ECLI:NL:RBMNE:2023:7214

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
UTR 22/5492
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en beëindiging van bijstandsrecht na onderzoek naar rechtmatigheid van uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. De eiser ontving sinds 17 juli 2006 bijstand op grond van de Participatiewet. Na een anonieme tip over mogelijk zwartwerken, heeft de gemeente onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan eiser. Dit leidde tot de intrekking van zijn bijstandsrecht per 17 mei 2022 en de intrekking van de bijstandsverlening over de periode van 1 november 2021 tot en met 17 mei 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 oktober 2023 heeft eiser betoogd dat het onderzoek onterecht was, omdat het pas twee jaar na de tip is uitgevoerd en dat de waarnemingen niet voldoende bewijs leveren voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderzoeksresultaten, waaronder waarnemingen van eiser op zijn werkplek, voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van het recht op bijstand over de maand november 2021 terecht is, maar dat er onvoldoende bewijs is voor de periode van 1 december 2021 tot en met 17 mei 2022.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de beëindiging van het recht op bijstand per 17 mei 2022 en de intrekking van het recht op bijstand vanaf 1 december 2021 betreft. De gemeente moet binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5492

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Y. Seyran),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigden: M.H.M. van den Brink-Hilhorst en F. Laurs).

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser beëindigd met ingang van 17 mei 2022 en ingetrokken over de periode van 1 november 2021 tot en met 17 mei 2022. Tevens heeft verweerder de aanvraag voor een vergoeding vanuit het Minimafonds 2022 afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontvangt sinds 17 juli 2006 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Eiser is sinds 2010 als oproepkracht werkzaam in een kaasfabriek ( [bedrijf] B.V.) in [vestigingsplaats] . Met ingang van 1 juni 2022 is het oproepcontract van eiser omgezet in een jaarcontract voor 34 uur per week.
2. Naar aanleiding van een anonieme tip over zwartwerken van 11 augustus 2020 heeft verweerder onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van eisers uitkering. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapportage controleonderzoek.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser vanaf
1 november 2021 meer uren heeft gewerkt in de kaasfabriek dan hij heeft opgegeven. Eiser heeft daarmee de inlichtingenplicht geschonden. Omdat eiser geen betrouwbare opgave heeft verstrekt over de omvang van zijn werkzaamheden, kan het recht op bijstand volgens verweerder vanaf 1 november 2021 niet worden vastgesteld. Het recht op bijstand wordt daarom beëindigd per 17 mei 2022 en ingetrokken vanaf 1 november 2021. Tevens bestaat daarom geen recht op een bijdrage vanuit het Minimafonds 2022.
4. In beroep betwist eiser de rechtmatigheid van het onderzoek omdat het onderzoek pas ruim twee jaar na de anonieme tip is uitgevoerd. Eiser begrijpt niet waarom een ingrijpende methode als stelselmatige observatie is gekozen. Er zijn enkel waarnemingen verricht in de maand november 2021. Uit deze waarnemingen blijkt niet dat eiser zich niet aan de tijden die hij en zijn werkgever hebben opgegeven, heeft gehouden. Op basis van deze waarnemingen kan niet worden geconcludeerd dat eiser meer heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven. Ook kan op basis van deze waarnemingen geen conclusie worden getrokken over de daaropvolgende maanden. Ter zitting heeft eiser betoogd dat voor het verrichten van waarnemingen toestemming van de officier van justitie nodig is. Tot slot merkt eiser op dat als het vermoeden juist is dat hij in november 2021 meer heeft gewerkt, verweerder het recht op bijstand dan schattenderwijs had moeten vaststellen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen bezwaar- en beroepsgronden heeft ingediend die gaan over afwijzing van de aanvraag voor een bijdrage uit het Minimafonds 2022. Hieruit leidt de rechtbank af dat de afwijzing van deze aanvraag niet in geschil is.
6. Naar vaste rechtspraak van de CRvB [1] kan een anonieme tip, mits relevant, concreet en voldoende onderbouwd, over een persoon die bijstand ontvangt, aanleiding geven voor het instellen van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand [2] . De rechtbank oordeelt dat op grond van de in dit geval ontvangen anonieme tip, die specifiek en concreet was, er voor verweerder voldoende aanleiding bestond de juistheid daarvan door middel van waarnemingen te onderzoeken. Dat de tip dateert van 20 augustus 2020 maakt dit niet anders aangezien de intrekking niet verder terugwerkt dan tot de datum van het onderzoek. De wettelijke grondslag voor het verrichten van waarnemingen is gelegen in artikel 53a van de Pw. Het is vaste rechtspraak dat een bijstandverlenende instantie bij de uitvoering van een onderzoek naar het recht op bijstand van een betrokkene waarnemingen mag verrichten, voor zover dat in de gegeven situatie en gelet op de bekende feiten en omstandigheden noodzakelijk is en deze waarnemingen niet een min of meer compleet beeld geven van een bepaald aspect van het persoonlijk leven van de betrokkene [3] . Hiervoor is geen toestemming van de officier van justitie nodig. De rechtbank oordeelt dat met de waarnemingen niet een min of meer compleet beeld verkregen kon worden van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van eiser. Van strijd met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is de rechtbank niet gebleken. De beroepsgronden van eiser slagen daarom niet.
7. De aanwezigheid van een betrokkene op zijn werkplek tijdens reguliere arbeidsuren rechtvaardigt de vooronderstelling dat hij gedurende alle uren waarop hij daar aanwezig is op geld waardeerbare arbeid verricht [4] .
8. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksbevindingen, zoals opgenomen in het rapport controleonderzoek van 5 november 2021, een toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser in de maand november 2021 meer uren heeft gewerkt in de kaasfabriek dan hij heeft opgegeven. Zo is, onder andere, het volgende gebleken. Op 16 november 2021 om 07.37 uur is de auto van eiser aangetroffen op het parkeerterrein van de kaasfabriek. Tevens is gezien dat eiser aan de achterzijde van het pand staat te roken. Om 15.28 uur staat de auto van eiser nog steeds op hetzelfde parkeervak. Dit terwijl eiser heeft verklaard dat hij die dag heeft gewerkt van 11.00 uur tot 15.00 uur. Ook is de auto van eiser meerdere keren op het parkeerterrein van de kaasfabriek gezien buiten de door hem opgegeven werktijden. Voorbeelden hiervan zijn 22 november 2021 en 25 november 2021. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen goede reden gegeven voor zijn aanwezigheid en zijn auto op de werkplek buiten de door hem opgegeven arbeidstijden. Gelet op deze onderzoeksresultaten is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het recht op bijstand over de maand november 2021 niet is vast te stellen. Verweerder heeft daarom het recht op bijstand over de maand november 2021 terecht ingetrokken. De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat er voldoende gegevens beschikbaar zijn om schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag eiser wel recht op bijstand zou hebben gehad. Onduidelijk blijft immers hoeveel uur eiser heeft gewerkt in de maand november 2021.
9. Uit het voorgaande volgt dat de intrekking van het recht op bijstand van eiser over de maand november 2021 in stand kan blijven.
10. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksbevindingen geen toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser ook over de periode van 1 december 2021 tot en met 17 mei 2022 meer uren heeft gewerkt in de kaasfabriek dan hij heeft opgegeven. Hiervoor is van belang dat door verweerder over deze periode geen waarnemingen zijn verricht. Verder is van belang dat door eiser en zijn werkgever niet is verklaard dat er sprake is van meer gewerkte uren dan opgegeven. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat de door eiser opgegeven uren op de urenstaten niet overeenkomen met de uren op de salarisspecificaties. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit standpunt niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Ook maken de salarisspecificaties geen onderdeel uit van het dossier. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd.
11. De rechtbank acht tevens van belang dat verweerder ter zitting heeft verklaard (dit blijkt ook uit de brief van verweerder van 19 juli 2022) dat eiser in de maanden maart 2022 en mei 2022 meer heeft verdiend dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder zich in zo’n geval niet op het standpunt stellen dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Ook op dit punt zal verweerder in een nieuw te nemen besluit moeten ingaan.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de beëindiging van het recht op bijstand per 17 mei 2022 en de intrekking van het recht op bijstand vanaf 1 december 2021. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder dient dit binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te doen. De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet tevens geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de beëindiging van het recht op bijstand per 17 mei 2022 en de intrekking van het recht op bijstand vanaf 1 december 2021;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw
besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 6 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3917).
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:377).
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 29 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:871).