1] heeft zich als feitelijke bestuurder van [stichting 2] gedragen en eisers waren (ook) daardoor opzettelijk misleid. Verder heeft hij zich bediend van zijn vennootschap [gedaagde sub 2] en de bijbehorende handelsnamen teneinde zijn onrechtmatige activiteiten gestalte te geven. Het handelen van [gedaagde sub 1] heeft ertoe geleid dat [stichting 2] niet in staat is gevolg te geven aan de overeengekomen garantieregeling. [gedaagde sub 1] is daarvoor verantwoordelijk en aansprakelijk. De handelswijze van [gedaagde sub 1] is voorts in strijd met hetgeen gedaagden volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt, aldus eisers.
3.4.
Gedaagden voeren verweer. Eisers gaan uit van verregaande (veronder)stellingen en aannames zonder die op deugdelijke wijze te onderbouwen. Zo blijkt nergens uit dat [gedaagde sub 1] economisch eigenaar is van [onderneming 2] , dat hij feitelijk de bestuurder was van [stichting 2] en dat de bestuurders daarvan slechts fungeerde als figuranten/stromannen. Aantoonbaar is dat [D] (in het bijzonder) binnen [stichting 2] zeer nauw betrokken en verantwoordelijk was bij het handelen van [stichting 2] . Ook valt niet in te zien waarom eisers een vordering op [gedaagde sub 2] zouden hebben. Verder betwist [gedaagde sub 1] dat hij de [stichting 2] -garantieregeling onbevoegd heeft aangeboden. In eerste instantie heeft hij dit gedaan op basis van een mondelinge volmacht van het bestuur, waarna de verleende volmacht op een later moment ook notarieel is vastgelegd, ook ter bekrachtiging van eerdere leveringen, aldus gedaagden.
3.5.
Op de verdere stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

[gedaagde sub 2]
4.1.
Met [gedaagde sub 2] is de kantonrechter van oordeel dat eisers ten aanzien van hun vordering tegen [gedaagde sub 2] niet voldaan hebben aan hun stelplicht. Uitgaande van de stelling van eisers dat [gedaagde sub 1] feitelijk leiding heeft gegeven aan [stichting 2] en tevens onbevoegdelijk zou hebben gehandeld en eisers daarmee zouden hebben misleid, valt zonder nadere toelichting van de zijde van eisers niet in te zien op grond waarvan ook [gedaagde sub 2] kan worden aangesproken. Waaruit het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] heeft bestaan blijft onduidelijk en wordt ook op geen enkele wijze onderbouwd. De vordering tegen [gedaagde sub 2] komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
[gedaagde sub 1] (feitelijk beleidsbepaler?)
4.2.
De vraag moet worden beantwoord of [gedaagde sub 1] als feitelijk beleidsbepaler van [stichting 2] aansprakelijk is te houden voor het feit dat de vorderingen van eisers uit hoofde van de garantieregeling onbetaald blijven en zij geen verhaal kunnen halen op vermogensbestanddelen van [stichting 2] .
4.3.
Uitgangspunt is dat een rechtspersoon zelf aansprakelijk is voor verbintenissen die op haar rusten. Wanneer een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van de op haar rustende verbintenis, kan onder bijzondere omstandigheden naast de rechtspersoon ook een bestuurder van die rechtspersoon aansprakelijk zijn voor de schade. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder van die benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.4.
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als hiervoor bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Dat zal zich onder meer kunnen voordoen – voor zover hier van belang – als de bestuurder wist of heeft behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de rechtspersoon tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/ [achternaam] )). Er kunnen zich daarnaast ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juni 2005 in combinatie met de Conclusie van de Procureur-Generaal volgt dat de zogenaamde Beklamel-norm niet slechts voor bestuurders maar ook voor feitelijk beleidsbepalers geldt (ECLI:NL:HR:2005:AS5103, ECLI:NL:PHR:2005:AS5103). In zijn uitspraak van 23 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1204) heeft de Hoge Raad nog eens geoordeeld dat deze maatstaf ook van toepassing is in het geval een indirect bestuurder (Ktr.: aannemelijk is dat dit ook geldt voor de feitelijk beleidsbepaler) wordt aangesproken. De systematiek bij een vordering gebaseerd op onrechtmatige daad is een andere dan die volgt uit (art. 2:138/248 lid 1 BW). De aansprakelijkheid van een bestuurder ex art. 6:162 BW heeft niet tot automatisch gevolg dat ook de beleidsbepaler aansprakelijk is. Hiervoor is vereist dat uit de feiten en omstandigheden van het geval blijkt dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers. Een persoon die bestuurstaken uitoefent op zodanige wijze dat hij het te voeren beleid (voornamelijk) bepaalt en uiteindelijk de bestuursmacht heeft zonder dat hij hierbij door de formele bestuurders wordt gehinderd, wordt aangemerkt als feitelijk bestuurder.
4.5.
Voor de vraag of [gedaagde sub 1] als feitelijk beleidsbepaler van [stichting 2] moet worden aangemerkt dienen eisers voldoende feiten en omstandigheden aan te dragen.
In dit verband zijn naar het oordeel van de kantonrechter de volgende uit de stellingen van eisers en de overgelegde producties af te leiden omstandigheden van belang.
• Voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] als initiatiefnemer van de oprichting van [stichting 2] op 20 november 2007 kan worden aangemerkt. Dat volgt onder meer uit zijn verklaring op de vergadering van 16 november 2016 (prod. 6 bij dagvaarding) waarin hij verklaart:
“Na verloop van tijd werd de last en het risico voor [stichting 1] te groot en is er een nieuwe [stichting 2] opgericht om dat op een andere wijze te doen. Ik heb dat initiatief ook mede genomen maar heb mij met het beheer niet mogen en kunnen bemoeien. Dat komt het bestuur toe.”
Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat het zou kunnen dat hij het is geweest die het initiatief tot oprichting van de Stichting bij de notaris heeft genomen.
Dat volgt ook uit de verklaringen van de bij akte van oprichting benoemde bestuurders [B] en [C] die beiden verklaren dat zij op verzoek van [gedaagde sub 1] zitting hebben genomen in het bestuur van [stichting 2] .
• [gedaagde sub 1] heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de koopovereenkomsten met eisers. De koopovereenkomsten van de stukken (agrarische) grond zijn gesloten op naam van [stichting 2] als gevolmachtigde van verkopers (naar later blijkt [onderneming 2] of [stichting 1] ) en ondertekend door [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] zond de koopovereenkomsten naar notaris [E] ter verdere afwikkeling van de leveringsaktes.
• [gedaagde sub 1] heeft eenzijdig bij akte van 25 februari 2009, al dan niet in samenspraak met [D] , maar zonder overleg met kopers, het inleggeld ten behoeve van de garantieregeling vastgesteld op € 9,00 per vierkante meter.
• Uit de verklaringen van de bestuurders van [stichting 2] , [B] en [C] , volgt dat zij niet zijn betrokken bij de verstrekte garantieregeling vanuit [stichting 2] . Zo verklaart [B] op 27 november 2017: “
Naar nu blijkt heeft de heer [gedaagde sub 1] grondtransacties gedaan uit naam van [onderneming 2] , met daarin een clausule waarin een garantie wordt afgegeven uit naam van [stichting 2] . Ik ben nooit op de hoogte geweest van deze grondtransacties en de daarin genoemde garantie”.
En op 4 juni 2017:
“ [D] was een fazal van [gedaagde sub 1 (initialen)][ [gedaagde sub 1] ].
Die zich vermoedelijk voor zijn karretje heeft laten spannen, omdat hij voor hem werkte en de mogelijkheid zag om geld te verdienen”
Zo verklaart [C] op 7 oktober 2017:
“Na mijn uittreden bleek dat er garanties zijn verstrekt vanuit de [stichting 2] door de heer [gedaagde sub 1] richting kopers van grond in [plaats 3] . Inzake deze garanties ben ik niet geïnformeerd en ik zie deze transacties dan ook als onrechtmatig. De heer [gedaagde sub 1] heeft geen toestemming van mij gekregen om handelingen uit te voeren in de [stichting 2] .”
• Uit de door eisers overgelegde correspondentie tussen [B] en [gedaagde sub 1] valt verdergaande betrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij [stichting 2] af te leiden.
Zo verzoekt [B] op 1 december 2010 aan [gedaagde sub 1] een afspraak te maken om aan de verplichtingen van de stichting te voldoen en om ingelicht te worden over het reilen en zeilen en de keuzes die moeten worden gemaakt.
Zo verzoekt [B] op 3 januari 2011 aan [gedaagde sub 1] om bij elkaar te komen voor de Stichting.
Dit herhaalt zich op 14 september 2011 waarin [B] aan [gedaagde sub 1] meldt dat met [stichting 2] niks gebeurt en dat moet worden gepraat wat nog zinvol is omdat het anders fout gaat in de legaliteit.
Op 13 juni 2013 schrijft [B] aan [gedaagde sub 1] om informatie:
“Om alles correct af te handelen, verzoek ik je uit hoofde van mijn functie van voorzitter van de stichting, om mij een overzicht te doen toekomen van de activiteiten en de financials van de Stichting. Want daar zal ik een verantwoording over moeten schrijven.”
• [gedaagde sub 1] informeert [B] op 14 juni 2013 over de stand van zaken bij de Stichting:
“ De [stichting 2] heeft een bedrag van € 70.000,- uitstaan en heeft geen activiteiten verder. De doelstelling van de Stichting is om bij te springen voor een aantal grondinvesteerders wanneer de periode van 12 jaar voorbij is en ze na verkoop te weinig opbrengst hebben. Zoals het er nu naar uitziet zal de Stichting zich op einddatum ivm de crisis beroepen op farce majeur en de betalingen opschorten. We hebben wel ideeën hoe we dit kapitaal kunnen laten groeien, maar op dit moment zijn er geen activiteiten.”
• [stichting 2] had als vestigingsadres vanaf haar oprichting tot 9 juni 2018 de [adres 3] te [plaats 1] en (later) de [adres 4] te [plaats 1] , tevens het kantooradres van [gedaagde sub 2] B.V. handelende onder de naam [handelsnaam 1] , en respectievelijk het woonadres en kantooradres van [gedaagde sub 1] .
• Uit de vaststellingsovereenkomst tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] met [D] van 23 september 2015 volgt dat [gedaagde sub 1] en [D] intensief hebben samengewerkt. [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] vormde met [D] een vennootschap onder firma onder de naam [onderneming 3] . Daarnaast verzorgde [D] met zijn administratiekantoor ten behoeve van [gedaagde sub 2] , de [stichting 1] en [stichting 2] administratieve – backoffice – en automatiseringswerkzaamheden.
• Op 5 juni 2017 verklaart [D] over [stichting 2] schriftelijk onder meer:

De handelingen, communicatie en het papierwerk werd verzorgd door de heer [gedaagde sub 1] administratie van de Stichting bestond enkel uit, een bankrekening waar nagenoeg niets op stond. Ook hier op geen enkele wijze een voorstel, uitleg of communicatie geweest richting het bestuur omtrent de inhoud van garantstellingen. Laat staan dat er Schriftelijke en ondertekende garantstellingen zijn afgegeven.Alle verantwoordelijkheden, verplichtingen of eventuele claims zijn hier dan ook niet van toepassing op het bestuur.”
• Uit de verklaring van [G] , secretaris van [stichting 1] , volgt dat de door [gedaagde sub 1] eerder opgerichte [stichting 1] ook een garantieregeling kende ten behoeve van kopers van agrarische grond, welke regeling kennelijk ook niet tot uitvoering is gekomen. [G] verklaart daarover:
“Zekerheden die [stichting 1] afgegeven zou hebben aan derden zijn mij totaal onbekend en zeker nooit in het bestuur besproken of akkoord bevonden (“one man show”). Naar mij bekend is heeft nog nooit iemand een uitkering verkregen vanuit de stichting, zowel mijn schoonouders, oud-collega’s alsmede ikzelf hebben zeker nooit iets gekregen. Al met al was [stichting 1] naar mijn idee een slapende stichting die weinig tot geen kans bood op een eventuele compensatie van geleden verliezen (korte termijn) en weinig tot geen activiteit had.”
• Bij brief van 6 mei 2019 heeft [stichting 2] , vertegenwoordigd door [B] en [C] , [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld voor de door [gedaagde sub 1] op naam van [stichting 2] verstrekte garanties aan eisers.
4.6.
Uit bovengenoemde omstandigheden is af te leiden dat [gedaagde sub 1] op zijn minst een (zeer) belangrijke rol heeft gespeeld bij de oprichting en het realiseren van de garantieregeling bij [stichting 2] en dat sterke aanwijzingen bestaan dat hij tevens (ook nadien) als feitelijk beleidsbepaler heeft geopereerd. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn die omstandigheden, gelet op de betwisting door [gedaagde sub 1] , thans echter nog onvoldoende om zonder meer te concluderen dat [gedaagde sub 1] als feitelijk beleidsbepaler van [stichting 2] valt te kwalificeren.
4.7.
Het verweer van [gedaagde sub 1] komt er samengevat op neer dat het bestuur van [stichting 2] , met name [D] , een belangrijke en doorslaggevende rol heeft gespeeld bij [stichting 2] en verantwoordelijk was voor de boekhouding en financiële administratie. [gedaagde sub 1] stelt dat hij niets van doen heeft gehad met de Stichting en legt de verantwoordelijkheid bij het bestuur meer in het bijzonder bij [D] . Zoals hierboven al is overwogen kan de stelling van [gedaagde sub 1] dat hij niets van doen heeft gehad met [stichting 2] niet worden gevolgd. Echter de verklaring van [D] van 5 juni 2017 dat omtrent de garantstellingen geen enkel overleg is gevoerd met het bestuur, althans met [D] , is daarentegen moeilijk te rijmen met de door [D] namens [onderneming 2] of [stichting 1] getekende notariële leveringsakten aan eisers, in samenhang met de door [D] namens [stichting 2] getekende notariële akte van volmacht van 25 februari 2009.
4.8.
De bewijslast dat [gedaagde sub 1] als feitelijk beleidsbepaler heeft geopereerd ligt op grond van artikel 150 Rv bij eisers. De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om ambtshalve aan eisers bewijs op te dragen van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [gedaagde sub 1] als feitelijk beleidsbepaler van de [stichting 2] moet worden aangemerkt. De kantonrechter acht het wenselijk dat in ieder geval, [B] , [C] , ex-notaris [E] , en [D] als getuigen worden gehoord.
Onrechtmatig handelen als feitelijk beleidsbepaler
4.9.
Indien komt vast te staan dat [gedaagde sub 1] moet worden aangemerkt als feitelijk beleidsbepaler van [stichting 2] dient de vraag te worden beantwoord in hoeverre [gedaagde sub 1] onrechtmatig (persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken) heeft gehandeld jegens eisers en aansprakelijk kan worden gehouden voor de uitkeringsverplichting van [stichting 2] op grond van de overeengekomen garantieregeling.
4.10.
Vast staat dat eisers op basis van de overgelegde brochures ‘Investeren in bouwgrond, een grondige belegging’ en ‘Grondaanbieding [plaats 4] ’ agrarisch bouwgrond in de omgeving van [plaats 3] hebben gekocht voor een hogere grondprijs dan de werkelijke grondprijs, waarbij aanzienlijke winsten zijn voorgespiegeld indien de bestemming van de grond zal worden gewijzigd in een woonbestemming. Aldus was sprake van een hoog speculatief karakter. Doordat de verkopers van de grond ( [onderneming 2] en of [stichting 1] ) vertegenwoordigd door [stichting 2] en deze weer vertegenwoordigd door [gedaagde sub 1] een garantieregeling hebben voorgesteld, inhoudende dat de aankooprijs door [stichting 2] zal worden terugbetaald indien de grond na twaalf jaar geen bouwbestemming heeft gekregen, heeft ertoe geleid dat het speculatieve karakter van het project voor eisers voldoende was begrensd. Eisers hebben aangevoerd dat zij bij het ontbreken van de garantieregeling niet tot koop zouden zijn overgegaan. Op papier lijkt de regeling er goed uit te zien, zodat van misleiding bij het sluiten van de koopovereenkomsten (nog) geen sprake lijkt te zijn.
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat de verkopers zijn vertegenwoordigd door [stichting 2] en dat [gedaagde sub 1] namens [stichting 2] die overeenkomsten heeft getekend. Op het moment van het sluiten van de verschillende overeenkomsten was [gedaagde sub 1] echter niet bevoegd tot vertegenwoordiging van [stichting 2] . Hij zat immers volgens zijn eigen verklaring niet in het bestuur. Hoe en op welke wijze de garantieregeling zou moeten worden gefinancierd was bij eisers voor het sluiten van de koopovereenkomsten onbekend, althans daarvan is niets gebleken. Eisers zijn niet betrokken bij hoe de garantieregeling zou worden gefinancierd. Kennelijk heeft [gedaagde sub 1] dat (deels) ingezien door bij akte van 25 februari 2009 (tussen [gedaagde sub 1] en [stichting 1] enerzijds en [D] privé en [stichting 2] vertegenwoordigd door [D] anderzijds) daarin op te nemen dat de [stichting 2] garantieregeling moet worden opgenomen in alle leveringsakten en dat de notaris opdracht krijgt om van de verkoopprijs een bedrag van € 9,00 per vierkante meter aan [stichting 2] af te dragen ter waarborging van de te verstrekken garanties. Daarbij is verder afgesproken dat die afspraken ook hebben te gelden voor de eerder verkochte registergoederen (dus voor eisers 1 tot en met 6). Wat daarbij opvalt is dat [D] als bestuurder [stichting 2] vertegenwoordigt, maar daartoe niet bevoegd lijkt, omdat volgens de akte van oprichting de vertegenwoordigingsbevoegdheid toekomt aan het bestuur dan wel aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden dan wel per volmacht van de andere bestuursleden. Daarvan is echter niet gebleken. Dit alles roept de vraag op of eisers überhaupt [stichting 2] kan aanspreken op nakoming van de garantieregeling temeer nu ook de overige bestuursleden van [stichting 2] ( [B] en [C] ) de rechtsgeldigheid van die garantieregeling betwist en nota bene [gedaagde sub 1] ook aansprakelijk stelt voor eventuele verplichtingen uit die garantieregeling.
4.12.
Maar ook als dat wel het geval zal zijn staat vast dat [stichting 2] haar verplichtingen tot uitbetaling van de garanties aan eisers niet kan nakomen. Uit de overgelegde financiële stukken volgt dat ten behoeve van eisers een bedrag van totaal € 94.500,00 had moeten worden ingelegd (de akte van 25 februari 2009 volgend), maar er is maar een bedrag van € 76.250,00 ingelegd, waarvan kennelijk een bedrag van € 65.000,00 is ondergebracht bij [fonds] . Dit fonds lijkt van de aardbodem te zijn verdwenen, zodat het maar zeer de vraag is of het bedrag bij dit fonds nog traceerbaar is. Het restant aan stortingen is verder verdampt. De garantieregeling brengt met zich dat eisers samen in beginsel aanspraak kunnen maken op uitbetaling van een totaalbedrag van € 336.000,00 (in deze zaak in verband met de competentiegrens van de kantonrechter beperkt tot 275.000,00). [gedaagde sub 1] had als feitelijk beleidsbepaler ervoor zorg moeten dragen dat de [stichting 2] na twaalf jaar in staat zou zijn de aankoopprijs aan eisers terug te betalen. Op voorhand is een reservering van € 9,00 per vierkante meter onvoldoende om de verwachting waar te maken dat [stichting 2] haar verplichtingen zou kunnen nakomen na twaalf jaar. Daarmee heeft [gedaagde sub 1] zich schuldig gemaakt aan misleiding van eisers. Bovendien ontbreekt een beleggingsplan om het inleggeld op enige wijze te vergroten in die twaalf jaar tot het gegarandeerde bedrag. [stichting 2] , althans [gedaagde sub 1] , heeft met eisers geen voorbehoud afgesproken in die zin dat de uitkering na twaalf jaar afhankelijk is van het resultaat van een eventuele belegging van de inleggelden.
(Voorwaardelijke) conclusie
4.13.
De conclusie luidt dan ook dat [gedaagde sub 1] , indien komt vast te staan dat hij kan worden aangemerkt als feitelijk beleidsbepaler van [stichting 2] , eisers hebben misleid ten aanzien van de garantieregeling en de uitkering daarvan, zodat het handelen en nalaten van [gedaagde sub 1] als onrechtmatig jegens eisers dient te worden beschouwd en [gedaagde sub 1] daarvan dan een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Aldus is [gedaagde sub 1] dan aansprakelijk te houden voor de uitbetaling van de aankooprijs per eiser.
4.14.
Indien eisers het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dienen zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien eisers het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, onder wie [B] , [C] , ex-notaris [E] , en [D] , dienen zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen. Partijen moeten in beginsel bij de getuigenverhoren in persoon (bij rechtspersoon: rechtsgeldig vertegenwoordigd) aanwezig zijn. Voor eisres heeft te gelden dat slechts een beperkte aantal eisers (twee of drie) aanwezig dienen te zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben. De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige
minimaal 60 minuten, maximaal 90 minutenzal duren. Als eisers verwachten dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
draagt eisers op om te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [gedaagde sub 1] als feitelijk beleidsbepaler van de [stichting 2] moet worden aangemerkt;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 13 maart 2024om
11:00 uurteneinde eisers in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs willen leveren;
5.3.
bepaalt dat, indien eisers (mede) bewijs willen leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken uiterlijk op die rolzitting in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat, indien eisers bewijs willen leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dienen op te geven;
- moeten opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; zij dienen bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
5.5.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend
;
- indien eisers geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
5.6.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024