In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [handelsnaam] en [gedaagde sub 1] B.V. over de ontbinding van een huurovereenkomst en de aansprakelijkheid van de bestuurder van de gedaagde vennootschap. De eiser, [handelsnaam], vorderde ontbinding van de huurovereenkomst, betaling van huurachterstand en schadevergoeding. De gedaagde, [gedaagde sub 1], had de huur niet betaald en was in gebreke gebleven na een eerder toegewezen kort geding. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst ontbonden werd per 30 november 2022, omdat [gedaagde sub 1] tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de huurachterstand van € 12.317,73 en een schadevergoeding van € 30.328,98 toe aan [handelsnaam].
Daarnaast werd de vordering tegen [gedaagde sub 2], de bestuurder van [gedaagde sub 1], afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt voor de betalingsproblemen van [gedaagde sub 1]. De omstandigheden rondom de coronamaatregelen en de daaropvolgende economische situatie waren niet voorzienbaar op het moment dat de huurovereenkomst werd gesloten. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk was voor de huurachterstand, maar dat [gedaagde sub 2] niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schulden van de vennootschap.
De proceskosten werden verdeeld tussen de partijen, waarbij [gedaagde sub 1] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [handelsnaam]. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de aansprakelijkheid van een vennootschap en die van haar bestuurders, en de voorwaarden waaronder een bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld voor de schulden van de vennootschap.