ECLI:NL:RBMNE:2023:7483

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
10480991 \ UC EXPL 23-2958
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en aansprakelijkheid bestuurder in huurgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [handelsnaam] en [gedaagde sub 1] B.V. over de ontbinding van een huurovereenkomst en de aansprakelijkheid van de bestuurder van de gedaagde vennootschap. De eiser, [handelsnaam], vorderde ontbinding van de huurovereenkomst, betaling van huurachterstand en schadevergoeding. De gedaagde, [gedaagde sub 1], had de huur niet betaald en was in gebreke gebleven na een eerder toegewezen kort geding. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst ontbonden werd per 30 november 2022, omdat [gedaagde sub 1] tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de huurachterstand van € 12.317,73 en een schadevergoeding van € 30.328,98 toe aan [handelsnaam].

Daarnaast werd de vordering tegen [gedaagde sub 2], de bestuurder van [gedaagde sub 1], afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt voor de betalingsproblemen van [gedaagde sub 1]. De omstandigheden rondom de coronamaatregelen en de daaropvolgende economische situatie waren niet voorzienbaar op het moment dat de huurovereenkomst werd gesloten. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk was voor de huurachterstand, maar dat [gedaagde sub 2] niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schulden van de vennootschap.

De proceskosten werden verdeeld tussen de partijen, waarbij [gedaagde sub 1] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [handelsnaam]. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de aansprakelijkheid van een vennootschap en die van haar bestuurders, en de voorwaarden waaronder een bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld voor de schulden van de vennootschap.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10480991 \ UC EXPL 23-2958 RvdH/1037
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
gemachtigde: mr. H.M. Mauritz,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2] ,

wonende in [woonplaats 2] ( [.] ),
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: de gedaagden,
gemachtigde: mr. J. de Vries.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 13,
- de akte met producties 11 tot en met 13 van [handelsnaam] ,
- de akte met producties 14 en 15 van de gedaagden,
- de brief van 4 augustus 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 2 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[gedaagde sub 1] huurt van [handelsnaam] met ingang van 1 november 2021 de bedrijfsruimte aan de [adres] in [plaats] . [gedaagde sub 1] exploiteerde tot eind september 2022 een restaurant in het gehuurde. Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW van toepassing. De overeengekomen huurprijs was bij aanvang van de huurovereenkomst € 30.000,- exclusief btw en servicekosten per jaar. De huurprijs dient maandelijks voor of op de eerste dag van de betreffende maand te zijn voldaan. De huurprijs is met ingang van 1 november 2022 verhoogd naar € 2.757,18 exclusief btw per maand.
2.2.
[gedaagde sub 1] betaalde de huurprijs in december 2021, januari en februari 2022 niet. Op 18 mei 2022 troffen partijen een betalingsregeling, waarbij [gedaagde sub 1] naast de maandelijkse huur € 1.500,- per maand zou betalen ter aflossing van de achterstand. Sinds september 2022 komt [gedaagde sub 1] die regeling niet meer na. [gedaagde sub 1] betaalde evenmin de huur voor oktober en november 2022. Daarnaast betaalde [gedaagde sub 1] de servicekosten vanaf november 2021 tot en met juli 2022 niet (volledig).
2.3.
De betalingsachterstand bedroeg per 2 november 2022 € 12.317,73, inclusief de huurprijs voor de maand november 2022. [handelsnaam] vorderde daarom in kort geding ontruiming van het gehuurde en betaling van de huurachterstand. De kantonrechter heeft die vorderingen toegewezen in het vonnis van 9 november 2022. Het gehuurde is op 18 november 2022 ontruimd.
2.4.
[handelsnaam] vordert in deze procedure ontbinding van de huurovereenkomst, betaling van de huurachterstand tot en met november 2022 en betaling van een schadevergoeding vanaf december 2022 tot de einddatum van de huurovereenkomst (31 oktober 2026) dan wel totdat [handelsnaam] de bedrijfsruimte aan een derde verhuurt. [handelsnaam] vordert ook betaling van een contractuele boete, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. [handelsnaam] stelt dat [gedaagde sub 2] als bestuurder aansprakelijk gesteld kan worden voor de betalingsverplichtingen van [handelsnaam] . [handelsnaam] vordert daarom hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van de hiervoor genoemde vorderingen.
2.5.
Volgens [gedaagde sub 1] is de huurovereenkomst door oplevering van het gehuurde met wederzijds goedvinden geëindigd. De overeenkomst kan daardoor niet meer worden ontbonden. Er is een huurachterstand, maar [gedaagde sub 1] kan die niet betalen. De vordering tot betaling van een schadevergoeding is in strijd met de redelijkheid en billijkheid en moet ook worden afgewezen. [gedaagde sub 2] betwist dat hij als bestuurder aansprakelijk is. De gedaagden concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter ontbindt de huurovereenkomst tussen [handelsnaam] en [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] moet de huurachterstand tot en met november 2022 en een schadevergoeding ter hoogte van € 30.328,98 aan [handelsnaam] betalen. De vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 2] wijst de kantonrechter af, omdat de kantonrechter in dit geval van oordeel is dat [handelsnaam] alleen de vennootschap kan aanspreken voor haar schulden. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
De huurachterstand tot en met november 2022
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [handelsnaam] voldoende belang heeft bij haar vordering tot betaling van de huurachterstand tot en met november 2022, ondanks dat die al in kort geding is toegewezen. De kort gedingprocedure voorziet immers in een voorlopige voorziening en de onderhavige beslissing is definitief. Sinds de kort gedingprocedure betaalde [gedaagde sub 1] niets. Vast staat dat er tot en met november 2022 een huurachterstand van € 12.317,73 is. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde sub 1] daarom tot betaling van € 12.317,73 aan [handelsnaam] . [gedaagde sub 1] is over dit bedrag de wettelijke handelsrente verschuldigd, steeds vanaf het moment van opeisbaarheid tot het moment van betaling tot de voldoening.
Ontbinding van de huurovereenkomst
3.3.
[handelsnaam] betwist dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd. Het ontruimen en opleveren van het gehuurde leidt niet tot beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden, tenzij partijen dat samen overeenkomen. [gedaagde sub 1] heeft niet onderbouwd dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt. De kantonrechter gaat daar dan ook niet van uit.
3.4.
[gedaagde sub 1] is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, omdat zij een huurachterstand van € 12.317,73 heeft laten ontstaan. De omvang van de huurachterstand maakt dat van [handelsnaam] niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst nog voortduurt. Daarom ontbindt de kantonrechter de huurovereenkomst per 30 november 2022, dat is tegen het einde van de maand waarin [gedaagde sub 1] het gehuurde heeft ontruimd.
De schadevergoeding vanaf december 2022 tot en met oktober 2023
3.5.
Zoals hiervoor is overwogen, levert de tekortkoming van [gedaagde sub 1] een grond op voor ontbinding. [gedaagde sub 1] is daarom op grond van artikel 6:277 lid 1 BW verplicht om [handelsnaam] de schade te vergoeden die zij lijdt, doordat geen nakoming maar ontbinding plaatsvindt. [handelsnaam] kan in beginsel aanspraak maken op een bedrag gelijk aan de huurprijs over de periode december 2022 tot datum waarop de huurovereenkomst normaal gesproken zou zijn geëindigd (31 oktober 2026). Als de huurovereenkomst had voortgeduurd, had [handelsnaam] in deze periode namelijk huurinkomsten ontvangen van [gedaagde sub 1] .
3.6.
De kantonrechter wil aannemen dat er sprake was van betalingsonmacht aan de zijde van [gedaagde sub 1] vanwege de door haar aangevoerde omstandigheden (zie hierna onder 3.14 en 3.17) maar dat is onvoldoende om haar van haar schadevergoedingsplicht te kwijten. De redelijkheid en billijkheid staan daarom in dit geval niet in de weg aan toewijzing van deze vordering. [handelsnaam] is wel verplicht om haar schade te beperken en dus waar mogelijk het gehuurde te verhuren aan een ander. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [handelsnaam] toegelicht dat zij het gehuurde per november 2023 weer verhuurt. De kantonrechter gaat daar van uit en wijst daarom de schadevergoeding toe tot en met oktober 2023. Dat zijn elf maanden à € 2.757,18 = € 30.328,98.
De contractuele boete
3.7.
[handelsnaam] vordert op grond van de algemene bepalingen een contractuele boete van € 1.200,00. De toepasselijke algemene bepalingen ontbreken; [handelsnaam] beperkt haar onderbouwing tot een afdruk van één algemene bepaling. Het is echter niet duidelijk van welke set algemene bepalingen die bepaling onderdeel uitmaakt en of die set van toepassing is op de huurovereenkomst. De kantonrechter is daarom van oordeel dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd en wijst de vordering af.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.8.
Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.847,66 worden afgewezen, omdat [handelsnaam] die baseert op artikel 30 van de algemene bepalingen en deze bepalingen niet zijn overgelegd.
Tussenconclusie
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- achterstallige huur
- schadevergoeding

12.317,73
30.328,98
totaal
42.646,71
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
3.10.
[handelsnaam] stelt dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor de schulden van [gedaagde sub 1] , omdat [gedaagde sub 2] volgens [handelsnaam] wist of behoorde te begrijpen dat [gedaagde sub 1] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. [gedaagde sub 1] wijt de betalingsproblemen onder andere aan de maatregelen vanwege het coronavirus, maar op het moment dat zij de overeenkomst aanging wist zij daarvan, aldus [handelsnaam] . Daarnaast stelt [handelsnaam] dat het handelen van [gedaagde sub 2] ertoe heeft geleid dat [gedaagde sub 1] haar verplichtingen niet is nagekomen en [handelsnaam] schade heeft geleden. [gedaagde sub 2] is namelijk naar [.] vertrokken, zonder de bedrijfsvoering van [gedaagde sub 1] over te dragen en zonder contact te onderhouden met [handelsnaam] .
3.11.
De kantonrechter overweegt als volgt. In beginsel kan alleen een vennootschap zelf worden aangesproken voor de verplichtingen die zij is aangegaan en voor de gevolgen van haar eventuele tekortkomingen.
3.12.
Alleen in bijzondere omstandigheden is naast aansprakelijkheid van een vennootschap ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van die vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [1] Van een persoonlijk ernstig verwijt kan onder meer sprake zijn wanneer de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar verplichtingen tegenover een schuldeiser niet nakomt en ook geen verhaal biedt. [2] Daarvan zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden aangenomen.
3.13.
Een bijzondere subcategorie bestaat uit de gevallen waarin een bestuurder handelingen verricht waardoor de nakoming van een op dat moment onzekere verplichting van de vennootschap wordt gefrustreerd. Als de bestuurder ten tijde van het hem verweten handelen of nalaten ernstig rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat de vennootschap een betalingsverplichting zou hebben of krijgen, kan volgens de Hoge Raad ook voldaan zijn aan de hiervoor aangehaalde norm voor bestuurdersaansprakelijkheid. [3]
3.14.
Toen [gedaagde sub 2] in eind oktober 2021 de overeenkomst ten behoeve van [gedaagde sub 1] sloot, waren de vooruitzichten rondom de maatregelen tegen het coronavirus positief. Het aantal besmettingen nam af en de verplichte 1,5-meter-maatregel zou worden losgelaten. Pas na het sluiten van de overeenkomst (en ondanks de positieve vooruitzichten in oktober) volgde medio november 2021 een gedeeltelijke lockdown. Die beperkte de openingstijden van de horeca. Op 19 december 2021 volgde een ‘harde lockdown’ vanwege de omikron-variant van het virus. [gedaagde sub 1] was vanaf dat moment voor haar inkomsten afhankelijk van het aanbieden van bezorgmaaltijden. Deze omstandigheden (de lockdowns en de komst van de omikron-variant) waren in oktober 2021 niet voorzienbaar, althans niet in die mate dat gezegd kan worden dat is voldaan aan de hiervoor onder 3.12 en 3.13 genoemde criteria voor het bestaan van bestuurdersaansprakelijkheid. Het is voorstelbaar en niet ongebruikelijk dat [gedaagde sub 1] te lijden heeft gehad onder deze omstandigheden. Daarna volgde in februari 2022 de oorlog in Oekraïne en die leidde tot hogere prijzen/kosten. Ook dat was niet voorzienbaar toen [gedaagde sub 2] de overeenkomst sloot. Dat [gedaagde sub 2] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst wist of moest begrijpen dat [gedaagde sub 1] haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden, is – in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden – niet vast komen te staan.
3.15.
De kantonrechter gaat er evenmin van uit dat [gedaagde sub 2] heeft bewerkstelligd of toegelaten dat [gedaagde sub 1] haar verplichtingen tegenover [handelsnaam] niet is nagekomen met schade voor [handelsnaam] als voorzienbaar gevolg. Daarbij is het volgende relevant.
3.16.
[gedaagde sub 2] heeft het restaurant kennelijk abrupt en zonder kennisgeving aan of overleg met [handelsnaam] gesloten, om vervolgens naar [.] te verhuizen. De wijze waarop [gedaagde sub 2] dit heeft gedaan, verdient geen schoonheidsprijs. De kantonrechter is met [handelsnaam] eens dat [gedaagde sub 2] daar beter over had moeten communiceren. [gedaagde sub 2] mocht er ook niet van uitgaan dat [gedaagde sub 1] na de ontruiming niet meer gehouden was aan haar betalingsverplichting op grond van de huurovereenkomst, zonder dat te bespreken met [handelsnaam] .
3.17.
[gedaagde sub 2] heeft echter met (door [handelsnaam] niet betwiste) cijfers laten zien dat het restaurant niet goed liep. [gedaagde sub 1] genereerde in de periode dat zij geopend was onvoldoende inkomsten om haar lasten te kunnen voldoen. Dat de tegenvallende cijfers gedurende de exploitatie zijn veroorzaakt door een andere omstandigheid dan het gebrek aan bezoekers, is niet gesteld of gebleken. De kantonrechter acht het in dit kader relevant dat het voornaamste deel van de huurachterstand is ontstaan in de maanden december 2021 tot en met februari 2022: de periode waarin de maatregelen tegen het coronavirus een grote impact hadden op de horeca. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, houdt de kantonrechter het ervoor dat [gedaagde sub 1] als gevolg daarvan onvoldoende middelen had of heeft maar dat [gedaagde sub 2] daarvan geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.18.
[handelsnaam] heeft ten slotte eerst tijdens de mondelinge behandeling nog gesteld dat zij is benadeeld doordat [gedaagde sub 2] namens [gedaagde sub 1] selectieve betalingen aan haar schuldeisers deed. [handelsnaam] baseert deze stelling op het feit dat [gedaagde sub 2] privéstortingen ten behoeve van [gedaagde sub 1] deed en er daarna niet voor heeft gekozen om de (volledige) schuld aan [handelsnaam] te betalen. Zonder inzage in de totale schuldenpositie van [handelsnaam] en de wijze waarop de privéstortingen zijn besteed, kan de kantonrechter echter geen oordeel vormen over de aard van die bestedingen. Het had op de weg van [handelsnaam] gelegen om haar stelling nader te onderbouwen en dat heeft zij niet gedaan.
3.19.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [handelsnaam] ten aanzien van [gedaagde sub 2] af.
Proceskostenveroordeling
3.20.
[handelsnaam] krijgt in overwegende mate gelijk ten opzichte van [gedaagde sub 1] en ongelijk ten opzichte van [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn verschenen met een gezamenlijke advocaat. Dat betekent dat de proceskosten worden uitgesplitst.
3.21.
[gedaagde sub 1] wordt veroordeeld in de helft van de door [handelsnaam] gemaakte proceskosten, te weten:
dagvaarding € 212,08
griffierecht € 693,00
salaris gemachtigde €
792,00(2 punten x tarief € 396,00)
Totaal € 1.697,08 x factor 0,5 = € 848,54.
[gedaagde sub 1] wordt veroordeeld tot betaling van de volledige nakosten aan [handelsnaam] , zoals hierna onder de beslissing vermeld.
3.22.
[handelsnaam] wordt veroordeeld in de helft van de aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gemaakte proceskosten, te weten € 396,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 396,00 x 0,5).

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
ontbindt de huurovereenkomst met betrekking tot de gehuurde bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] met ingang van 30 november 2022,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [handelsnaam] te betalen een bedrag van € 42.646,71, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 12.137,73, met ingang de data waarop de verschillende bedragen waaruit het bedrag van € 12.137,73 is opgebouwd opeisbaar werden tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde [handelsnaam] tot dit vonnis vastgesteld op € 848,54, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [handelsnaam] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.5.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot dit vonnis vastgesteld op € 396,00,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.

Voetnoten

1.Zie HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 (RCI/ [achternaam 1] ).
2.Zie HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/ [achternaam 2] ).
3.Zie HR 4 april 2014. ECLI:NL:HR:2014:829 (Air Holland).