ECLI:NL:RBMNE:2023:6738

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
23/2626
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ingangsdatum van de kwijtschelding van de vordering van het Uwv op eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ingangsdatum van de kwijtschelding van een vordering. Eiseres had in 2010 een bedrag van € 30.724,88 teruggevorderd gekregen van het Uwv vanwege te veel ontvangen toeslag. Op 2 augustus 2021 verzocht eiseres om kwijtschelding van deze vordering, maar het Uwv wees dit verzoek af. De rechtbank oordeelde in een tussenuitspraak dat het Uwv wel degelijk bevoegd was om de vordering kwijt te schelden en dat het Uwv een afweging moest maken over de kwijtschelding. Het Uwv heeft echter geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en heeft in plaats daarvan hoger beroep ingesteld, dat later werd ingetrokken. Vervolgens heeft het Uwv op 20 april 2023 een nieuwe beslissing genomen, waarbij de kwijtschelding per 27 maart 2023 werd gehonoreerd. Eiseres ging hiertegen in beroep, omdat zij het niet eens was met de ingangsdatum. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de opdracht om een inhoudelijke beoordeling te maken niet heeft uitgevoerd en dat de ingangsdatum van de kwijtschelding per 2 augustus 2021 moet ingaan, de datum van het verzoek om kwijtschelding. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het nieuwe bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht vergoed en het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (Uwv) verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het Uwv een juiste ingangsdatum heeft gehanteerd voor de verleende kwijtschelding.

Procesverloop

1. Het Uwv heeft op 25 mei 2010 een bedrag van in totaal € 30.724,88 van eiseres teruggevorderd vanwege te veel betaalde toeslag bovenop haar Wajonguitkering.
1.1.
Eiseres heeft op 2 augustus 2021 verzocht om kwijtschelding van deze vordering. Het Uwv heeft dit verzoek op 4 augustus 2021 afgewezen met de reden dat eiseres nog niet ten minste de helft van de oorspronkelijk vordering heeft afgelost en dit volgens artikel 4.1.2 van de Beleidsregel terug- en invordering (de Beleidsregel) wel nodig is om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en omdat het Uwv in de beslissing op het bezwaar bij de afwijzing is gebleven ook beroep ingesteld.
1.2.
Deze rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 16 september 2022 (tussenuitspraak) geoordeeld dat deze Beleidsregel enkel geldt in het geval het gaat om een ambtshalve beoordeling en niet indien het gaat om een verzoek. [1] In dit geval is er een verzoek gedaan en geldt artikel 20, tweede en derde lid van de Toeslagenwet (TW). Dit betekent dat het Uwv niet onderkend heeft dat hij wel bevoegd is de vordering van eiseres kwijt te schelden en hij nog niet heeft beslist of hij deze bevoegdheid wil gebruiken. De rechtbank heeft het Uwv in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om alsnog deze afweging te maken.
1.3.
Het Uwv heeft van deze herstelmogelijkheid geen gebruik gemaakt, omdat hij het niet eens is met de beoordeling door de rechtbank. In de einduitspraak wordt het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en is het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. [2]
1.4.
Dit heeft het Uwv in eerste instantie niet gedaan, maar hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is echter alsnog bij brief van 27 maart 2023 door het Uwv ingetrokken.
Nieuwe bestreden besluit
1.5.
Op 20 april 2023 is vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (nieuwe bestreden besluit) en is beslist dat de kwijtschelding per 27 maart 2023 wordt gehonoreerd. Dit omdat onderdeel b van de Beleidsregel (de tenminste de helft eis) komt te vervallen.
1.6.
Eiseres heeft tegen deze nieuwe beslissing op bezwaar beroep ingesteld, omdat zij het niet eens is met de ingangsdatum van de kwijtschelding.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de bewindvoerder van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten partijen
2. Het meest verstrekkende standpunt van eiseres is dat de ingangsdatum van de kwijtschelding 25 mei 2015 moet zijn (dit is na vijf jaar volledig voldoen aan haar terugbetalingsverplichting). Dit omdat onderdeel b van de Beleidsregel (de tenminste de helft eis) onverbindend is vanwege strijd met hogere wetgeving, maar ook omdat deze regel voor eiseres onevenredig uitpakt. Eiseres vindt hierom dat het Uwv al na vijf jaar terugbetalen ambtshalve had moeten vaststellen dat eiseres voor kwijtschelding in aanmerking kwam. Mocht de termijn van vijf jaar vanwege eerdere wetgeving nog niet gelden, dan geldt dat het Uwv na tien jaar terugbetalen ambtshalve had moeten vaststellen dat eiseres voor kwijtschelding in aanmerking kwam. Mocht dit niet opgaan, dan vindt eiseres dat de kwijtschelding minstens moet ingaan na datum aanvraag.
2.1.
Het Uwv gaat uit van de gehanteerde datum van de kwijtschelding, omdat de kwijtschelding enkel wordt toegepast vanwege het vervallen van onderdeel b van de Beleidsregel.
Omvang van het geding
3. De rechtbank stelt voorop dat zij in deze zaak geen oordeel kan geven over de vraag of vóór de datum van de aanvraag al kwijtschelding had moeten worden verleend. Uit artikel 8:69 Awb volgt weliswaar dat de bestuursrechter uitspraak doet op grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting, maar hierbij is het uitgangspunt dat dit alles moet blijven binnen de grenzen van het besluit dat aan de bestuursrechter is voorgelegd. [3] Het besluit dat aan de bestuursrechter is voorgelegd betreft het nieuwe bestreden besluit dat voortkomt uit de afwijzing van het op 2 augustus 2021 door eiseres gedane verzoek om kwijtschelding. Dit betekent dat in deze procedure niet verder kan worden teruggekeken dan de datum waarop dat verzoek om kwijtschelding is gedaan. Of het Uwv ambtshalve al op een eerder moment tot kwijtschelding had moeten overgaan, is dan ook een vraag die buiten de omvang van dit geding valt.
Beoordeling
4. De rechtbank stelt vast dat de rechtbank het Uwv bij haar uitspraak van 11 november 2022 heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak en de tussenuitspraak. Het Uwv heeft hier in eerste instantie geen uitvoering aan geven omdat hij hoger beroep heeft ingesteld. Door de intrekking van dit hoger beroep ligt deze opdracht weer open. Dat betekent in dit concrete geval dat het Uwv alsnog tot een inhoudelijke beoordeling had moeten komen op het verzoek om kwijtschelding. Uit de tussenuitspraak van de rechtbank volgt dat het Uwv hierbij moest afwegen of hij gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om de vordering op eiseres kwijt te schelden en onderzoek moest doen naar de relevante feiten en omstandigheden. [4] Daarnaast is het Uwv opgedragen de memorie van toelichting bij de invoering van de wet ‘Terugvordering en verhaal in verband met herziening van het debiteurenbeleid’ bij zijn beoordeling te betrekken. [5]
4.1.
Als het Uwv deze inhoudelijke beoordeling had verricht had het resultaat kunnen zijn dat het verzoek om kwijtschelding was toe- of afgewezen. In het geval van een toewijzing zou de kwijtschelding per datum van de aanvraag zijn ingegaan.
4.2.
Uit het nieuwe bestreden besluit volgt dat het Uwv deze afweging en dit onderzoek niet heeft verricht. Het Uwv heeft immers enkel kwijtschelding verleend vanwege het feit dat onderdeel b van artikel 4.1.2 van de beleidsregel is komen te vervallen. Hiermee heeft het Uwv de door de rechtbank gegeven opdracht niet uitgevoerd en is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 Awb. Door de inhoudelijke beoordeling niet uit te voeren, maar enkel kwijtschelding te verlenen vanwege veranderend beleid, loopt eiseres de kans mis dat de kwijtschelding per datum aanvraag was ingegaan. Hierdoor heeft eiseres met gegronde reden beroep ingesteld tegen de door het Uwv gekozen ingangsdatum van de kwijtschelding. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal daarom het nieuwe bestreden besluit vernietigen.
Hoe nu verder?
5.1.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke consequenties zij hieraan moet verbinden. Daarbij geldt dat de bestuursrechter bij een vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit betekent in dit geval dat de rechtbank moet onderzoeken of zij zelf in de zaak kan voorzien. Het alternatief is het Uwv nogmaals de eerder door de rechtbank gegeven opdracht te geven. Echter omdat het Uwv eerder geweigerd heeft deze opdracht uit te voeren en de kwijtschelding inmiddels om een andere reden is verleend is dit niet pragmatisch en ook niet wenselijk. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en zal de kwijtschelding per datum van het kwijtscheldingsverzoek (2 augustus 2021) laten ingaan. De rechtbank komt hiertoe omdat zij het zeer waarschijnlijk acht dat het Uwv (na het daadwerkelijk uitvoeren van de eerder door de rechtbank gegeven opdracht) tot de beslissing zou komen om alsnog kwijtschelding per datum van het kwijtscheldingsverzoek te verlenen. Dit vanwege:
- de in alinea 9 van de tussenuitspraak genoemde persoonlijke omstandigheden,
- de in alinea 10 van de tussenuitspraak weergegeven uitgangspunten van de wet ‘Terugvordering en verhaal in verband met herziening van het debiteurenbeleid’ en
- het inmiddels bij het Uwv veranderde inzicht waardoor de ‘tenminste de helft eis’ komt te vervallen.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
5.3.
Er bestaat bovendien aanleiding om het Uwv te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het nieuwe bestreden besluit voor zover deze ziet op de ingangsdatum van de kwijtschelding;
- bepaalt dat de kwijtschelding ingaat per 2 augustus 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat het Uwv aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Witten, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de tussenuitspraak van 16 september 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022.
2.Zie de uitspraak van 11 november 2022 ECLI:NL:RBMNE:2022:5061.
3.Zie bijv. CRvB 19 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:582; CRvB 12 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1939.
4.Zie voor de relevante feiten en omstandigheden die het Uwv bij zijn afweging moest betrekken rechtsoverweging 9 van de tussenuitspraak.
5.Zie rechtsoverweging 10 van de tussenuitspraak.