ECLI:NL:CRVB:2021:582
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging toeslag ouderdomspensioen AOW door pensioengerechtigde leeftijd partner
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beëindiging van de toeslag op het ouderdomspensioen van de appellant, die door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was vastgesteld. De Svb had op 13 februari 2017 besloten dat de appellant vanaf 4 juli 2017 geen recht meer had op een toeslag op zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de partner van de appellant op die datum de pensioengerechtigde leeftijd bereikte.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de argumenten van de appellant tegen het bestreden besluit niet konden slagen. De Raad benadrukte dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen bezwaar en beroep kan worden ingesteld tegen een besluit dat een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. In dit geval was het besluit van de Svb duidelijk en had het enkel betrekking op de beëindiging van de toeslag op het ouderdomspensioen van de appellant.
De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om aan te nemen dat het besluit van de Svb onjuist was. De appellant had geen relevante argumenten aangedragen die de beëindiging van de toeslag konden weerleggen. Bovendien viel de korting van 4% op het ouderdomspensioen, waar de appellant naar verwees, buiten de reikwijdte van deze procedure. De Centrale Raad van Beroep heeft dan ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.