ECLI:NL:RBMNE:2023:6296

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23/275
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving omgevingsvergunning bij wijziging brandcompartimentering in logiesgebouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. die een hostel exploiteert, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had plannen om haar pand te verbouwen tot een familiehotel, maar werd geconfronteerd met een handhavingsbesluit van het college, dat stelde dat er zonder omgevingsvergunning werd gebouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezichthouders op 2 augustus 2022 een mondelinge bouwstop hebben opgelegd, gevolgd door een handhavingsbesluit op 5 augustus 2022, waarin een sloopstop en lasten onder dwangsom werden opgelegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit handhavingsbesluit, dat gedeeltelijk werd geschorst door de voorzieningenrechter. Het college heeft vervolgens op 15 december 2022 een wijzigingsbesluit genomen, waarin de lasten werden aangepast.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het wijzigingsbesluit niet duidelijk was geformuleerd, waardoor het onduidelijk was welke rechtsgevolgen dit had. De rechtbank oordeelde dat er geen overtreding was van het verbod om zonder omgevingsvergunning te bouwen, omdat de werkzaamheden niet leidden tot een wijziging in de brandcompartimentering. De rechtbank vernietigde zowel het handhavingsbesluit als het wijzigingsbesluit, omdat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. Eiseres kreeg een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en duidelijke communicatie in handhavingsprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/275

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.W. Tellegen en mr. F.K. van Wijk)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Buitenhuis).

Inleiding

1. Eiseres is eigenaar van het pand aan de [adres] in [vestigingsplaats] , waar zij een hostel exploiteerde op de eerste en tweede verdieping. Eiseres heeft het voornemen om in het pand een familiehotel te realiseren, waarbij ook de voormalige horecagelegenheid op de begane grond zal worden ingericht met hotelkamers. Zij was gestart met een interne verbouwing.
2. Op 2 augustus 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente gesproken met de aannemer die werkzaam was in het pand. Op basis van dat gesprek heeft de toezichthouder vastgesteld dat er werd gebouwd zonder omgevingsvergunning. De toezichthouder heeft toen namens het college een mondelinge bouwstop opgelegd.
3. Op 4 augustus 2022 hebben toezichthouders het pand van binnen geïnspecteerd, waarbij zij constateerden dat er gebouwd werd en dat er diverse brandonveilige en bouwonveilige situaties aan de orde waren.
4. Met het besluit van 5 augustus 2022 (het handhavingsbesluit) heeft het college:
  • de mondelinge bouwstop op schrift gesteld;
  • aan eiseres een sloopstop opgelegd;
  • eiseres gelast om het verrichten van bouwwerkzaamheden zonder omgevingsvergunning en het verrichten van sloopwerkzaamheden zonder sloopmelding beëindigd te houden, onder oplegging van een eenmalige dwangsom van € 25.000,-.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het handhavingsbesluit.
6. De voorzieningenrechter heeft het handhavingsbesluit naar aanleiding van een verzoek van eiseres gedeeltelijk geschorst. [1]
7. Met het besluit van 15 december 2022 (het wijzigingsbesluit) heeft het college het handhavingsbesluit gewijzigd. In het wijzigingsbesluit zijn twee lasten opgenomen, genummerd I en II.
8. Partijen hebben ingestemd met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. Eiseres heeft gronden ingediend tegen het wijzigingsbesluit.
9. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft daarop gereageerd. Het college heeft een nader verweerschrift ingediend.
10. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 17 oktober 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

De omvang van het geding
11. De rechtbank overweegt dat het wijzigingsbesluit een besluit is waarbij het handhavingsbesluit is gewijzigd, zonder dat daarmee is beslist op het bezwaar van eiseres. Eiseres kan zich niet in het wijzigingsbesluit vinden. Het bezwaar tegen het handhavingsbesluit heeft daarom van rechtswege ook betrekking op het wijzigingsbesluit, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat partijen vervolgens hebben ingestemd met rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb, heeft het geschil bij de rechtbank betrekking op beide besluiten.
12. De rechtbank behandelt het beroep tegen (de rechtsgevolgen van) de beide besluiten in samenhang, aan de hand van de door eiseres ingediende gronden.
Het verbod op samenloop / rechtszekerheidsbeginsel
13. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder met het wijzigingsbesluit in strijd met artikel 5:6 van de Awb zowel een last onder dwangsom als een last onder bestuursdwang heeft opgelegd voor dezelfde overtreding.
14. De rechtbank stelt voorop dat de bouwstop (bestuursdwang) en de last onder dwangsom uit het handhavingsbesluit niet zien op dezelfde overtreding. Met de bouwstop is door de stillegging van de bouw een op dat moment plaatsvindende overtreding met onmiddellijke ingang beëindigd. De last onder dwangsom is opgelegd om te voorkomen dat de overtreding opnieuw plaatsvindt. Van cumulatie van herstelsancties in de zin van artikel 5:6 van de Awb was in het handhavingsbesluit daarom geen sprake. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak over het voorheen geldende artikel 5:36 van de Awb, dat dezelfde strekking had. [2]
15. Het handhavingsbesluit en het wijzigingsbesluit zijn echter op onderdelen niet eenduidig geformuleerd, waardoor het onduidelijk is wat de rechtsgevolgen van het wijzigingsbesluit volgens het college zouden zijn en hoe de besluiten zich tot elkaar verhouden. Het dictum van het handhavingsbesluit is in overweging 4 beschreven. In het dictum van het wijzigingsbesluit is als last I de overtreding het bouwen zonder omgevingsvergunning omschreven en als last II het houden van het pand in strijd met de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan de brandveiligheid, bouwveiligheid en sloop.
16. Op de zitting heeft het college toegelicht dat met het wijzigingsbesluit alleen beoogd is om twee onderdelen van de last te laten vervallen, namelijk de vergunningvrije bouwactiviteiten en het slopen zonder sloopmelding. Voor het overige was de bedoeling dat de rechtsgevolgen van het wijzigingsbesluit overeen zouden komen met de rechtsgevolgen van het handhavingsbesluit. Voor de motivering moeten de beide besluiten volgens het college in aanvulling op elkaar worden beschouwd.
17. Het college heeft met het wijzigingsbesluit dus bedoeld om de bouwstop (bestuursdwang) in stand te laten en te versterken met een last onder dwangsom om herhaling van de overtreding door hervatting van de bouw te voorkomen. Dat blijkt echter niet uit de tekst van het wijzigingsbesluit. De rechtbank zal dit toelichten door hierna weer te geven wat in het handhavingsbesluit is besloten en of en hoe dat gewijzigd is met het wijzigingsbesluit.
18. In het handhavingsbesluit heeft het college aan de bouwstop en aan de last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling van bouwen ten grondslag gelegd dat sprake is van een overtreding van het verbod om zonder omgevingsvergunning te bouwen. Deze overtreding komt in het wijzigingsbesluit terug onder last I. In het handhavingsbesluit zag de last nog op het staken van
allebouwwerkzaamheden, maar in het wijzigingsbesluit is dit beperkt tot vergunningplichtige bouwwerkzaamheden.
19. In het handhavingsbesluit heeft het college aan de sloopstop en aan de last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling van slopen ten grondslag gelegd dat sprake was van een overtreding van het verbod om zonder sloopmelding te slopen, omdat een hoeveelheid sloopafval aanwezig was van meer dan 10 m3. In het wijzigingsbesluit overweegt het college dat er geen grondslag is voor de sloopstop en de last onder dwangsom. Deze overtreding komt in het dictum van het wijzigingsbesluit onder last II echter nog steeds terug.
20. In het handhavingsbesluit heeft het college overwogen dat eiseres ook regels uit het Bouwbesluit 2012 over brand- en bouwveiligheid heeft overtreden (namelijk artikel 2.10, 8.2, 8.4, 8.5 en 8.7). De last onder dwangsom die in het handhavingsbesluit is opgelegd ziet echter niet op het ongedaan maken van die overtredingen. Die last ziet enkel op het instandhouden van de bouw- en sloopstop. In het wijzigingsbesluit wordt er onder last II wel een afzonderlijke last opgelegd voor deze overtredingen. In zoverre heeft het wijzigingsbesluit de omvang van de lasten dus uitgebreid.
21. De herstelsancties die in het wijzigingsbesluit worden gekoppeld aan de lasten komen ook niet overeen met de herstelsancties uit het handhavingsbesluit. Nadat onder I [3] en II [4] de lasten zijn geformuleerd, staat in het dictum van het wijzigingsbesluit dat op grond van artikel 5:21 van de Awb bestuursdwang toegepast zal worden als “niet tijdig of niet volledig [voldaan wordt] aan deze last”. Dit is een reguliere last onder bestuursdwang en dus niet, zoals in het handhavingsbesluit, een bouwstop in de vorm van zeer spoedeisende bestuursdwang zonder voorafgaande last of voorafgaand besluit, zoals bedoeld in artikel 5:17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang met artikel 5:31, tweede lid, van de Awb. Uit de tekst van het wijzigingsbesluit volgt bovendien niet duidelijk of deze last onder bestuursdwang ziet op last I, last II of op allebei. Tegelijkertijd wordt de lastgeving versterkt met een last onder dwangsom, terwijl niet duidelijk is of die last ziet op het beëindigen van een aanwezige overtreding of op het voorkomen van herhaling van een eerdere overtreding. De last onder dwangsom lijkt enkel te zien op de overtreding uit last I, het bouwen zonder omgevingsvergunning. Daarbij komt dat het college in het wijzigingsbesluit niet duidelijk heeft gemaakt of dat besluit betrekking heeft op de situatie zoals die bestond op het moment van het eerdere handhavingsbesluit, of dat de herstelsancties betrekking hebben op de situatie die op dat moment bestond. Dat is een relevant onderscheid, juist omdat het college ervoor heeft gekozen om niet een beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het heroverwegen aan de hand van de op dat moment bestaande situatie voorop staat.
22. In tegenstelling tot het handhavingsbesluit is in het wijzigingsbesluit dus een last onder bestuursdwang gecombineerd met een last onder dwangsom. Als die herstelsancties voor dezelfde overtreding zijn opgelegd, is dat in strijd met artikel 5:6 van de Awb. Uit het dictum van het wijzigingsbesluit blijkt niet duidelijk of de last onder bestuursdwang ook is opgelegd voor last I en dus voor dezelfde overtreding als waarvoor de last onder dwangsom is opgelegd. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of sprake is van strijd met artikel 5:6 van de Awb, maar oordeelt in het verlengde daarvan dat er gelet op deze onduidelijke formulering sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres moet uit de besluiten kunnen opmaken welke overtredingen haar verweten wordt, wat zij kan doen om de overtredingen ongedaan te maken en wat de gevolgen zijn als zij dat niet doet.
23. De rechtbank ziet een bevestiging van haar oordeel dat er sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel in de toelichting van het college op de zitting, over wat bedoeld is met het wijzigingsbesluit. De bedoeling was dus dat, op de vergunningvrije bouwactiviteiten en de sloopstop na, de rechtsgevolgen van het wijzigingsbesluit overeen zouden komen met de rechtsgevolgen van het handhavingsbesluit. Uit de overwegingen onder 17 tot en met 20 blijkt dat dit niet uit de tekst van het wijzigingsbesluit volgt. Voor eiseres was het daarom niet te voorzien dat dit het beoogde rechtsgevolg van het wijzigingsbesluit was.
24. Gelet op het voorgaande zijn de besluiten in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Een dergelijk gebrek kan in beginsel hersteld worden. Omdat de rechtbank de taak heeft het geschil zo veel mogelijk definitief te beslechten, zal zij de overige beroepsgronden bespreken en bezien of er daarnaast andere gebreken zijn.
De handhaving ten aanzien van bouwen zonder omgevingsvergunning (last I)
25. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte heeft vastgesteld dat zij het verbod om te bouwen zonder omgevingsvergunning heeft overtreden. De verrichte werkzaamheden hebben volgens haar niet geleid tot een wijziging in de brandcompartimentering.
26. De relevante regelgeving staat in de bijlage bij de uitspraak.
27. Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden die eiseres heeft laten verrichten moeten worden geschaard onder het “bouwen van een bouwwerk” in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het is ook niet in geschil dat de werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als het “veranderen van een bouwwerk” in de zin van onderdeel 8 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en dat aan de overige voorwaarden voor vergunningvrij bouwen wordt voldaan. Voor de vraag of voor deze bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist, is daarom bepalend of door die werkzaamheden een verandering heeft plaatsgevonden van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering. Daarover verschillen partijen van mening.
28. In de toelichting bij het Bor staat het volgende:

Nieuw is het vereiste dat het niet mag gaan om een verandering van de brandcompartimentering of subbrandcompartimentering. Door het Bouwbesluit 2003[nu: Bouwbesluit 2012, rechtbank]
wordt voorgeschreven dat een gebouw verdeeld wordt in brandcompartimenten die bij brand als zelfstandige eenheden beschouwd kunnen worden. Een brandcompartiment is een ruimte in een gebouw, die begrensd wordt door wanden en plafonds (scheidingsconstructies) die de voortplanting van brand en rook naar aanliggende compartimenten gedurende een bepaalde tijd dienen te beletten (brand en rook beperken tot dat deel van het gebouw). Doel hiervan is om voor een bepaalde tijd een vrije vluchtroute in stand te houden om een gebouw te verlaten. Niet elke kamer of ruimte is evenwel een brandcompartiment. Zo bestaat een portiekflatgebouw met diverse appartementen, afhankelijk van de totale omvang van die appartementen, uit één of meer brandcompartimenten. In sommige gebouwen dient een brandcompartiment op grond van het Bouwbesluit 2003 nader te zijn onderverdeeld in subbrandcompartimenten. Dit doet zich voor bij appartementengebouwen, cel-, logies- en gezondheidszorggebouwen en gebouwen waar kinderopvang plaatsvindt. Bij een brand in een brandcompartiment zijn de personen die zich in een subbrandcompartiment bevinden gedurende enige tijd extra beschermd tegen de brand en rook. Vanwege het belang van zowel een brandcompartiment als een subbrandcompartiment voor het voorkomen van het overslaan van een brand, zoals hiervoor geschetst, wordt een preventieve toetsing aan het Bouwbesluit 2003 noodzakelijk geacht ingeval een verandering van een bouwwerk leidt tot wijzigingen in de brandcompartimentering of subbrandcompartimentering. [5]
29. De rechtbank stelt voorop dat de begrippen “brandcompartiment” en “beschermd subbrandcompartiment” uit het Bouwbesluit 2012 verschillen van de begrippen “brandcompartiment
ering” en “beschermde subcompartiment
ering” in het Bor. Die begrippen zijn in het Bor niet gedefinieerd. In het licht van de toelichting oordeelt de rechtbank dat voor het beoordelen van de omgevingsvergunningplicht enerzijds aansluiting moet worden gezocht bij de definities uit het Bouwbesluit om te bepalen uit welke brandcompartimenten en beschermde subbrandcompartimenten een gebouw bestaat, maar dat anderzijds moet worden bezien of de indeling van het totaal van brandcompartimenten en beschermde subcompartimenten wijzigt. Uit de formulering
compartimenteringin het Bor leidt de rechtbank af dat een vergunningplicht pas dan aan de orde is. Een verandering aan een compartiment zelf, zonder dat de omvang daarvan of de indeling van meerdere compartimenten wijzigt, is daarom vergunningvrij in het licht van de eisen die het Bor daaraan stelt. De rechtbank wijkt in zoverre af van het oordeel van de voorzieningenrechter.
30. Toegespitst op deze zaak overweegt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat de afzonderlijke kamers op de eerste en tweede verdieping van het pand vanwege hun logiesfunctie beschermde subbrandcompartimenten zijn in de zin van het Bouwbesluit 2012. Voor logiesgebouwen zoals hostels en hotels betekent het hiervoor gegeven oordeel dat geen omgevingsvergunning vereist is voor bouwwerkzaamheden aan de muren, vloeren of plafonds van de kamers, maar wel als bouwwerkzaamheden ertoe leiden dat een andere indeling van kamers ontstaat, bijvoorbeeld als de muren tussen twee kamers worden doorgebroken of als nieuwe kamers worden gecreëerd. De feitelijke situatie die de toezichthouders in het pand van eiseres hebben vastgesteld is evenmin in geschil; het gaat om de juridische duiding daarvan. Voor de begane grond geldt dat er nog geen ho(s)telkamers waren in de oude situatie en dat uit de informatie van de toezichthouders niet kan worden afgeleid dat en zo ja op welke wijze een wijziging in de brandcompartimentering plaatsvond. Voor de verdiepingen is slechts geconstateerd dat er wordt gewerkt aan muren, plafonds en vloeren, maar niet dat de kamerindeling en daarmee de beschermde subbrandcompartimentering als zodanig wijzigt. De rechtbank oordeelt dat die feitelijke situatie geen overtreding oplevert van het verbod om zonder omgevingsvergunning bouwwerkzaamheden uit te voeren.
31. Het college heeft in het verweerschrift gewezen op uitspraken in andere zaken, maar die leiden niet tot een ander oordeel. In de zaak over een Amsterdams hotel die heeft geleid tot de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam was sprake van het slopen van systeemwanden en daarmee van een wijziging in de (sub)brandcompartimentering. [6] Dit speelde ook in de zaak over het ziekenhuis in Hengelo die heeft geleid tot de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo, waar als gevolg van sloop geen sprake meer was van afzonderlijke subbrandcompartimenten binnen een verpleegafdeling. [7] Hetzelfde was aan de orde in de zaak over een supermarkt in de gemeente Koggenland, die heeft geleid tot een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland waar zowel eiseres als het college naar heeft verwezen. [8] Sloop van wanden tussen de kamers is in het pand van eiseres echter niet geconstateerd, zodat de vergelijking met deze drie uitspraken niet op gaat.
32. De beroepsgrond slaagt. Omdat een overtreding niet kan worden vastgesteld, was het college niet bevoegd om tot handhaving over te gaan. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan de overige hiertegen gerichte beroepsgronden.
33. De rechtbank overweegt nog dat dit oordeel niet betekent dat het bevoegd gezag niet handhavend kan optreden tegen brandonveilige situaties die zouden kunnen ontstaan als gevolg van werkzaamheden zonder dat de brandcompartimentering wijzigt. De eigenaar van een gebouw moet immers – afgezien van de omgevingsvergunningplicht – zijn pand in een staat houden die voldoet aan de eisen die het Bouwbesluit stelt. Die eisen zien onder meer op brandveiligheidseisen. Als het bevoegd gezag vaststelt dat door wijzigingen aan de muren, plafonds of vloeren van (beschermde sub)brandcompartimenten een met het Bouwbesluit strijdige situatie ontstaat, dan is hij bevoegd om handhavend op te treden op grond van artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet. Met betrekking tot de constateringen aan de wanden, vloeren en muren is dat echter niet aan de besluiten ten grondslag gelegd, zodat de rechtbank dat verder niet beoordeelt.

De handhaving ten aanzien van sloop, de bouw- en de brandveiligheid van het pand (last II)

34. Zoals overwogen onder 16 heeft het college op de zitting toegelicht dat hij met het wijzigingsbesluit heeft beoogd de sloopstop en de daaraan verbonden last onder dwangsom in te trekken. In het dictum van het wijzigingsbesluit is de last onder dwangsom abusievelijk toch gehandhaafd, zodat de motivering van het besluit niet overeenkomt met het dictum ervan.
35. Op de zitting heeft de rechtbank het college vragen gesteld over de last onder dwangsom die is gericht op de overtredingen van het Bouwbesluit ten aanzien van de bouw- en brandveiligheid, naar aanleiding van de beroepsgronden van eiseres. Het college heeft in reactie op deze vragen laten weten dat hij nu van mening is dat hij dit besluitonderdeel gebrekkig heeft gemotiveerd, omdat uit de bevindingen van de toezichthouder niet geconcludeerd kan worden dat eiseres de eerder genoemde bepalingen uit het Bouwbesluit over de bouw- en brandveiligheid heeft overtreden.
36. De rechtbank constateert dan ook dat het college de onrechtmatigheid van deze besluitonderdelen erkent. Gelet hierop kunnen deze besluitonderdelen evenmin in stand blijven. Ook hier komt de rechtbank daarom niet toe aan het bespreken van de andere beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

37. De beroepen zijn gegrond. Het college was niet bevoegd om tot handhaving over te gaan omdat de overtredingen niet zijn komen vast te staan. Dat gebrek is niet herstelbaar. Om die reden is er geen aanleiding meer om gelegenheid te geven om de geconstateerde strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te herstellen. De rechtbank zal het handhavingsbesluit en het wijzigingsbesluit vernietigen. Dat betekent dat de bouwstop, de sloopstop en de lasten onder dwangsom en onder bestuursdwang niet meer gelden en dat geen dwangsommen ingevorderd kunnen worden. Met deze uitspraak vervalt de met de uitspraak van de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening en is definitief beslist op de als beroepen behandelde bezwaren. Hiermee is deze handhavingsprocedure beëindigd: het college hoeft na deze uitspraak geen nader besluit te nemen ten aanzien van deze bezwaren.
38. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet het college het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden en krijgt zij een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert drie punten op: één punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen het handhavingsbesluit, één punt voor het indienen van de gronden tegen het wijzigingsbesluit en één punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.511,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het handhavingsbesluit van 5 augustus 2022 en het wijzigingsbesluit van 15 december 2022;
  • bepaalt dat het college aan eiseres het griffierecht van € 365,- vergoedt;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzitter, en mr. K. de Meulder en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Regelgeving omgevingsvergunningplicht
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van het derde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van het Bor in samenhang met artikel 3, aanhef en onderdeel 8 van bijlage II is geen omgevingsvergunning vereist voor een verandering van een bouwwerk, mits onder meer wordt voldaan aan de eis dat geen verandering plaatsvindt van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering.
Bouwbesluit 2012
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 wordt voor de toepassing van het bij of krachtens besluit gegeven voorschriften onder brandcompartiment verstaan: gedeelte van een of meer bouwwerken bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand.
Onder subbrandcompartiment wordt verstaan: gedeelte van een bouwwerk dat binnen de begrenzing van een brandcompartiment ligt of daarmee samenvalt, bestemd voor beperking van verspreiding van rook of verdere beperking van het uitbreidingsgebied van brand.
Onder beschermd subbrandcompartiment wordt verstaan: gedeelte van een bouwwerk dat binnen de begrenzing van een subbrandcompartiment ligt of daarmee samenvalt, dat meer bescherming biedt tegen brand of rook dan een subbrandcompartiment.
Op grond van het derde lid wordt onder logiesverblijf verstaan: voor een enkel persoon of een afzonderlijke groep personen bestemd gedeelte van een logiesfunctie.
Op grond van het tweede lid wordt onder logiesfunctie verstaan: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen.
Op grond van artikel 2.92, zevende lid, (nieuwbouw) en artikel 2.98, zevende lid, (bestaande bouw) ligt een logiesverblijf in een beschermd subbrandcompartiment.
Op grond van artikel 2.93, zevende lid, (nieuwbouw) en artikel 2.99, zesde lid, (bestaande bouw) is een logiesverblijf een afzonderlijk beschermd subbrandcompartiment.
Regelgeving handhaving
Op grond van artikel 5.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo heeft het bevoegd gezag tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor degene die het betrokken project uitvoert, geldende voorschriften.
Op grond van artikel 125, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang en wordt die bevoegdheid uitgeoefend door het college, als de last dient tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Op grond van artikel 5.17 kan een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 8 september 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3654.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5674, overweging 2.8.2.
3.Onder last I valt de overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) (bouwen zonder omgevingsvergunning).
4.Onder last II valt de overtreding van het Bouwbesluit (brandveiligheid, bouwveiligheid en slopen zonder sloopmelding).
5.Staatsblad 2010, 143, p. 158.
6.Uitspraak van 21 december 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:9879 (hotel Amsterdam).
7.Uitspraak van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RBALM:2012:BX9239 (ziekenhuis Hengelo).
8.Uitspraak van 24 augustus 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:7908 (supermarkt Koggenland).