ECLI:NL:CRVB:2021:582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
18/2805 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging toeslag ouderdomspensioen AOW door pensioengerechtigde leeftijd partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beëindiging van de toeslag op het ouderdomspensioen van de appellant, die door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was vastgesteld. De Svb had op 13 februari 2017 besloten dat de appellant vanaf 4 juli 2017 geen recht meer had op een toeslag op zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de partner van de appellant op die datum de pensioengerechtigde leeftijd bereikte.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de argumenten van de appellant tegen het bestreden besluit niet konden slagen. De Raad benadrukte dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen bezwaar en beroep kan worden ingesteld tegen een besluit dat een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. In dit geval was het besluit van de Svb duidelijk en had het enkel betrekking op de beëindiging van de toeslag op het ouderdomspensioen van de appellant.

De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om aan te nemen dat het besluit van de Svb onjuist was. De appellant had geen relevante argumenten aangedragen die de beëindiging van de toeslag konden weerleggen. Bovendien viel de korting van 4% op het ouderdomspensioen, waar de appellant naar verwees, buiten de reikwijdte van deze procedure. De Centrale Raad van Beroep heeft dan ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2805 AOW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2018, 17/4186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 19 februari 2021
Zitting heeft: E.E.V. Lenos, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: M.E. van Donk
Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 8 juni 2017 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft de Svb zijn besluit van 13 februari 2017, inhoudende dat appellant vanaf 4 juli 2017 geen recht heeft meer heeft op een toeslag op zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), gehandhaafd. De grondslag hiervoor was dat de partner van appellant per genoemde datum zelf de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit geen doel kan treffen.
Op grond van hoofdstuk 6, de titels 1 en 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hoofdstuk 8, afdeling 8.1.1 van de Awb kan slechts bezwaar en beroep worden ingesteld tegen een besluit, dan wel een handelen of een nalaten dat hiermee wordt gelijkgesteld. Onder besluit wordt, op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen. Hieruit volgt dat het onderwerp van een geschil de inhoud, gevolgen en eventueel totstandkoming van een besluit betreft. Hieruit volgt voorts dat artikel 8:69 van de Awb weliswaar bepaalt dat uitspraak wordt gedaan op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting, maar dat hierbij het uitgangspunt is dat dit alles moet blijven binnen de grenzen van het besluit dat aan de bestuursrechter is voorgelegd.
In dit geding houdt het aan de bestuursrechter voorgelegde besluit in dat de toeslag op het ouderdomspensioen van appellant wordt beëindigd met ingang van 4 juli 2017 omdat zijn partner op die datum de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. In artikel 8:69, eerste lid, van de Awb is de verdere afbakening van de omvang van het geding neergelegd. Het geding kan niet meer omvatten dan het bestreden besluit (althans zoals dit gelet op de aanvraag zou behoren te luiden, dan wel ambtshalve had behoren te luiden). Het bestreden besluit heeft slechts betrekking op de beëindiging van de toeslag op het ouderdomspensioen van appellant, vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van zijn partner. Tegen de grondslag van dit besluit heeft appellant niets aangevoerd. Ook overigens zijn er geen redenen aan te nemen dat dit besluit onjuist is. Al wat door de appellant is aangevoerd ziet op de korting van 4% op zijn ouderdomspensioen ingevolge de AOW en valt buiten de omvang van dit geding.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M.E. van Donk (getekend) E.E.V. Lenos