Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
De tussenuitspraak en de reactie van het Uwv
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het Uwv niet heeft onderkend dat er wel een bevoegdheid is om de vordering van eiseres kwijt te schelden. De voorwaarde dat er 50% van de oorspronkelijke vordering moet zijn afgelost, zoals opgenomen in artikel 4.1.2 van de Beleidsregel terug- en invordering (de Beleidsregel), is hier niet van toepassing. Dat artikel schrijft namelijk voor onder welke voorwaarden het Lisv ambtshalve beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor kwijtschelding, terwijl het in deze zaak gaat om een verzoek van eiseres aan het Uwv om kwijtschelding van haar vordering, en niet om de vraag of het Lisv ambtshalve moet beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor kwijtschelding. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om te beoordelen of hij alsnog gebruik wil maken van de bevoegdheid om de vordering op eiseres kwijt te schelden.
3. Het Uwv heeft op 10 oktober 2022 laten weten dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Volgens het Uwv is de voorwaarde dat 50% van de oorspronkelijke vordering moet zijn afgelost ook van toepassing in het geval van eiseres en aan die voorwaarde heeft zij nog niet voldaan. Het kwijtscheldingsverzoek is dus terecht afgewezen, aldus het Uwv.
4. Uit de reactie van het Uwv leidt de rechtbank af dat het Uwv het niet eens is met het oordeel in de tussenuitspraak. De rechtbank ziet in de reactie van het Uwv geen reden om terug te komen op de tussenuitspraak.
Gevolgen voor de beroepen
Het beroep tegen het bestreden besluit I
5. Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat het bestreden besluit II in de plaats is gekomen van het bestreden besluit I. Eiseres heeft dus geen procesbelang meer bij beoordeling van het bestreden besluit I. Daarom verklaart de rechtbank het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen het bestreden besluit II
6. Eiseres heeft nog wel procesbelang bij een beoordeling van het bestreden besluit II. Omdat het geconstateerde gebrek niet is hersteld, verklaart de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond en vernietigt het bestreden besluit II wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De reden daarvoor is dat het Uwv geen poging heeft ondernomen het gebrek te herstellen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat het Uwv heeft aangegeven het niet eens te zijn met het oordeel in de tussenuitspraak. De rechtbank zal het Uwv daarom opdragen een nieuw besluit te nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7. Voor zover in de tussenuitspraak niet alle beroepsgronden zijn besproken, zoals het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel, heeft dat te maken met het geconstateerde gebrek. Beoordeling van die beroepsgronden is pas aan de orde als het Uwv heeft beslist of hij gebruik wil maken van de bevoegdheid om de vordering van eiseres kwijt te schelden. Het Uwv heeft dat nu nog niet gedaan, omdat hij vindt dat die bevoegdheid er niet is. Daarom komt de rechtbank ook in deze uitspraak niet toe aan een beoordeling van deze beroepsgronden.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4.5 punt op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.979,50.