ECLI:NL:RBMNE:2023:6207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
UTR 23 / 1287 en UTR 23 / 1288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om voorlopige voorziening inzake politiegegevens en aandachtsvestiging

Op 21 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser een voorlopige voorziening vroeg tegen een besluit van de korpschef van politie. Eiser had verzocht om afschriften van bepaalde politiegegevens, maar de korpschef had dit verzoek deels afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke grondslag was voor het verstrekken van de gevraagde afschriften en dat de korpschef terecht een voorstel had gedaan voor inzage in de gegevens. Eiser had ook bezwaren tegen de aandachtsvestiging die voor hem gold, maar de rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die tot een ander oordeel moesten leiden dan in eerdere uitspraken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de klachten van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/1287 en UTR 23/1288
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 november 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de korpschef van politie

(gemachtigden: mr. T. Gillhaus en mr. P.G.M. van der Voorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen het besluit over eisers verzoek op grond van de Wet politiegegevens (Wpg). Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
De korpschef heeft eisers verzoek in het besluit van 21 april 2023 deels toegewezen en deels afgewezen.
1.2.
De korpschef heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft schriftelijk gereageerd op het verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de korpschef.

Totstandkoming van de procedure

2. Eiser heeft bij verweerder op 10 maart 2023 een verzoek ingediend op grond van de Wpg. Voordat de korpschef een besluit had genomen, heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Vervolgens heeft de korpschef op 21 april 2023 een besluit genomen. De door eiser ingediende gronden vat de voorzieningenrechter op als gericht tegen dit besluit.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Inhoudelijk komt het belang van eiser erop neer dat hij vindt dat hij bij de politie geen aangifte kan doen tegen andere burgers. Dit omdat hem een vast contactpersoon is toegewezen bij de politie. Eiser wil echter geen contact met hem. Hij wil ook aangifte doen tegen zijn vaste contactpersoon, maar dat kan volgens eiser ook niet omdat hij van het team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) ook een vaste contactpersoon heeft. Eiser wil meer weten over de vraag waarom hij een vast contactpersoon heeft bij de politie en heeft om het volgende verzocht:
afschriften en/of inzage in de e-mails en/of de schriftelijke instructies en/of alle schriftelijke stukken die inzicht verschaffen in het tot stand komen van het telefoongesprek op 17 januari tussen de heer [A] van het VIK en eiser;
afschriften en/of inzage in de gespreksaantekeningen van het Regionaal Service Centrum (RSC) in de periode 17 januari 2023 – 20 januari 2023;
afschriften en/of inzage in de aantekeningen die door de heer [A] van de telefoongesprekken op 17 januari 2023, 20 januari 2023, 7 maart 2023 en 9 maart 2023 zijn gemaakt;
afschriften en/of inzage in alle schriftelijke informatie met betrekking tot instructies die door de coördinator van het VIK zijn gegeven aan de heer [A] ;
afschriften en/of inzage in de registraties in het politiesysteem vanaf 26 februari 2023 tot en met 9 maart 2023;
duidelijkheid te geven over de begindatum en het tot stand komen van het beleid met betrekking tot de contactpersoon en per direct het door de politie gehanteerde beleid met betrekking tot de contactpersoon te beëindigen.
4. Verweerder heeft op de onderdelen beslist. Over de onderdelen a. en d. zegt de korpschef dat hier geen stukken van zijn. Over de onderdelen b. en e. stelt de korpschef eiser in de gelegenheid om hiervan kennis te nemen tijdens een inzagemoment op het politiebureau. Onderdeel c. wijst de korpschef toe en heeft de desbetreffende aantekeningen in het besluit opgenomen op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Over onderdeel f. stelt de korpschef dat eiser vanaf januari 2021 een contactpersoon heeft. Het beleid met betrekking tot de contactpersoon is vastgelegd in een aandachtsvestiging in het politiesysteem. Eiser heeft eerder kennis kunnen nemen van de aandachtsvestiging. Daarbij merkt verweerder op dat de aandachtsvestiging onderwerp is geweest van een beroepsprocedure bij deze rechtbank en dat tegen deze uitspraak [1] hoger beroep is ingesteld. Verweerder verwijst naar die procedure.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt het besluit aan de hand van de gronden van eiser en overweegt als volgt.
5.1.
Voorop staat dat het recht op inzage als bedoeld in artikel 25 van de Wpg niet het recht omvat om afschriften van de documenten te verkrijgen waarin de politiegegevens staan. Dit is vaste rechtspraak. [2] Er is geen reden om nu anders te oordelen. Dit betekent dat waar eiser om afschriften van politiegegevens vraagt, dit geen wettelijke grondslag heeft en de korpschef dit terecht heeft afgewezen. De korpschef heeft over de gespreksaantekening van het RSC (onderdeel b.) en de registraties in het politiesysteem (onderdeel e.) dan ook terecht een voorstel gedaan om een afspraak te maken voor inzage in de desbetreffende gegevens. Dat volgens eiser in het verleden is gebleken dat de inzagemomenten niet afdoende zijn (onder andere omdat hij 400 pagina’s in een kort tijdsbestek moest bestuderen), is geen reden dat de korpschef het in dit geval anders zou moeten doen. Ter zitting heeft hij naar voren gebracht dat de gegevens waar het nu om gaat veel minder omvangrijk zijn. De problemen die eiser stelt, hoeven zich dus niet te herhalen. Daar komt bij dat verweerder tijdens de zitting heeft toegezegd dat eiser om meer tijd kan vragen voor een inzagemoment als hij denkt dit nodig te hebben. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Desnoods kan dan eventueel wegens andere (politie)werkzaamheden op de inzagedag een (vervolg)afspraak voor een andere dag worden gemaakt. De gronden die hierover gaan slagen niet, ook al heeft eiser het idee dat hij wordt tegengewerkt. De voorzieningenrechter kan tegenwerking niet opmaken uit wat op de zitting is besproken of uit het dossier.
5.2.
Verder komt het de voorzieningenrechter niet ongeloofwaardig over dat er geen schriftelijke informatie beschikbaar is over de totstandkoming van het telefoongesprek met [A] op 17 januari 2023 (onderdeel a.) en de instructies die aan hem zouden zijn gegeven (onderdeel d.). Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er toch stukken zijn over de contacten van [A] met eiser in de desbetreffende periode. De enkele veronderstelling van eiser dat de stukken er moeten zijn, is daarvoor onvoldoende. Dat eiser telefonisch contact heeft gehad met de VIK-coördinator en dat hij vindt dat de rijksrecherche bij zijn aangiftes betrokken moet worden, maakt dat niet anders. Hieruit, en uit de (civiele) procedure die hij over het doen van aangiftes heeft gevoerd, [3] blijkt niet dat er schriftelijke stukken moeten zijn over het feit dat [A] op een gegeven moment contact met hem heeft opgenomen over de wens om aangifte te doen tegen zijn contactpersoon of instructies daarover. Ook als [A] zelf politiegegevens zou hebben ingezien voordat hij contact met eiser opnam, betekent dit niet dat er schriftelijke communicatie is of dat er instructies aan hem zijn gegeven. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nader onderzoek te laten doen door een externe deskundige. Daarom slagen zijn gronden hierover ook niet.
5.3.
Eiser heeft verder afschriften gekregen van aantekeningen van diverse telefonische contacten met [A] (onderdeel c.). De korpschef heeft deze informatie terecht aangemerkt als gegevens waarop de AVG van toepassing is. De Wpg is op deze gegevens niet van toepassing, omdat het niet gaat om persoonsgegevens die de politie in het kader van de politietaken -als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet- uitvoert. De korpschef stelt terecht dat het gaat om een klacht over het functioneren van de politie/een politieambtenaar. Het gaat daarmee om de interne bedrijfsvoering en niet om gegevens die het daadwerkelijk handhaven van de rechtsorde of hulpverlening aan hulpbehoevenden betreffen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de politie vorig jaar dergelijke gesprekken (over hetzelfde onderwerp, namelijk klachten of interne organisatie) wel als Wpg-informatie heeft aangemerkt. Omdat de AVG op de informatie van toepassing is, heeft eiser op goede gronden een transcriptie van de gesprekken ontvangen. Artikel 25 en 28 van de Wpg zijn hierop niet van toepassing. Overigens hoeven gespreksaantekeningen geen woordelijke weergave van een het hele gesprek te zijn. Omdat eiser erin volhardt dat het om politiegegevens gaat en geen bezwaar wenst te maken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het desbetreffende beroep(sonderdeel) door te zenden als bezwaar tegen het besluit van 21 april 2023 of om anderszins een (voorlopig) oordeel te geven over wat door de korpschef is verstrekt.
5.4.
Voor eisers bezwaren tegen de aandachtsvestiging die voor hem geldt (onderdeel f.), verwijst de korpschef naar eerdere procedures daarover en een hoger beroep van eiser dat nog in behandeling is. Eiser stelt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die maken dat de aandachtsvestiging moet worden beëindigd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er echter geen omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden dan bijvoorbeeld in de uitspraak van 6 mei 2022 van deze rechtbank. [4] Nog steeds zoekt eiser uitermate veel contact met de politie. Precies dit is de reden waarom de politie de aandachtsvestiging en daarmee de vaste contactpersoon heeft ingesteld. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het nog steeds gaat om dezelfde melding in de BVH, waar eiser ook een afschrift van heeft ontvangen. Die (nieuwe) feiten die eiser stelt zijn een voortzetting van de door hem ervaren problemen en zijn dus niet nieuw in de zin dat een ander oordeel gerechtvaardigd is. Daarbij is nogmaals verzekerd dat eiser via de voor hem openstaande kanalen en contactpersonen aangifte kan doen bij de politie. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Ook eisers verwijzing naar de uitspraak van de civiele rechter van de rechtbank Den Haag van 2 augustus 2023 [5] biedt geen aanleiding voor twijfel. Daaruit blijkt namelijk niet dat de politie anders moet handelen dan zij doen. De rijksrecherche of een andere politie-eenheid hoeft dus niet voor eisers aangiftes te worden ingezet. Ook in augustus 2023 heeft eiser weer de mogelijkheid gehad om aangifte te doen bij de heer [B] . Het is aan eiser om van de openstaande mogelijkheden tot het doen van aangifte gebruik te maken. Ook dit onderdeel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat eisers klachten tegen het besluit van de korpschef of de totstandkoming ervan niet slagen. De voorzieningenrechter ziet daarom ook geen aanleiding om de politie aanwijzingen of (onderzoeks)opdrachten te geven of dwangsommen op te leggen.
7. Omdat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt beslist op het beroep van eiser. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:574).
3.ECLI:N:RBDHA:2023:12378.