ECLI:NL:RBAMS:2018:9879

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6971
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor bouwwerkzaamheden zonder vergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bedrijf en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het geschil betreft de oplegging van een last onder dwangsom aan het bedrijf voor bouwwerkzaamheden die zonder de vereiste omgevingsvergunning zijn uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van het bedrijf om een voorlopige voorziening afgewezen.

Het primaire besluit, genomen op 22 november 2018, hield in dat het bedrijf moest stoppen met de bouwwerkzaamheden, omdat deze werkzaamheden niet onder de vrijstelling van vergunningplicht vielen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouwwerkzaamheden, die bestonden uit het slopen en opnieuw opbouwen van hotelkamers, een verandering van de brandcompartimentering met zich meebrachten. Dit was in strijd met de geldende wetgeving, die vereist dat voor dergelijke werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.

Tijdens de zitting op 11 december 2018 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. Het bedrijf betoogde dat de werkzaamheden niet vergunningsplichtig waren, omdat er geen verandering in de draagconstructie of de brandcompartimentering zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de sloop van de systeemwanden wel degelijk een wijziging van de brandcompartimentering met zich meebracht, waardoor de vergunningplicht van toepassing was.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, en heeft het verzoek afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6971

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2018 in de zaak tussen

[naam bedrijf] , te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. C.W. Kniestedt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: mr. P.H.J. Ermers en [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. C.L.H.C. Lokin, kantoorgenoot van haar gemachtigde en [naam 2] , indirect bestuurder van verzoekster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Op 21 november 2018 hebben toezichthouders van stadsdeel Nieuw-West tijdens een controle geconstateerd dat op de eerste verdieping van [naam bedrijf] bouwwerkzaamheden plaatvinden. Deze bouwwerkzaamheden bestaan uit het slopen van de wanden van hotelkamers en het weer opbouwen daarvan. Ook worden hotelkamers gestript en weer opgebouwd.
2.2.
In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat het slopen en terugbouwen van de hotelkamers een verandering is van de beschermde (sub)brandcompartimentering. Dergelijke bouwwerkzaamheden vallen niet onder vergunningsvrij ‘gewoon onderhoud’ op grond van artikel 2, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelet op artikel onderdeel 8 onder b van bijlage II van het Bor had verzoekster voor de door haar verrichte bouwwerkzaamheden dan ook een omgevingsvergunning nodig. Verweerder gelast de verdere bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden. Dit houdt in dat geen bouwwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd die samenhangen met een verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering. Indien verzoekster de bouwwerkzaamheden toch voortzet dan verbeurt zij een dwangsom van € 25.000,-, per constatering per dag. De maximale dwangsom die verzoekster kan verbeuren is € 100.000,-. Verder heeft verweerder opgemerkt dat de situatie al op 16 augustus 2018 met verzoekster is besproken. Op de tweede verdieping (geheel) en op de eerste verdieping waren de toen vernieuwde kamers in gebruik (± 45 kamers). Onder strikte voorwaarden heeft verweerder toegestaan dat dit gebruik mocht worden voortgezet. Verweerder heeft toen ook meegedeeld dat het slopen en bouwen enkel is toegestaan met een sloopmelding respectievelijk met een omgevingsvergunning voor het bouwen.
3. Verzoekster betoogt dat verweerder een onjuiste interpretatie van artikel 3, aanhef en het achtste lid, van Bijlage II van het Bor geeft. Volgens verzoekster zijn de bouwwerkzaamheden in [naam bedrijf] niet vergunningsplichtig. De draagconstructie en de (sub)brandcompartimentering worden namelijk niet veranderd. Verder vindt geen uitbreiding van het bebouwde oppervlakte of bouwvolume plaats. Na voltooiing van de werkzaamheden zijn op deze punten geen wijzigingen aangebracht. Niet ter discussie staat dat [naam bedrijf] na afronding van de renovatie aan de eisen in het Bouwbesluit 2012 moet voldoen. Voor zover de vrees bestaat dat vergunningsvrij bouwen resulteert in strijdigheid met het Bouwbesluit 2012, dan kan verweerder handhavend optreden indien daar sprake van is. Wanneer vanuit het oogpunt van efficiency en kwaliteitsborging de integrale verwijdering en directe vervanging van een niet dragende systeemwand de voorkeur heeft boven het herstellen van de oude wand, valt niet in te zien dat het Bor zich hiertegen zou verzetten. Bovendien beoogt artikel 3, aanhef en het achtste lid, van Bijlage II van het Bor slechts te voorkomen dat zonder omgevingsvergunning bij interne verbouwingen wijzigingen worden aangebracht die de veiligheid van het gebouw kunnen raken of die zouden kunnen leiden tot een toename in de bebouwing, aldus verzoekster.
4.1.
Bij de beoordeling van dit geschil stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.2.
Op grond van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
4.3.
In artikel 2, aanhef en eerste lid, van Bijlage II van het Bor is bepaald dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet is vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
gewoon onderhoud van een bouwwerk, voor zover detaillering, profilering en vormgeving van dat bouwwerk niet wijzigen.
4.4.
In artikel 3, aanhef en achtste lid, van Bijlage II van het Bor is bepaald dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. geen verandering van de draagconstructie,
b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,
c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en
d. geen uitbreiding van het bouwvolume.
5.1.
Op de zitting hebben partijen bevestigd dat het geschil zich toespitst op de vraag of de renovatiewerkzaamheden van verzoekster een verandering in de (sub)brandcompartimentering met zich brengen. Volgens verzoekster is daar geen sprake van. De systeemwanden worden weliswaar gesloopt, maar direct daarna vervangen door betere wanden die bovendien op dezelfde plaats zullen worden teruggeplaatst. Omdat de kamers ook qua oppervlakte hetzelfde zullen blijven, vindt uiteindelijk geen verandering in de (sub)brandcompartimentering plaats. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door de enkele sloop van de systeemwanden, de (sub)brandcompartimentering verandert. Dat verzoekster vervolgens die systeemwanden door betere zal laten vervangen, is fijn, maar dat doet aan de verandering van de (sub)brandcompartimentering niet af.
5.2.
De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt. Zoals ook volgt uit de e-mail van 14 november 2018 van de Helpdesk Bouwregelgeving vinden er twee activiteiten plaats: eerst worden de wanden gesloopt, waardoor de compartimentering wijzigt. Daarna worden de wanden teruggebouwd, waardoor de eerdere situatie hersteld wordt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster met de sloop van een groot deel van de wanden een wijziging van de (sub)brandcompartimentering heeft aangebracht. Op de zitting is het de voorzieningenrechter namelijk duidelijk geworden dat waar zich eerst een gang bevond met daaraan gelegen verschillende kamers, door de sloop van de systeemwanden één grote ruimte is ontstaan. Daarmee is de (sub)brandcompartimentering veranderd. Dat dit volgens verzoekster een tijdelijke wijziging betrof, doet hier niet aan af. Verzoeksters betoog dat deze wijze van renoveren efficiënter en kwalitatief de voorkeur heeft boven het herstellen van de bestaande wand, wil de voorzieningenrechter – net als verweerder – best geloven, maar ook dat betekent niet dat daardoor geen omgevingsvergunning nodig was
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.