ECLI:NL:HR:2005:AS5103

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/089HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake onrechtmatige daad en schadevergoeding in de zaak tussen eiseres en verweerster

In deze zaak, die op 17 juni 2005 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een cassatieberoep van eiseres en eiser in een geschil met verweerster. De zaak is ontstaan uit een vordering die verweerster in 2000 heeft ingesteld tegen eiseres en eiser voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Verweerster vorderde een bedrag van ƒ 55.000,--, vermeerderd met wettelijke rente, alsook een bedrag van ƒ 2.985,73 voor beslagkosten. De rechtbank heeft in een tussenvonnis eiseres en eiser in de gelegenheid gesteld om stukken in het geding te brengen en heeft in een eindvonnis van 24 april 2002 de vorderingen van verweerster grotendeels toegewezen. Eiseres en eiser hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de bestreden vonnissen bij eindarrest van 2 december 2003 heeft bekrachtigd. Eiseres en eiser hebben vervolgens cassatie ingesteld tegen dit eindarrest.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest geoordeeld dat de klachten van eiseres en eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman gevolgd, die tot verwerping van het cassatieberoep strekte. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat eiseres en eiser onrechtmatig hebben gehandeld jegens verweerster door een betalingsverplichting aan de Hypotheekshop aan te gaan, terwijl zij wisten dat deze niet zou kunnen nakomen. De Hoge Raad heeft eiseres en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van verweerster zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels.

Uitspraak

17 juni 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/089HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
2. [Eiser 2],
gevestigd, resp. wonende te [plaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploot van 28 juni 2000 eisers tot cassatie - verder afzonderlijk te noemen: [eiseres 1] en [eiser 2], dan wel gezamenlijk: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [Eiser] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 55.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 1998, althans vanaf de dag van het verzoek tot betaling, zijnde 23 november 1998, tot de dag der algehele voldoening;
2. [Eiser] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan [verweerster] (na vermeerdering van eis) te betalen een bedrag van ƒ 2.985,73, zijnde de kosten van het beslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
3. [Eiser] c.s. te veroordelen in de kosten van het geding, te verhogen met de wettelijke rente.
[Eiser] c.s. hebben de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 23 maart 2001 [eiser] c.s. in de gelegenheid gesteld stukken in het geding te brengen en de zaak daartoe naar de rol verwezen.
Bij eindvonnis van 24 april 2002 heeft de rechtbank de vorderingen van [verweerster] (grotendeels) toegewezen.
Tegen beide vonnissen hebben [eiser] c.s. bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch hoger beroep ingesteld. [Verweerster] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 13 mei 2003 heeft het hof in het principaal en in het incidenteel beroep de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiser] c.s. en bij eindarrest van 2 december 2003 in het principale en het incidentele appel de bestreden vonnissen bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
[Eiser] c.s. hebben de zaak doen toelichten door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1 - 1.5.
3.2 Nadat de rechtbank de onder 1 vermelde vordering (grotendeels) had toegewezen, heeft het hof - na bij tussenarrest nadere inlichtingen te hebben verzocht onder meer omtrent, kort gezegd, de waarde die ten tijde van de overeenkomst over de ontbindingsvergoeding (13 oktober 1998) aan NVM Hypotheekshop [A] B.V. (verder ook: de Hypotheekshop) kon worden toegekend - de daartegen door [eiser] c.s. gerichte grieven verworpen en de bestreden vonnissen bekrachtigd. Het hof heeft uit overgelegde verklaringen en bescheiden afgeleid dat [eiser] c.s. bewust ervoor hebben gekozen de bedrijfsactiviteiten van de Hypotheekshop tijdens de ziekte van [verweerster] elders voort te zetten en dat die activiteiten omzet hebben gerealiseerd terwijl zij de Hypotheekshop voor het overige hebben laten voortbestaan. Het hof heeft voorts overwogen dat [eiser] c.s. bij het aangaan van de overeenkomst op 13 oktober 1998 wisten of behoorden te weten dat de Hypotheekshop de verplichting tot betaling van de vergoeding van ƒ 55.000,-- niet of niet binnen een redelijke termijn zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor schade ten gevolge van dat tekortschieten. Het hof heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat [eiser] c.s. terzake een verwijt treft en zij jegens [verweerster] onrechtmatig hebben gehandeld (rov. 5.8). Het hof heeft voorts het verweer van [eiser] c.s. verworpen dat [verweerster] door hun handelwijze geen schade heeft geleden omdat zij, indien geen overeenkomst tot stand was gekomen en de kantonrechter een vergoeding zou hebben opgelegd, evenzeer een vordering op de Hypotheekshop zou hebben verkregen. Het hof overwoog dat onzeker is of en tot welk bedrag de kantonrechter aan [verweerster] een vergoeding had toegekend als zij had aangevoerd niet tot betaling in staat te zijn, terwijl zij in de gegeven omstandigheden een verplichting is aangegaan, waarvoor geldt hetgeen in rov. 5.8 was overwogen (rov. 5.9).
3.3.1 De klachten van de onderdelen 1 - 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.2 De onderdelen 4 en 5 zijn gericht tegen rov. 5.9 en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Onderdeel 4 klaagt dat het hof het verweer van [eiser] c.s. dat [verweerster] geen (rechtens relevante) schade heeft geleden, niet heeft mogen passeren zoals het in rov. 5.9 heeft gedaan, nu het had moeten onderzoeken hoe hoog de ontbindingsvergoeding zou zijn geweest indien de kantonrechter die, bij gebreke van een schikking, had vastgesteld en de vraag had dienen te beantwoorden of sprake was van aan [eiser] c.s. toe te rekenen schade. Onderdeel 5 - dat feitelijke grondslag mist voor zover het ervan uitgaat dat het hof met "hetgeen hierboven onder 5.8 is overwogen" het oog heeft op het aangaan van de betalingsverplichting - voegt daaraan toe dat het hof niet zonder nader onderzoek kon oordelen dat in de omstandigheden van het geval het aangaan van de verplichting tot betaling van ƒ 55.000,-- kon worden aangemerkt als een handelwijze die een schade van ƒ 55.000,-- heeft veroorzaakt, omdat waarschijnlijk is dat bij het niet aangaan van die verplichting de kantonrechter een hogere - ook niet te verhalen - vergoeding zou hebben vastgesteld.
3.3.3 's Hofs beslissing moet aldus worden begrepen dat [eiser] c.s. niet slechts wordt verweten (a) dat zij de Hypotheekshop een betalingsverplichting hebben doen aangaan, terwijl zij wisten, althans behoorden te weten, dat de Hypotheekshop die niet (binnen redelijke termijn) zou kunnen nakomen en terzake geen verhaal zou bieden en dat zij daaromtrent geen klare wijn geschonken hebben, doch ook (b) dat [eiser] c.s. bewust ervoor hebben gekozen de bedrijfsactiviteiten van de Hypotheekshop tijdens de ziekte van [verweerster] elders voort te zetten terwijl zij de Hypotheekshop voor het overige hebben laten voortbestaan. Dat zijn de in rov. 5.8 vastgestelde omstandigheden waarop het hof aan het slot van rov. 5.9 kennelijk doelt. Bij de beoordeling van de vraag of de handelwijze van [eiser] c.s. aan [verweerster] schade heeft berokkend, alsmede voor de vaststelling van het beloop daarvan, heeft het hof derhalve zonder schending van het recht kunnen voorbijgaan aan de vraag op welk bedrag de kantonrechter, bij gebreke van een schikking als door de Hypotheekshop en [verweerster] getroffen, de ontbindingsvergoeding zou hebben bepaald en heeft het evenmin betekenis behoeven toe te kennen aan de omstandigheid dat de Hypotheekshop ook voor een door de kantonrechter vastgestelde ontbindingsvergoeding geen verhaal zou hebben geboden. 's Hofs oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Hierop stuiten de klachten van beide onderdelen af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 17 juni 2005.