ECLI:NL:RBMNE:2023:6205

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
UTR 23 / 709
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wijziging en inzage van politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 21 november 2023, is het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van politie behandeld. Eiser had verzocht om wijziging van aangiftes van derden en inzage in de gegevens die ten grondslag liggen aan zijn aandachtsvestiging. De rechtbank oordeelt dat de korpschef het verzoek op goede gronden heeft afgewezen. Eiser is van mening dat de aangiftes onjuistheden bevatten en stigmatiserend zijn, maar de rechtbank stelt vast dat het correctierecht enkel van toepassing is bij feitelijke onjuistheden. De rechtbank benadrukt dat subjectieve meningen en indrukken niet onder het correctierecht vallen. Eiser heeft niet aangetoond dat de feiten in de aangiftes onjuist zijn, en zijn verzoek om inzage in de gegevens is eerder al ingewilligd. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de korpschef van politie

(gemachtigden: mr. T. Gillhaus en mr. P.G.M. van der Voorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 28 december 2022 waarin eisers verzoek op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) is afgewezen.
1.1.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek van eiser heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef op goede gronden het verzoek van eiser heeft afgewezen om aangiftes van derden te laten verwijderen uit het politiesysteem. Het gaat over aangiftes van een huisgenoot en de (voormalige) verhuurder van eiser. Volgens eiser bevatten de aangiftes onjuistheden en hij vindt eiser de aangiftes stigmatiserend. Hij is ook bang dat hij wordt benadeeld als aangiftes worden gestapeld.
3.1.
Het is vaste rechtspraak dat op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpg correctie van gegevens alleen mogelijk is wanneer de gegevens feitelijke onjuistheden bevatten. Het correctierecht is niet bedoeld om gegevens, bestaande uit indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Voor zover het verzoek van de betrokkene betrekking heeft op feiten, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat de feiten onjuist zijn. [1] Eiser heeft op grond van artikel 28, tweede lid, van de Wpg het recht op vernietiging van politiegegevens als die zijn verwerkt in strijd met een wettelijk voorschrift of om te voldoen aan een wettelijk verplichting.
3.2.
De reden waarom eiser verwijdering wil voldoet niet aan de voorwaarden voor verwijdering. Eiser is het oneens met de inhoud van de aangiftes, maar dat is geen geldige reden om de aangiftes te vernietigen. Daarbij komt dat de verklaringen van eiser, net als de verklaringen uit de aangiftes, subjectief zijn. Een beroep op de onjuistheid van gegevens kan alleen betrekking hebben op de objectieve juistheid van politiegegevens. Het staat daarmee los van het persoonlijk oordeel. Daarom kan het verzoek geen betrekking hebben op de juistheid van een verklaring, maar alleen op het feit dat een specifieke verklaring is afgelegd. [2] Voor zover eiser de door hem bestreden verklaringen gecorrigeerd wil zien, stelt de korpschef zich ook terecht op het standpunt dat dit niet kan bij meningen van een betrokkene. Ook hiervoor geldt dat het correctierecht in artikel 28, eerste lid, van de Wpg niet is bedoeld om indrukken, meningen en conclusies -waarmee iemand zich niet kan verenigen- te corrigeren of te verwijderen. Dat geldt ook voor de mening van eiser dat bijvoorbeeld een voorval op een andere datum of plaats heeft plaatsgevonden dan in de aangifte is genoemd. Dat een en ander naar eisers idee stigmatiserend werkt, maakt dat niet anders. Eiser kan zijn visie op de aangiftes geven als dit in een eventueel strafonderzoek aan de orde komt. De aangiftes zijn nu evenwel “opgelegd” en er wordt nu geen strafrechtelijk gevolg aan gegeven. Dit onderdeel van het beroep slaagt dus niet.
4. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden eisers verzoek heeft afgewezen om inzage in gegevens die ten grondslag liggen aan het feit dat hem een vast contactpersoon is toegewezen bij de politie (de zogenoemde aandachtsvestiging). Met de in het verzoek genoemde stelling dat eiser geen aangifte kan doen en anderen wel, bedoelt hij (kennelijk) dat hij overal en bij welk politiebureau dan ook aangifte zou moeten kunnen doen en niet alleen ten overstaan van de hem toegewezen contactpersoon. Eiser verzet zich er dus tegen, net zoals in een eerdere procedure bij deze rechtbank [3] , dat voor hem een aandachtsvestiging geldt. Niet in geschil is dat eiser op 11 februari 2022 op het politiebureau is geweest om inzage te verkrijgen in de politiegegevens die ten grondslag liggen aan de aandachtsvestiging. Hij heeft toen gegevens ingezien. Hiermee is voldoende aan eisers verzoek tegemoet gekomen. Aan eiser hoeft niet nogmaals inzage in de desbetreffende gegevens te worden verleend. Dat eiser om hem moverende redenen tijdens het moment van inzage is vertrokken, maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat de korpschef mocht weigeren dat eiser gegevens uit het dossier ging overschrijven. [4] De rechtbank begrijpt dat eiser de politiegegevens wil kunnen overschrijven zodat hij een gedetailleerd verzoek om wijziging van zijn gegevens kan doen, maar dit zou er in feite op neerkomen dat eiser over een kopie van die gegevens komt te beschikken, terwijl de korpschef er juist voor heeft gekozen om geen afschriften van de politiegegevens te verstrekken. De korpschef mag die keuze maken. Voor zover eiser meent dat de aandachtsvestiging moet worden beëindigd, zijn er echter geen omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden dan bijvoorbeeld in de zojuist bedoelde uitspraak van 6 mei 2022 van deze rechtbank. Nog steeds zoekt eiser uitermate veel contact met de politie. Precies dit is de reden waarom de politie de aandachtsvestiging en daarmee de vaste contactpersoon heeft ingesteld. De (nieuwe) feiten die eiser stelt zijn een voortzetting van de door hem ervaren problemen en zijn dus niet nieuw in de zin dat een ander oordeel gerechtvaardigd is. Daarbij is nogmaals door de korpschef verzekerd dat eiser via de voor hem openstaande kanalen en contactpersonen aangifte kan doen bij de politie. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Ook eisers verwijzing naar de uitspraak van de civiele rechter van de rechtbank Den Haag van 2 augustus 2023 [5] biedt geen aanleiding voor twijfel. Daaruit blijkt namelijk niet dat de politie wat betreft de behandeling van aangiftes van eiser anders moet handelen dan zij doet. Het is aan eiser om van de openstaande mogelijkheden tot het doen van aangifte gebruik te maken. Ook dit onderdeel van het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden het verzoek van eiser heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Dit betekent ook dat de rechtbank geen aanleiding ziet om zijn andere verzoeken zoals om dwangsommen toe te wijzen. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:807).
2.
3.Wat heeft geleid tot de uitspraak van 6 mei 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:1923).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2964).