ECLI:NL:CRVB:2021:1939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
19/2648 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 21 maart 2018, waarin werd aangegeven dat het dossier van haar overleden moeder was vernietigd en dat er geen beslissingen meer genomen zouden worden over het ouderdomspensioen van haar moeder. De Svb verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk wegens een te late indiening. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat betekent dat de Svb het griffierecht moest vergoeden, maar het bezwaar van appellante alsnog niet ontvankelijk werd verklaard.

In hoger beroep heeft appellante herhaaldelijk benadrukt dat zij de bewindvoerder van haar moeder was. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de brief van de Svb van 21 maart 2018 niet op rechtsgevolg is gericht, wat betekent dat het bezwaar niet ontvankelijk is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de argumenten van appellante niet voldoende zijn om het bestreden besluit of de aangevallen uitspraak te weerleggen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 mei 2021 door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van griffier B.H.B. Verheul.

Uitspraak

19.2648 AOW

Datum uitspraak: 12 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 april 2019, 18/6628 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft dit doorgezonden naar de Raad.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Op 7 maart 2021 heeft appellante nog een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2021. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1. Op 28 februari 2018 en 7 maart 2018 heeft appellante een brief afgegeven bij het Svb kantoor in Roermond. In reactie hierop heeft de Svb appellante op 21 maart 2018 een brief gestuurd, waarin onder andere is opgenomen dat, voor zover appellante refereert aan het dossier van haar moeder, dit dossier in 2006 is vernietigd omdat haar moeder in 2001 is overleden. Over het ouderdomspensioen van haar moeder zullen geen beslissingen meer genomen worden. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dit is op 19 juni 2018 door de Svb ontvangen. Appellante heeft niet gereageerd op het verzoek van de Svb aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend. In een beslissing van 8 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen hiervan in stand gelaten. De Svb dient het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar wel terecht niet-ontvankelijk verklaard maar op de onjuiste grond. De brief van 21 maart 2018 kan niet aangemerkt worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat hiertegen geen bezwaar gemaakt kon worden.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaaldelijk gewezen op het feit dat zij de bewindvoerder van haar moeder is geweest. De Svb heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van hoofdstuk 6, titel 1 en 2, van de Awb en hoofdstuk 8, afdeling 8.1.1 van de Awb kan slechts bezwaar en beroep worden ingesteld tegen een besluit, dan wel een handelen of een nalaten dat hiermee wordt gelijkgesteld. Onder besluit wordt, op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen. Hieruit volgt dat het onderwerp van een geschil de inhoud, gevolgen en eventueel totstandkoming van een besluit betreft. Hieruit volgt voorts dat artikel 8:69 van de Awb weliswaar bepaalt dat uitspraak wordt gedaan op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting, maar dat hierbij het uitgangspunt is dat dit alles moet blijven binnen de grenzen van het besluit dat aan de bestuursrechter is voorgelegd.
4.2.
Met de rechtbank moet vastgesteld worden dat de brief van de Svb van 21 maart 2018 niet op rechtsgevolg is gericht, voor zover het de verhouding tussen appellante en de Svb betreft. Hieruit volgt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het bezwaar niet ontvankelijk is. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden. Hetgeen appellante heeft aangevoerd, raakt niet aan het bestreden besluit of de aangevallen uitspraak en behoeft daarom geen bespreking.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) B.H.B. Verheul