ECLI:NL:RBMNE:2023:5849

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
C/16/546859 / HA ZA 22-543
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dispuut over samenwerkingsovereenkomst en schadevergoeding bij exploitatie Fort Abcoude

In deze zaak vorderden drie besloten vennootschappen, gezamenlijk aangeduid als [eiseres sub 1] c.s., schadevergoeding van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (Natuurmonumenten) wegens het onrechtmatig afbreken van onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst voor de exploitatie van Fort Abcoude. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat er geen samenwerkingsovereenkomst tot stand was gekomen, omdat partijen niet over alle essentialia overeenstemming hadden bereikt. De rechtbank concludeerde echter dat Natuurmonumenten onrechtmatig had gehandeld door de onderhandelingen af te breken zonder de door [eiseres sub 1] c.s. geleden schade te vergoeden. De rechtbank kende [eiseres sub 1] c.s. een schadevergoeding toe van € 207.796,-, te vermeerderen met wettelijke rente, en wees de vorderingen van [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] af. De proceskosten werden toegewezen aan [eiseres sub 1] c.s. en gecompenseerd tussen [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] en Natuurmonumenten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/546859 / HA ZA 22-543
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V.,
allen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. D. de Jong te Zeist,
tegen
de vereniging
VERENIGING TOT BEHOUD VAN NATUURMONUMENTEN IN NEDERLAND,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaten mr. M. Niermeijer en mr. E.C.H. Cuijpers te Bussum.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk (in meervoud) [eiseres sub 1] c.s. worden genoemd en afzonderlijk [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] en gedaagde Natuurmonumenten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 53;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 31;
  • de akte overlegging producties 54 tot en met 56 van 25 augustus 2023 van [eiseres sub 1] c.s.;
  • de akte inbrengen producties 32 tot en met 35 van 25 augustus 2023 van Natuurmonumenten;
  • de akte met productie 36 van 5 september 2023 van Natuurmonumenten;
  • de mondelinge behandeling van 6 september 2023, waarvan aantekeningen zijn gemaakt en waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en voorgedragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1.
Natuurmonumenten is eigenaar van Fort Abcoude. Met het oog op de toekomstige exploitatie van Fort Abcoude is Natuurmonumenten in 2017 een selectieprocedure gestart van een ondernemer die een herbestemming voor Fort Abcoude zou kunnen realiseren. Belangstellende ondernemers konden een projectplan indienen, waarin zij een idee naar voren brachten voor de herontwikkeling van Fort Abcoude.
2.2.
Het projectplan “ [eiseres sub 1] ” van [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] is door Natuurmonumenten geselecteerd als ontwikkelingsconcept, nadat zij op 18 januari 2018 bij Natuurmonumenten een businesscase hadden ingediend.
2.3.
Op 15 september 2018 [1] heeft Natuurmonumenten met [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] een gebruiksovereenkomst om niet gesloten voor de duur van één jaar, dus tot 15 september 2019, zodat zij al activiteiten konden exploiteren in Fort Abcoude.
2.4.
Natuurmonumenten is gedurende de gebruiksovereenkomst in overleg getreden met de personen achter [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] , te weten [A] (hierna ook: [A] ) en [B] (hierna ook: [B] ) om te kijken of zij het eens konden worden over de wijze waarop Fort Abcoude herontwikkeld en geëxploiteerd zou kunnen worden. Als hierover overeenstemming werd bereikt, zouden zij een samenwerkingsovereenkomst en een langdurige huurovereenkomst voor Fort Abcoude sluiten.
2.5.
Op 18 maart 2019 is [eiseres sub 1] opgericht met [A] en [B] als bestuurders. [2]
2.6.
Omdat Natuurmonumenten en [eiseres sub 1] in september 2019 nog geen overeenstemming hadden bereikt over de hiervoor onder rechtsoverweging 2.4 genoemde punten en daarom nog geen samenwerkingsovereenkomst en langdurige huurovereenkomst konden aangaan, is de gebruiksovereenkomst tweemaal verlengd tot uiteindelijk 31 maart 2020. Tijdens deze verlengingen is het Erfgoed Expertise Team (EET) van de Provincie Utrecht ingeschakeld om partijen te ondersteunen bij het vinden van overeenstemming. Op 31 maart 2020 bestond tussen Natuurmonumenten en [eiseres sub 1] nog steeds geen overeenstemming over de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst en langdurige huurovereenkomst. In april 2020 heeft het EET zich teruggetrokken, omdat zij - kort gezegd - de opstelling van Natuurmonumenten als onvoldoende constructief beoordeelde.
2.7.
Vervolgens zijn partijen met hun onderhandelingen doorgegaan en hebben zij gecorrespondeerd over onder meer de aangepaste businesscase en financieringsopzet van [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] en Natuurmonumenten hebben in dat kader op 29 april 2020 een huurovereenkomst voor Fort Abcoude gesloten voor de duur van twee jaar. [3] Hierna hebben partijen verder onderhandeld over de voorwaarden van de samenwerking.
2.8.
Op 15 juni 2020 heeft Natuurmonumenten aan [eiseres sub 1] een concept-ontwikkelovereenkomst gestuurd. [4] Vervolgens heeft op 18 juni 2020 een bespreking plaatsgevonden. Op diezelfde dag heeft de advocaat van Natuurmonumenten aan [A] en [B] twee e-mails gestuurd, waarin onder meer de tijdens de bespreking tussen partijen gemaakte afspraken zijn bevestigd. [5]
2.9.
Hierna is door partijen gecorrespondeerd over onder meer de (aangepaste) financieringsopzet van [eiseres sub 1] . Bij e-mail van 23 juni 2020 [6] heeft de advocaat van Natuurmonumenten de onderhandelingen en samenwerking tussen partijen beëindigd. [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] hebben in de dagen hierna een voorstel gedaan om aan de genoemde bezwaren door Natuurmonumenten tegemoet te komen, zich tegen de beëindiging verzet en verzocht om de onderhandelingen voort te zetten.
2.10.
Natuurmonumenten heeft volhard in de beëindiging en op 28 juli 2020 de huurovereenkomst opgezegd tegen 2 november 2020 met aanzegging van de ontruiming. [7]
2.11.
Vervolgens is Natuurmonumenten bij vonnis van 21 augustus 2020 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam in een door [eiseres sub 1] aangespannen kort geding bevolen om de beëindigde onderhandelingen met [eiseres sub 1] te hervatten en voort te zetten onder leiding van een mediator en om tijdens deze onderhandelingen de huurovereenkomst voort te zetten en niet te ontruimen. [8]
2.12.
Partijen zijn in oktober 2020 met een mediationtraject gestart. De mediator heeft de mediation op 18 februari 2021 beëindigd.
2.13.
Bij vonnis van 23 juli 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank in een door Natuurmonumenten aangespannen kort geding is [eiseres sub 1] onder meer veroordeeld tot ontruiming van Fort Abcoude per 1 oktober 2021. [9] Dit vonnis is bij arrest van 31 januari 2023 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigd. [10]
De vorderingen
2.14.
[eiseres sub 1] c.s. vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat weergegeven:
I.
primairvoor recht te verklaren dat tussen Natuurmonumenten en [eiseres sub 1] een overeenkomst tot stand is gekomen;
II.
subsidiairNatuurmonumenten te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding voor het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen met [eiseres sub 1] van:
a) € 1.578.570,- aan [eiseres sub 1] , althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
b) € 600.000,- aan [eiseres sub 2] ;
c) € 600.000,- aan [eiseres sub 3] ; en
deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Natuurmonumenten in de proces- en nakosten.

3.De beoordeling

De beslissing

3.1.
Het standpunt van [eiseres sub 1] c.s. is primair dat er een samenwerkingsovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en Natuurmonumenten tot stand is gekomen en subsidiair dat er sprake is van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen door Natuurmonumenten.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat er geen samenwerkingsovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en Natuurmonumenten tot stand is gekomen. De door [eiseres sub 1] c.s. gevorderde verklaring voor recht zal de rechtbank daarom afwijzen. De rechtbank vindt wel dat Natuurmonumenten onrechtmatig tegenover [eiseres sub 1] heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken zonder de hierdoor door [eiseres sub 1] geleden schade te vergoeden. Daarom moet Natuurmonumenten een bedrag van € 207.796,-. aan schadevergoeding aan [eiseres sub 1] betalen, met de wettelijke rente hierover vanaf 17 oktober 2022. De door [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] gevorderde schadevergoeding zal de rechtbank afwijzen.
3.3.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij tot deze beslissingen is gekomen. Eerst volgt de beoordeling van de primair gevorderde verklaring voor recht door [eiseres sub 1] . Hierna zal de rechtbank de door [eiseres sub 1] ingestelde subsidiaire vordering tot schadevergoeding beoordelen. Tot slot wordt de door [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] ingestelde subsidiaire vordering tot schadevergoeding beoordeeld.
Is er een samenwerkingsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen?
3.4.
Tussen partijen staat ter discussie of vóór 23 juni 2020 (de dag waarop Natuurmonumenten de onderhandelingen beëindigde) al tussen [eiseres sub 1] en Natuurmonumenten een samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en licht dat als volgt toe.
3.5.
[eiseres sub 1] c.s. zijn van mening dat op of omstreeks 18 juni 2020 een samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen, omdat tijdens de bespreking op 18 juni 2020 tussen [eiseres sub 1] en Natuurmonumenten over de gehele samenwerkingsovereenkomst overeenstemming is bereikt. Dit is volgens [eiseres sub 1] c.s. bevestigd door de advocaat van Natuurmonumenten in zijn e-mail van 18 juni 2020, waarin hij heeft geschreven dat de
"definitieve versie van de overeenkomst"daags daarna aan hen zal worden gestuurd.
3.6.
Natuurmonumenten heeft onder verwijzing naar artikel 20 van de huurovereenkomst van 29 april 2020 aangevoerd dat alleen sprake is van overeenstemming over de samenwerkingsovereenkomst als dit in een schriftelijke en ondertekende samenwerkingsovereenkomst is vastgelegd. Een vergelijkbare voorwaarde is ook opgenomen in artikel 11.1 van de concept samenwerkingsovereenkomst van 15 juni 2020. Aan deze voorwaarde is volgens Natuurmonumenten niet voldaan. Daarnaast heeft Natuurmonumenten aangevoerd dat over de essentialia van de te sluiten overeenkomst nog geen (volledige) overeenstemming was bereikt op 18 juni 2020. Ook om die reden was er nog geen sprake van een bindende samenwerkingsovereenkomst tussen partijen.
3.7.
De rechtbank stelt voorop dat een overeenkomst op grond van artikel 6:217 BW tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Of een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. [11] Het is niet vereist dat op alle onderdelen van de overeenkomst overeenstemming is bereikt: voldoende is dat vast is komen te staan dat partijen overeenstemming hadden over de hoofdzaken (essentialia) van de overeenkomst. Dit zijn de onderwerpen die de kern van de prestatie raken. Een antwoord op de vraag wat als de essentialia van een overeenkomst moeten worden beschouwd, is in het algemeen niet te geven. De aard van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval zijn daarbij doorslaggevend. [12]
3.8.
In deze zaak hebben partijen samen (nadere) afspraken gemaakt over aanbod en aanvaarding daarvan. In artikel 20 van de huurovereenkomst van 29 april 2020 staat:

20. Samenwerking en aanvullende opzegmogelijkheid
20.1
Huurder en Verhuurder spannen zich maximaal in om op zeer korte termijn het herontwikkeling van het Fort tot een succes te maken en verbinden zich om uiterlijk op 30 juni 2020 overeenstemming te hebben bereikt over 1. de wijze waarop het Fort (…) zal worden herontwikkeld en 2. na ontwikkeling zal worden geëxploiteerd.
20.2
Bij gebreke aan dergelijke overeenstemming, die enkel onomstotelijk aanwezig is indien deze is vastgelegd in een rechtsgeldig ondertekende Samenwerkingsovereenkomst tussen Verhuurder en Huurder, heeft Verhuurder het recht om onderhavige overeenkomst tegen 2 november 2020 op te zeggen.”
3.9.
Artikel 11.1 van de concept samenwerkingsovereenkomst van 15 juni 2020 luidt:

Deze Overeenkomst treedt in werking nadat deze door Partijen is ondertekend.
3.10.
In artikel 20 van de huurovereenkomst van 29 april 2020 zijn [eiseres sub 1] en Natuurmonumenten daarmee uitdrukkelijk overeengekomen dat van overeenstemming over de wijze waarop Fort Abcoude zou worden herontwikkeld en na ontwikkeling zou worden geëxploiteerd, alleen sprake is als deze is vastgelegd in een "
rechtsgeldig ondertekende"samenwerkingsovereenkomst. Ook in artikel 11.1 van de eerder toegezonden concept-ontwikkelovereenkomst van 15 juni 2020 [13] is uitdrukkelijk bepaald dat deze overeenkomst pas in werking treedt nadat deze door partijen is ondertekend. Deze afspraken zijn niet door [eiseres sub 1] weersproken. Ook is niet weersproken door [eiseres sub 1] dat partijen nog niet tot een ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst waren gekomen.
3.11.
Dat brengt mee dat van een tussen partijen bindende samenwerkingsovereenkomst nog geen sprake was. Voor zover [eiseres sub 1] c.s. heeft bestreden dat Natuurmonumenten op deze afspraken tussen partijen een beroep kan doen gelet op de (bijzondere) feiten en omstandigheden in deze zaak, overweegt de rechtbank nog het volgende.
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat ook niet is komen vast te staan dat op enig moment vóór 23 juni 2020 inhoudelijk over alle hoofdzaken (essentialia) van de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen al overeenstemming was bereikt. [eiseres sub 1] c.s. hebben hiervoor verwezen naar de e-mail van 18 juni 2020 van de advocaat van Natuurmonumenten, maar hieruit kan volgens de rechtbank juist eerder het tegendeel worden afgeleid. In deze e-mail heeft de advocaat van Natuurmonumenten [eiseres sub 1] naar aanleiding van het door partijen gevoerd overleg namelijk het volgende geschreven:

(…) Namens Natuurmonumenten bevestig ik uiterlijk a.s. maandag een inhoudelijke reactie te geven (met een op enkele punten aangepaste ontwikkelovereenkomst) naar aanleiding van de vandaag besproken onderwerpen. Bij de nabespreking is het punt van de tussentijdse huuraanpassing besproken. Natuurmonumenten is akkoord met het op de valreep besproken compromis. In de definitieve versie van de overeenkomst van a.s. maandag zal de tussentijdse (bij 10 jaar) aanpassingsmogelijkheid worden geschrapt. De huur over het tweede jaar blijft 70K, zoals in het concept van afgelopen maandag al stond. Op de overige punten volgt (nogmaals) maandag de reactie. Verder is besproken om in het stroomschema en de planning enkele data (richting het DO) wat te verleggen. Natuurmonumenten is bereid, indien de voorgestelde data realistisch zijn, hierin mee te bewegen. We ontvangen graag uiterlijk morgen deze data. (…)”
3.13.
In deze e-mail wordt alleen gesproken over overeenstemming over de tussentijdse huuraanpassing en over de huurprijs over het tweede jaar. Op andere tijdens het overleg besproken onderwerpen (
“overige onderwerpen”)moest Natuurmonumenten de eerstvolgende maandag daarna nog een inhoudelijke reactie geven. Uit de tekst van deze
e-mail kan dus worden afgeleid dat er in ieder geval nog geen overeenstemming bestond over het stroomschema en de planning. Dat waren twee hoofdonderdelen van de samenwerkingsovereenkomst. [eiseres sub 1] zou Natuurmonumenten hiervoor nog een aanpassing toesturen, waarop Natuurmonumenten nog kon reageren. Bovendien ging [eiseres sub 1] c.s. er ook vanuit dat nog niet over alle belangrijke onderdelen van de samenwerkingsovereenkomst overeenstemming was bereikt. In de e-mail van 26 juni 2020 [14] heeft [A] namens [eiseres sub 1] aan Natuurmonumenten namelijk onder meer geschreven: “
Wij hebben overeenstemming over 90% van de belangrijke punten in de Overeenkomst”. Desgevraagd heeft [eiseres sub 1] ter zitting ook nog bevestigd dat over belangrijke punten van de samenwerkingsovereenkomst nog geen overeenstemming bestond, zoals deadlines. Ook heeft de advocaat van Natuurmonumenten [eiseres sub 1] c.s. in een tweede e-mail van 18 juni 2020 [15] nog gevraagd om een aangepaste financieringsopzet aan te leveren. Zodoende bestond op 18 juni 2020 tussen [eiseres sub 1] en Natuurmonumenten niet alleen over de planning en het stroomschema nog geen definitieve overeenstemming, maar ook was er nog geen definitieve overeenstemming over de financieringsopzet. Dat de advocaat van Natuurmonumenten in de eerder geciteerde
e-mail van 18 juni 2020 spreekt over “
de definitieve versie van de overeenkomst”, is daarom onvoldoende om aan te nemen dat over alle essentialia al wilsovereenstemming bestond.
3.14.
De rechtbank is dus van oordeel dat tussen [eiseres sub 1] en Natuurmonumenten geen overeenstemming is bereikt over een samenwerkingsovereenkomst. Dit betekent dat de primair gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen.
Heeft [eiseres sub 1] recht op schadevergoeding voor het afbreken van de onderafdelingen?
Is [eiseres sub 1] ontvankelijk in haar vordering?
3.15.
Als meest verstrekkende verweer heeft Natuurmonumenten aangevoerd dat [eiseres sub 1] niet-ontvankelijk is in haar subsidiaire vordering, omdat zij al eerder in de kort geding procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam een vordering op grond van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen heeft ingesteld. In die procedure heeft [eiseres sub 1] gekozen voor een vordering tot dooronderhandelen in plaats van een vordering tot het vergoeden van schade. Omdat de vordering tot dooronderhandelen bij vonnis van 21 augustus 2020 door de voorzieningenrechter is toegewezen, kan [eiseres sub 1] in deze procedure niet op dezelfde feitelijke grondslag een vordering tot schadevergoeding instellen, aldus Natuurmonumenten.
3.16.
De rechtbank volgt Natuurmonumenten hierin niet. De kort geding procedure, waarin de vordering tot dooronderhandelen is toegewezen, voorziet immers in een tijdelijke ordemaatregel, die geen nadeel toebrengt aan de bodemprocedure (artikel 257 Rv). Dat betekent dat [eiseres sub 1] het recht heeft om op dezelfde feitelijke gronden in deze bodemprocedure een andere rechtsvordering in te stellen. Dat recht is door de kort geding procedure niet teniet gegaan. [eiseres sub 1] is daarom ontvankelijk in haar subsidiaire vordering.
De maatstaf voor aansprakelijkheid
3.17.
Als maatstaf voor aansprakelijkheid geldt dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij moet rekening worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt, tot het ontstaan van het vertrouwen bij en de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij heeft bijgedragen. Hierbij kan ook van belang zijn of zich tijdens de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan. Als dat het geval is, en de onderhandelingen worden desondanks over een lange tijd voortgezet, dan is bij het vertrouwen doorslaggevend hoe daarover op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen. Deze maatstaf of het afbreken van onderhandelingen onaanvaardbaar is of niet, is een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf. [16]
Is in dit geval voldaan aan de maatstaf?
3.18.
Gelet op de hiervoor weergegeven maatstaf was Natuurmonumenten in beginsel vrij de onderhandelingen af te breken, tenzij het afbreken onaanvaardbaar is (a) op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van [eiseres sub 1] in het tot stand komen van een samenwerkingsovereenkomst of (b) in verband met andere omstandigheden.
3.19.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht [eiseres sub 1] op het moment waarop Natuurmonumenten de onderhandelingen afbrak, er (nog) niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de door haar, [eiseres sub 1] , beoogde samenwerkingsovereenkomst tot stand zou komen. Dit blijkt allereerst uit de eerdergenoemde afspraak tussen partijen over het voorbehoud van ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst voor het bereiken van wilsovereenstemming. Daarin ligt al besloten dat Natuurmonumenten zich in beginsel vrij mag achten de onderhandelingen af te breken totdat aan dit voorbehoud is voldaan, zelfs als de onderhandelingen met [eiseres sub 1] al vergevorderd waren. Daarbij is niet in geschil dat op 23 juni 2020 nog geen samenwerkingsovereenkomst was ondertekend door partijen.
3.20.
Daarnaast kon en mocht [eiseres sub 1] er nog niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat een samenwerkingsovereenkomst tot stand zou komen, gelet op het stadium waarin de onderhandelingen zich op 23 juni 2020 bevonden. Zoals eerder overwogen waren [eiseres sub 1] en Natuurmonumenten het namelijk nog niet eens over alle essentialia van de samenwerkingsovereenkomst, zoals de financieringsopzet, het stroomschema en planning, terwijl ook op andere hoofdpunten van de samenwerking nog geen overeenstemming was bereikt. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 3.12. Hieraan voegt de rechtbank toe dat het in dit geval gaat om de herontwikkeling van vastgoed met een monumentstatus. Dat zijn gecompliceerde projecten waarmee niet alleen de belangen van Natuurmonumenten zijn gemoeid, maar ook de belangen van haar leden en derden zoals de provincie en omwonenden. Dat wist [eiseres sub 1] (dan wel [A] en [B] ) dan wel behoorde zij als professioneel ontwikkelaar te weten op het moment dat zij in het project stapte. Tegen deze achtergrond en mede in aanmerking genomen dat de onderhandelingen in de loop van de tijd stroef verliepen, kon en mocht [eiseres sub 1] er (nog) niet op vertrouwen dat een samenwerkingsovereenkomst hoe dan ook tot stand zou komen.
3.21.
De conclusie van de rechtbank dat [eiseres sub 1] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een samenwerkingsovereenkomst tot stand zou komen, brengt in dit geval echter niet mee dat het Natuurmonumenten vrij stond om op 23 juni 2020 de onderhandelingen af te breken zoals zij heeft gedaan. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het afbreken van de onderhandelingen op 23 juni 2020 en de wijze waarop dat is gebeurd, onaanvaardbaar is. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden doorslaggevend.
3.22.
Op het moment waarop Natuurmonumenten de onderhandelingen afbrak (23 juni 2020), waren partijen al ruim 2,5 jaar met elkaar in onderhandeling. Er was daardoor al veel tijd en geld in de beoogde samenwerking geïnvesteerd door partijen. Na de gunning aan [eiseres sub 1] begin 2018 zijn namelijk door beide partijen enorme stappen gezet, zoals het doen van haalbaarheidsonderzoeken en het maken en uitwerken van (bouw)plannen. Ook exploiteerde [eiseres sub 1] al geruime tijd vóór 23 juni 2020 daadwerkelijk activiteiten op Fort Abcoude in aanloop naar de geplande verbouwing. Daarbij had Natuurmonumenten zich tegenover [eiseres sub 1] op grond van artikel 20 lid 1 van de huurovereenkomst verbonden om zich maximaal in te spannen om op zeer korte termijn de herontwikkeling van Fort Abcoude tot een succes te maken en om uiterlijk op 30 juni 2020 overeenstemming te bereiken. Om de onderhandelingen in een zó laat stadium, en vóór het verstrijken van de in artikel 20 lid 1 van de huurovereenkomst overeengekomen uiterste datum, de onderhandelingen af te breken, vindt de rechtbank onaanvaardbaar. De wijze van afbreken van de onderhandelingen door Natuurmonumenten paste daardoor niet meer bij de precontractuele goede trouw die tussen partijen was gaan gelden, zoals ook de voorzieningenrechter in het kort geding vonnis oordeelde, waarin Natuurmonumenten tot dooronderhandelen via een mediationtraject werd veroordeeld.
3.23.
De rechtbank volgt Natuurmonumenten dus niet in haar verweer dat zij de onderhandelingen op 23 juni 2020 mocht afbreken, omdat er – zo schrijft Natuurmonumenten in de betreffende e-mail - geen vertrouwen meer was in de financieringsopzet van [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] heeft Natuurmonumenten al tijdens de selectieprocedure een businesscase verstrekt. In de bijbehorende Investeringsanalyse van 18 januari 2018 [17] heeft [eiseres sub 1] een financiële opzet gemaakt, waarin de participatie van [eiseres sub 1] 30% (€ 180.000,-) aan eigen vermogen omvat. Voor het overige is het eigen vermogen voor 40% opgebouwd uit een financiering/banklening (€ 240.000,-). De resterende 30% is afkomstig van investeerders/crowdfunding (€ 180.000,-). Aan de uitgavenkant staan een aantal posten die zien op de aanloopkosten om het project op te starten. Dit ziet deels op externe kosten (zoals haalbaarheidsonderzoek), maar ook op eigen investering in tijd (zoals projectmanagement en coördinatie). In de financiële voorstellen na de gunning komen deze kosten steeds terug. Zo is in de aan Natuurmonumenten verstrekte (aangepaste) operationele analyse van 25 februari 2020 [18] van [eiseres sub 1] opgenomen dat de persoonlijke vennootschappen van [A] en [B] 30% aan eigen vermogen inbrengen. De daarin opgenomen investeringsposten vermelden dezelfde bedragen als de businesscase. Vervolgens is op 18 maart 2020 een Memo Kredietwaardigheid opgesteld, waarin de financiële situatie van [A] en [B] is toegelicht. [19] Uit een verslag van een daarna op 1 april 2020 gehouden bespreken met het EET [20] blijkt dat Natuurmonumenten heeft aangegeven dat zij graag de samenwerking wil aangaan met [eiseres sub 1] en dat zij de kredietwaardigheid en businesscase van [eiseres sub 1] positief heeft beoordeeld.
3.24.
Pas bij e-mail van 15 juni 2020 [21] brengt Natuurmonumenten weer voor het eerst ter sprake dat zij bij het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst duidelijkheid verlangt over de structuur en de wijze waarop die financiering door [eiseres sub 1] zal worden verkregen en waaruit die zal zijn opgebouwd. Vervolgens heeft [eiseres sub 1] aan Natuurmonumenten op 17 juni 2020 (nog vóór de bespreking op 18 juni 2020) een financiële onderbouwing verstrekt. [22] Deze financieringsopzet is door Natuurmonumenten niet aanvaard, omdat deze volgens haar in strijd is met artikel 10 van de concept samenwerkingsovereenkomst. Hierna heeft [eiseres sub 1] aan Natuurmonumenten op 19 juni 2020 opnieuw een financieringsopzet toegezonden [23] , zoals was afgesproken tijdens de bespreking op 18 juni 2020. Deze opzet werd opnieuw niet door Natuurmonumenten aanvaard op 22 juni 2023 [24] , waarbij zij schreef:
“Ik denk dat het goed is dat jullie je beraden op deze opzet van de financiering van het project, omdat ik sterk het gevoel heb dat de huidige opzet -nogmaals zonder enige verdere financiële betrokkenheid van jullie zelf- een breakpunt kan worden voor Natuurmonumenten.”Op 23 juni 2020 [25] heeft [eiseres sub 1] zich bereid verklaard om een aanvullend bedrag van € 100.000,00 per partner in te leggen en tegemoet te komen aan de (financiële) wensen van Natuurmonumenten. In plaats van verder te onderhandelen heeft Natuurmonumenten echter diezelfde dag nog – naar de rechtbank begrijpt en onweersproken door Natuurmonumenten - onverwacht de onderhandelingen geheel afgebroken. Tegen de achtergrond van de al eerder ter sprake gekomen afspraak om zich maximaal in te spannen om uiterlijk 30 juni 2020 tot een samenwerkingsovereenkomst te komen, de eerdere gesprekken tussen partijen over de (reeds geaccordeerde) financieringsopzet en de extra handreiking die [eiseres sub 1] nog deed in dit kader, kon Natuurmonumenten niet in redelijkheid tot deze ingrijpende keuze komen.
3.25.
De rechtbank volgt Natuurmonumenten ook niet in haar verweer dat de selectieprocedure op grond van paragraaf 4.4 van de selectieleidraad 1 te allen tijde om welke reden dan ook en zonder enige verplichting tot vergoeding van schade of kosten mocht worden beëindigd. De selectie was namelijk al geëindigd op het moment dat [eiseres sub 1] werd geselecteerd als beoogde samenwerkingspartner. Doordat partijen hierna 2,5 jaar intensief zijn gaan samenwerken en onderhandelen, ontstond daardoor een rechtsverhouding die niet meer beheerst werd door deze (eenzijdige) mededeling van Natuurmonumenten in de selectieleidraad. Naar het oordeel van de rechtbank sluit dit dus niet uit dat het beëindigen van het project op de wijze zoals is gebeurd, onrechtmatig kan zijn, en dat Natuurmonumenten op die grond is gehouden tot het vergoeden van de schade die [eiseres sub 1] hierdoor heeft geleden.
De tussenconclusie
3.26.
De omstandigheden zoals hiervoor genoemd, in onderlinge samenhang bezien, maken dat reeds het punt was bereikt waarop Natuurmonumenten wist, dan wel moest begrijpen, dat [eiseres sub 1] rekende op voortzetting van de onderhandelingen en dat het Natuurmonumenten niet zonder meer vrij stond deze af te breken op 23 juni 2023 zonder de hierdoor te lijden schade te vergoeden. Door dat toch te doen is Natuurmonumenten tegenover [eiseres sub 1] schadeplichtig geworden.
Vergoeding van het positief of negatief contractsbelang?
3.27.
Bij het beantwoorden van de vraag welke schade Natuurmonumenten aan [eiseres sub 1] dient te vergoeden, neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat aansluiting moet worden gezocht bij het positief of het negatief contractsbelang (een combinatie is niet mogelijk). Bij het positief contractsbelang wordt beoogd de wederpartij in de situatie te brengen alsof de overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en uitgevoerd. [26] Hiervoor is vereist dat het aannemelijk is dat de beoogde overeenkomst tot stand zou zijn gekomen indien de onderhandelingen waren voortgezet. [27] Bij het negatief contractsbelang worden de daadwerkelijk en in redelijkheid gemaakte precontractuele kosten – en in een voorkomend geval de schade omdat een andere overeenkomst met een derde wordt gemist als gevolg van de afgebroken onderhandelingen – vergoed.
3.28.
In dit geval ziet de rechtbank, anders dan door [eiseres sub 1] is gevorderd, geen aanleiding een schadevergoeding op basis van het positief contractsbelang toe te wijzen. Zoals eerder is overwogen mocht [eiseres sub 1] er namelijk (nog) niet op vertrouwen dat hoe dan ook een samenwerkingsovereenkomst uit de onderhandelingen zou voortvloeien. De rechtbank verwijst voor de motivering in dat kader naar rechtsoverweging 3.19 en verder.
3.29.
Wel heeft [eiseres sub 1] recht op vergoeding van het negatief contractsbelang, omdat het Natuurmonumenten – zoals overwogen in rechtsoverweging 3.21 en verder - niet meer vrijstond de onderhandelingen onder deze omstandigheden af te breken, zonder de door [eiseres sub 1] gemaakte (onderhandelings)kosten geheel of gedeeltelijk voor haar rekening te nemen. Deze daadwerkelijk en in redelijkheid gemaakte precontractuele kosten komen dan ook in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen.
De omvang van de schade
3.30.
Als uitgangspunt bij het beoordelen van de omvang van de schade geldt overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:98 BW als uitgangspunt dat [eiseres sub 1] slechts aanspraak kan maken op vergoeding van schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van Natuurmonumenten berust (het afbreken van de onderhandelingen) dat zij haar, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid (onrechtmatige handelen) en van de schade (het negatief contractsbelang), als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. In dat kader speelt ook een rol wat naar objectief inzicht voorzienbaar of waarschijnlijk was voor partijen. [28]
3.31.
Daarnaast geldt dat de schade op grond van artikel 6:97 BW wordt begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en, wanneer de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, kan worden geschat.
3.32.
[eiseres sub 1] heeft in het kader van het negatief contractsbelang aanspraak gemaakt op in totaal € 696.671,- voor geïnvesteerde tijd (€ 548.200) en out-of-pocket kosten (€ 148.471). [eiseres sub 1] heeft ter onderbouwing van de door haar gevorderde schade onder meer verwezen naar een overzicht van de door haar gemaakte uren, gedateerd 12 april 2021 [29] en naar verschillende facturen overgelegd als producties 55 en 56. Natuurmonumenten heeft de omvang van deze door [eiseres sub 1] gestelde schade gemotiveerd betwist.
3.33.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres sub 1] aanspraak kan maken op vergoeding van de door haar geïnvesteerde tijd en out-of-pocket kosten. Deze schade is ontstaan door het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen door Natuurmonumenten. Deze schade waren voor Natuurmonumenten ook voorzienbaar in het langdurige project waar het hier om gaat. Natuurmonumenten heeft dat onvoldoende weersproken.
3.34.
De rechtbank is evenwel met Natuurmonumenten van oordeel dat [eiseres sub 1] alleen aanspraak kan maken op de door haar tót 23 juni 2020 gemaakte kosten. Op die datum heeft Natuurmonumenten [eiseres sub 1] immers laten weten dat zij de onderhandelingen niet meer wilde voortzetten. Dat Natuurmonumenten voet bij stuk hield, blijkt uit de omstandigheid dat zij op 1 juli 2020 een persbericht heeft doen uitgaan dat er geen overeenstemming was bereikt met [eiseres sub 1] . [30] Daags daarna heeft Natuurmonumenten de huurovereenkomst per 2 november 2020 opgezegd. Onder deze omstandigheden moest [eiseres sub 1] er naar het oordeel van de rechtbank dan ook ernstig rekening mee houden dat de kans dat toch nog overeenstemming zou worden bereikt, zeer klein was en dat nieuwe door haar gemaakte kosten geen doel meer zouden dienen. De gevolgen van de keuze van [eiseres sub 1] om ná 23 juni 2020 nog fors tijd en geld in het project te investeren, komen daarom voor haar eigen rekening en risico. [eiseres sub 1] heeft onvoldoende onderbouwd waarom ook deze kosten volledig op Natuurmonumenten kunnen worden afgewenteld. Dit brengt mee dat de door [eiseres sub 1] gestelde kosten die zijn gemaakt ná 23 juni 2020 niet voor vergoeding in aanmerking.
3.35.
De rechtbank sluit bij het bepalen van de omvang van de tot 23 juni 2020 gemaakte kosten aan bij de financiële gegevens in de accountantsverklaring van 26 juni 2020, [31] die enkele dagen na het afbreken van de onderhandelingen door de accountant van [eiseres sub 1] is opgemaakt en samen met een sommatie tot hervatting van de onderhandelingen aan Natuurmonumenten is verstuurd.
3.36.
In die verklaring heeft de accountant de door [eiseres sub 1] gemaakte kosten tot dat moment begroot op een bedrag van in totaal € 207.796,-, bestaande uit:
- de ontwerp- en ontwikkeluren van [eiseres sub 2] € 60.000,-
- de ontwerp- en ontwikkeluren van [eiseres sub 3] € 60.000,-
- inventaris € 17.500,-
- externe ontwikkelkosten/lopende exploitatietekorten € 52.296,-
- inrichtingskosten € 18.000,-
Totaal € 207.796,-
3.37.
De rechtbank neemt de in de accountantsverklaring begrote kosten tot uitgangspunt, omdat Natuurmonumenten deze verklaring onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, terwijl [eiseres sub 1] c.s. met producties 55 en 56 hiervan een nadere onderbouwing hebben gegeven. Hoewel Natuurmonumenten op deze accountantsverklaring wijst in haar verweer tegen de volgens haar ongeloofwaardige hoge kosten die nog ná 23 juni 2020 zijn gemaakt door [eiseres sub 1] , worden ook de genoemde bedragen in deze accountantsverklaring niet inhoudelijk betwist door Natuurmonumenten. Natuurmonumenten voert enkel algemeen aan dat tegenover de (exploitatie)kosten tot 23 juni 2020 ook (exploitatie)inkomsten hebben gestaan (waarover later meer) en dat de geïnvesteerde tijd is besteed door [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] en niet door [eiseres sub 1] met wie werd onderhandeld. In dat laatstgenoemde standpunt gaat de rechtbank niet mee. Het oorspronkelijke projectplan is ingediend door [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] . [eiseres sub 1] is pas later opgericht. De personen achter [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] , [A] en [B] , zijn de bestuurders van [eiseres sub 1] . Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het gerechtvaardigd dat [eiseres sub 1] aanspraak kan maken op vergoeding van deze kosten, aangezien partijen hebben beoogd dat het project zou worden ondergebracht in [eiseres sub 1] en uit de accountantsverklaring volgt dat de begrote kosten van [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] zijn gemaakt ten behoeve van het project tussen [eiseres sub 1] en Natuurmonumenten.
3.38.
[eiseres sub 1] kan dus aanspraak maken op een bedrag van € 207.796,- aan schadevergoeding voor het negatief contractsbelang tot 23 juni 2020.
3.39.
Het meerdere van de door [eiseres sub 1] gevorderde kosten tot deze datum is niet toewijsbaar, omdat [eiseres sub 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. [eiseres sub 1] heeft ter onderbouwing van deze kosten namelijk alleen verwezen naar een door haar opgesteld intern urenoverzicht en – zo heeft zij verklaard ter zitting – missen er op dit punt facturen in producties 55 en 56 van de gevorderde kosten. Omdat Natuurmonumenten hiertegen gemotiveerd verweer heeft gevoerd, is de onderbouwing van [eiseres sub 1] dat zij meer kosten heeft gemaakt, onvoldoende. Zo mist het door [eiseres sub 1] opgestelde urenoverzicht een verifieerbare onderbouwing, zoals een uitsplitsing per medewerker, en is dit overzicht minder betrouwbaar omdat het pas achteraf (na beëindiging van de onderhandelingen) is opgesteld voor het verleden. Ook ontbreekt een concrete toelichting op de kostenposten. Daarbij komt dat uit deze stukken op geen enkele wijze kan worden afgeleid dat de door [eiseres sub 1] gestelde kosten in zodanig verband staan met het afbreken van de onderhandelingen dat deze schade nog aan Natuurmonumenten kan worden toegerekend. Bovendien wijkt het totale door [eiseres sub 1] gevorderde bedrag in hoge mate af van de in de accountantsverklaring begrote kosten, zoals aangezegd aan Natuurmonumenten op 26 juni 2020, terwijl [eiseres sub 1] voor deze stijging achteraf geen plausibele verklaring heeft gegeven.
3.40.
De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van [eiseres sub 1] tijdens de mondelinge behandeling om in de gelegenheid te worden gesteld zich nader uit te laten over de omvang van de schade. Daarvoor heeft [eiseres sub 1] bij dagvaarding, maar in ieder geval tijdens de mondelinge behandeling, voldoende gelegenheid gehad, terwijl de schade – gezien het tijdsverloop sinds het afbreken van de onderhandelingen – zich reeds zal moeten hebben uitgekristalliseerd. Voor het bepalen van de schade acht de rechtbank zich daarom met de door [eiseres sub 1] in het geding gebrachte accountantsverklaring en producties 55 en 56 – de facturen zoals beschikbaar ten tijde van de zitting - voldoende ingelicht.
Aftrek inkomsten van schade en/of voordeelstoerekening?
3.41.
Volgens Natuurmonumenten kan de tijd die [eiseres sub 1] heeft geïnvesteerd in Fort Abcoude ook worden aangewend in het kader van andere herbestemmingen van forten (zoals Fort Honswijk) waar [eiseres sub 1] of haar aandeelhouders willen participeren. Verder heeft Natuurmonumenten aangevoerd dat een groot deel van de door [eiseres sub 1] gemaakte kosten betrekking heeft op de tijdelijke exploitatie van Fort Abcoude in de proeffase. Daartegenover stonden echter ook inkomsten, waarmee bij het bepalen van de omvang van de schade rekening moet worden gehouden, aldus Natuurmonumenten.
3.42.
De hoofdregel is dat werkelijk geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt. Artikel 6:100 BW bepaalt dat als een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel, voor zover dit redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht. Voor een geslaagd beroep op dit artikel is vereist dat tussen de normschending en de gestelde voordelen een condicio sine qua non-verband bestaat, in die zin dat in de omstandigheden van het geval sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen. Daarnaast moet het, met inachtneming van de in artikel 6:98 BW besloten maatstaf, redelijk zijn dat die voordelen in rekening worden gebracht bij de vaststelling van de te vergoeden. [32] Op Natuurmonumenten rust de stelplicht en de bewijslast dat sprake is van een voordeel, omdat zij een beroep doet op de rechtsgevolgen van voornoemd artikel.
3.43.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat [eiseres sub 1] door het afbreken van de onderhandelingen minder schade lijdt door genoten inkomsten en/of voordeel. Natuurmonumenten heeft weliswaar gesteld dat [eiseres sub 1] niet alleen investeringen heeft gedaan, maar ook inkomsten heeft genoten uit de tijdelijke exploitatie van Fort Abcoude in de beginfase, maar zij heeft onvoldoende concreet onderbouwd en toegelicht waaruit die inkomsten bestonden. Dit had wel op haar weg gelegen, omdat [eiseres sub 1] dit gemotiveerd heeft betwist. [eiseres sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk desgevraagd nader toegelicht dat zij slechts beperkte inkomsten heeft gehad in het kader van ‘placemaking’ en dat de door haar gedane investeringen en personeelskosten hoger waren dan de inkomsten uit deze exploitatie. Deze toelichting, die door Natuurmonumenten onvoldoende is weersproken, acht de rechtbank in het licht van de tijdelijke exploitatie in een beginfase overtuigend.
3.44.
Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat [eiseres sub 1] haar investeringen in het (unieke) project Fort Abcoude kan hergebruiken bij c.q. terugverdienen op andere projecten, zoals het (unieke) project Fort Honswijk. Ook op dit punt heeft Natuurmonumenten haar stelling onvoldoende onderbouwd, gezien de aanvullende stukken, waaronder facturen, die [eiseres sub 1] in het geding heeft gebracht. Er mocht daarom van Natuurmonumenten worden verwacht concreet toe te lichten op welke investeringen zij doelt. Desgevraagd heeft [eiseres sub 1] tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht dat Fort Abcoude en Fort Honswijk twee verschillende projecten zijn, die niet met elkaar kunnen worden vergeleken. Natuurmonumenten heeft dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. Fort Honswijk zal als verzamelgebouw worden geëxploiteerd, terwijl het de bedoeling was in Fort Abcoude een hotel te realiseren. Dit betekent dat investeringen gedaan ten behoeve Fort Abcoude niet zonder meer ook kunnen worden gebruikt voor andere projecten, zoals Fort Honswijk.
3.45.
Omdat geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden, is op grond van het voorgaande aftrek van inkomsten en/of verrekening van voordeel met de schade niet aan de orde.
De slotconclusie
3.46.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de schade die het gevolg is van het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen begroot op € 207.796,-. De subsidiair door [eiseres sub 1] gevorderde schadevergoeding zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.47.
De gevorderde wettelijke rente met ingang van de dag van betekening van de dagvaarding (17 oktober 2022) is niet weersproken en dus toewijsbaar over dit bedrag.
Kunnen [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] aanspraak maken op schadevergoeding?
3.48.
Ook [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] hebben ieder aanspraak gemaakt op vergoeding van schade, die zij door het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen door Natuurmonumenten hebben geleden. Deze schade bestaat volgens hen uit het niet ontvangen van het afgesproken DGA-salaris van € 60.000,- per jaar gedurende 20 jaar (de beoogde duur van de samenwerking), dus € 600.000 in totaal voor hun ieder afzonderlijk.
3.49.
De rechtbank wijst deze vorderingen van [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] af. Hoewel het afbreken van de onderhandelingen door Natuurmonumenten tegenover [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] (die tevens aandeelhouder zijn van [eiseres sub 1] ) ook onrechtmatig is geweest, gezien hun nauwe betrokkenheid bij het project en de onderhandelingen, komt zoals hiervoor beslist onder de omstandigheden in deze zaak alleen het negatief contractsbelang voor vergoeding in aanmerking. Vergoeding van de (toekomstige) salarisinkomsten als DGA ziet op de (hypothetische) situatie dat de samenwerkingsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen en omvat daarmee het positieve contractsbelang. Voor deze schade is Natuurmonumenten niet aansprakelijk.
3.50.
De rechtbank wijst de subsidiaire vorderingen van [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] af.
De proceskosten
3.51.
Natuurmonumenten zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres sub 1] worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres sub 1] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 108,41
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat
€ 4.247,00(2 punten × tarief VI € 2.645,-)
Totaal € 10.092,41
3.52.
De door [eiseres sub 1] gevorderde nakosten zullen onder de beslissing worden begroot.
3.53.
In de verhouding tussen [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] en Natuurmonumenten zal de rechtbank de proceskosten compenseren, omdat zij beiden deels gelijk en deels ongelijk hebben gekregen.
Vonnis uitvoerbaar bij voorraad?
3.54.
[eiseres sub 1] heeft gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Natuurmonumenten heeft de rechtbank verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Natuurmonumenten heeft daartoe aangevoerd dat zij vreest dat [eiseres sub 1] geen verhaal biedt wanneer een veroordeling tot betaling in hoger beroep wordt vernietigd.
3.55.
Dit verweer van Natuurmonumenten treft geen doel. Op grond van artikel 233 Rv kan de rechtbank een vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de vraag of van die bevoegdheid gebruik moet worden gemaakt, een belangenafweging dient plaats te vinden in het licht van de omstandigheden van het geval. Degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt (hier: [eiseres sub 1] ), wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Van het tegendeel is in dit geval niet gebleken. Daartegenover staat dat Natuurmonumenten haar belang, dat er een reëel restitutierisico bestaat, onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele stelling van Natuurmonumenten dat [eiseres sub 1] een projectvennootschap is waar geen andere activiteiten in plaatsvinden, betekent - voor zover dat al het geval is - niet zonder meer dat bij een andersluidend vonnis in hoger beroep [eiseres sub 1] geen (financieel) verhaal zal bieden. Bij deze stand van zaken valt de belangenafweging daarom in het voordeel van [eiseres sub 1] uit. Dit vonnis zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt Natuurmonumenten tot betaling aan [eiseres sub 1] van een schadevergoeding van € 207.796,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 17 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt Natuurmonumenten in de proceskosten aan de zijde van [eiseres sub 1] , tot op heden begroot op € 10.092,41;
4.3.
veroordeelt Natuurmonumenten tegenover [eiseres sub 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten tussen [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] en Natuurmonumenten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp, mr. D. Wachter en mr. J. Quakkelaar en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023. [33]

Voetnoten

1.Productie 1 tot en met 3 bij conclusie van antwoord
2.Productie 4 bij dagvaarding
3.Productie 16 bij dagvaarding
4.Productie 18 bij dagvaarding en productie 11 bij conclusie van antwoord
5.Productie 21 bij dagvaarding
6.Productie 25 bij dagvaarding
7.Productie 30 bij dagvaarding
8.Productie 31 bij dagvaarding
9.Productie 25 bij conclusie van antwoord
10.Productie 26 bij conclusie van antwoord
11.HR 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2043
12.HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9771 en HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414.
13.Productie 18 bij dagvaarding en productie 11 bij conclusie van antwoord
14.Productie 26 bij dagvaarding
15.Productie 15 bij conclusie van antwoord
16.HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337 (
17.Productie 8 bij dagvaarding
18.Productie 10 bij dagvaarding
19.Productie 11 bij dagvaarding
20.Productie 12 bij dagvaarding
21.Productie 11 bij conclusie van antwoord
22.Productie 22 bij conclusie van antwoord
23.Productie 22 bij dagvaarding
24.Productie 23 bij dagvaarding
25.Productie 24 bij dagvaarding
26.HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337 (
27.Vgl. HR 23 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0018 (
28.HR 10 februari 2020, ECLI:NL:HR:2017:214.
29.Productie 51 bij dagvaarding
30.Productie 29 bij dagvaarding
31.Productie 27 bij dagvaarding
32.HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, NJ 2017/262 (TenneT/ABB)
33.type: JH (4069)