ECLI:NL:RBMNE:2023:6384

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23/2823
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsrecht en terugvordering bij schending inlichtingenplicht door online gokactiviteiten

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser ontving sinds 14 maart 2021 bijstand, maar in een besluit van 6 juli 2022 heeft verweerder het recht op bijstand herzien voor de periode van 1 maart 2022 tot en met 30 april 2022 en € 700,- aan te veel ontvangen bijstand teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, waarna verweerder de herziening heeft aangepast naar de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde, omdat hij verlies had geleden bij het gokken. Hij betoogde dat de opbrengsten van het online gokken gesaldeerd moesten worden met de inzet. De rechtbank oordeelde dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden door zijn online gokactiviteiten niet te melden. Volgens artikel 17, eerste lid, van de Pw is het verplicht om alle feiten te melden die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat de schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond oplevert voor herziening van de bijstand.

De rechtbank verwierp ook de subsidiaire beroepsgrond van eiser, dat hij niet op de hoogte was van de meldplicht voor gokactiviteiten. De rechtbank oordeelde dat het college niet verplicht is om alle mogelijke situaties te benoemen die gemeld moeten worden. Eiser had moeten begrijpen dat gokken van invloed kon zijn op zijn bijstandsrecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de herziening van de bijstand en de terugvordering terecht zijn uitgevoerd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: S. Meekel).

Inleiding

1. Eiser ontvangt sinds 14 maart 2021 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). In het besluit van 6 juli 2022 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser in de periode van 1 maart 2022 tot en met 30 april 2022 herzien en € 700,- aan te veel ontvangen bijstand teruggevorderd. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Met het besluit van 2 mei 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de periode waarover de bijstand is herzien gewijzigd naar 1 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. Voor het overige is verweerder bij haar besluit gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het besluit om de bijstand te herzien en terug te vorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode 1 februari 2022 tot en met 31 maart 2022 is.
8. Niet in geschil is dat eiser in de te beoordelen periode online gokactiviteiten heeft verricht en dat hij dit niet bij verweerder heeft gemeld. Ook is niet in geschil dat eiser middels deze online gokactiviteiten bedragen op zijn bankrekening heeft ontvangen.
9. Eiser heeft primair aangevoerd dat het recht op bijstand nog steeds kon worden vastgesteld en dat eiser nog steeds in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde omdat hij verlies heeft geleden bij het gokken. Hierbij is eiser van mening dat de opbrengsten van het online gokken moeten worden gesaldeerd met de bedragen die eiser heeft ingezet. Daarnaast stelt eiser zich subsidiair op het standpunt dat hij niet bekend was en ook niet had hoeven zijn met het feit dat gokken wordt gezien als een omstandigheid die hij had moeten melden aan verweerder. Hij is hierover niet geïnformeerd en ten tijde van het primaire besluit stond op de website van verweerder ook niet expliciet genoemd dat gokactiviteiten gemeld moeten worden bij verweerder. Hierdoor is volgens eiser de inlichtingenplicht niet geschonden. Dit brengt met zich mee dat er volgens eiser geen grondslag is om de bijstand te herzien en terug te vorderen.
10. In artikel 17, eerste lid, van de Pw is bepaald dat een belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Volgens vaste rechtspraak is het gokken op zichzelf een omstandigheid die gemeld moet worden, omdat uit de aard daarvan voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. [1] Bij online gokactiviteiten is voor de vaststelling van het recht op bijstand van belang welke inkomsten er zijn uit het gokken. Voor de bijstand zijn de door een bijstandsgerechtigde ontvangen inkomsten immers van invloed op het recht op bijstand. Het gaat daarbij om bedragen die de bijstandsgerechtigde vrij kan besteden. [2]
11. Nu niet in geschil is dat eiser deze online gokactiviteiten heeft verricht en dit niet heeft gemeld, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw de inlichtingenplicht heeft geschonden.
12. De rechtbank overweegt verder dat de schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw een rechtsgrond oplevert om de bijstand in de te beoordelen periode te herzien of in te trekken. Hiervan kan volgens vaste rechtspraak worden afgezien als zou blijken dat eiser in de te beoordelen periode alsnog in bijstandsbehoevende omstandigheden zou verkeren. [3]
13. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij een hoger bedrag heeft ingezet bij het gokken dan dat hij eraan zou hebben verdiend. Volgens eiser zouden deze bedragen met elkaar moeten worden gesaldeerd, waardoor eiser alsnog – ondanks het schenden van de inlichtingenplicht – in bijstandsbehoevende omstandigheden zou verkeren.
14. De rechtbank is van oordeel dat deze primaire beroepsgrond niet slaagt. Dat eiser een hoger bedrag heeft ingezet om te gokken dan dat het hem heeft opgeleverd, maakt niet dat de ontvangen bedragen niet als inkomsten van eiser zijn aan te merken. Uit vaste rechtspraak volgt immers dat er geen sprake is van saldering in die zin dat slechts sprake is van inkomsten als er ‘winst’ wordt gemaakt. Het is alleen van belang of de gokactiviteiten tot een uitkering van een geldbedrag heeft geleid, ongeacht hoeveel inzet daarvoor nodig is geweest. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat eiser in deze maanden zou kunnen beschikken over een inkomen boven de bijstandsnorm, namelijk het geld dat hij had uit hoofde van zijn bijstandsuitkering alsmede de opbrengst van zijn gokactiviteiten. [4]
15. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de bijgeschreven bedragen uit online-gokactiviteiten als inkomen van eiser heeft aangemerkt en in mindering heeft gebracht op de bijstand in de maanden waarin hij deze bedragen op zijn bankrekening heeft ontvangen.
16. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat ook de subsidiaire beroepsgrond van eiser niet slaagt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit jurisprudentie blijkt dat wanneer verweerder hierover niet expliciet informatie verstrekt, dit niet betekent dat het college niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht. De rechtbank is van oordeel dat evenmin kan worden geoordeeld dat in dat geval sprake is van schending van het rechtzekerheidsbeginsel. De inlichtingenverplichting is immers een open norm. Dat brengt mee dat van verweerder niet kan worden verwacht dat het op voorhand alle concrete situaties benoemt waarmee een bijstandsgerechtigde te maken kan krijgen en die deze moet melden. [5] Zoals hiervoor al is overwogen, is (online) gokken een activiteit die van invloed zou kunnen zijn op de bijstand omdat met het gokken inkomsten zouden kunnen worden verworven. Daarom is de rechtbank van oordeel dat eiser verweerder op de hoogte had moeten stellen van deze gokactiviteiten, zodat verweerder had kunnen onderzoeken of inkomsten werden verworven en tot welk bedrag.
17. Nu in de voorgaande overwegingen is komen vast te staan dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat de inlichtingenplicht is geschonden en de bijstand terecht heeft herzien, kan op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw alleen nog van terugvordering worden afgezien indien sprake is van dringende redenen.
18. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de bijstand heeft herzien en teruggevorderd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.