ECLI:NL:RBMNE:2023:5379

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
22/977 e.v.
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen WOZ-waarden en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarden van diverse onroerende zaken in [gemeente]. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 22 augustus 2023, waarbij de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en een taxateur aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden aannemelijk heeft gemaakt aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de waarden zijn vastgesteld op basis van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. Eiseres heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder inconsistenties in de waardering van referentiewoningen en afwijkingen in gebruiksoppervlakten, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet te hoog heeft gewaardeerd en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ongeveer zeven maanden is overschreden en heeft een schadevergoeding van € 100,- toegewezen, waarbij de heffingsambtenaar en de Staat ieder € 50,- moeten betalen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, maar het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen, omdat er geen sprake was van daadwerkelijke kosten voor rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/977, UTR 22/1005, UTR 22/1006, UTR 22/1007, UTR 22/1008, UTR 22/1011, UTR 22/1012, UTR 22/2015, UTR 22/1016, UTR 22/1017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], (verweerder)
(gemachtigde: M. Boerlage).
Verder heeft als partij aan deze zaken deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarden van diverse onroerende zaken (woningen) in [gemeente] voor het belastingjaar 2021 naar de waardepeildatum 1 januari 2020, als volgt vastgesteld:
Zaaknummer
Object
Vastgestelde waarde in euro’s
Na bezwaar
UTR 22/977
[adres 1]
€ 223.000,-
gehandhaafd
UTR 22/1005
[adres 2]
€ 364.000,-
€ 377.000,-
UTR 22/1006
[adres 3]
€ 150.000,-
gehandhaafd
UTR 22/1007
[adres 4]
€ 112.000,-
gehandhaafd
UTR 22/1008
[adres 5]
€ 75.000,-
gehandhaafd
UTR 22/1011
[adres 6]
€ 99.000,-
gehandhaafd
UTR 22/1012
[adres 7]
€ 112.000,-
gehandhaafd
UTR 22/1015
[adres 8]
€ 93.000,-
gehandhaafd
UTR 22/1016
[adres 9]
€ 99.000,-
gehandhaafd
UTR 22/1017
[adres 10]
€ 93.000,-
gehandhaafd
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van de objecten ook een aanslag onroerendezaakbelasting en een aanslag watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
Eiseres is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van
27 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Hierbij zijn de WOZ-waarden van de woningen, behalve de WOZ-waarde van [adres 2] , gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met een taxatiematrices ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 22 augustus 2023. De gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en [taxateur] (taxateur) hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Inleiding
1. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de latere brieven en een ‘pinpointbrief’ staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. Daar kan de rechtbank niets mee. De rechtbank zal deze stellingen daarom niet bespreken. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting wel standpunten ingenomen die specifieker op de onroerende zaken betrekking hebben en de rechtbank zal die wel beoordelen. Daarbij bewaakt de rechtbank de goede procesorde, waarbij de beoordeling van standpunten achterwege blijft als de rechtbank of de heffingsambtenaar zich daarop, door het late moment waarop ze zijn ingenomen, onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.
Het geschil over de woning [adres 2] (UTR 22/1005)
2. Eiseres heeft het beroep met betrekking tot de woning [adres 2] op de zitting ingetrokken. Het beroep met betrekking tot deze woning hoeft dan ook niet te worden besproken.
Het geschil over [adres 1] (UTR 22/977)
3. In deze zaak gaat het om een in 1904 gebouwde benedenwoning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 35 m2. De heffingsambtenaar heeft om de waarde van
[adres 1] te onderbouwen gebruik gemaakt van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar, gelet op de vier referentiewoningen, aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van deze woning niet te hoog is vastgesteld. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
4. Eiseres voert aan dat de gebruiksoppervlakten van de referentiewoningen niet overeenkomen met de BAG-gegevens en de iWOZ-documenten. De heffingsambtenaar heeft hierover toegelicht dat de gebruiksoppervlakten worden berekend aan de hand van de bouwvergunningen en de bouwtekeningen. Dit wordt volgens de meetinstructie opgemeten. Eiseres heeft dit niet onderbouwd weersproken. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de gebruiksoppervlakten te twijfelen, omdat eiseres’ betwisting niet op diezelfde bouwtekeningen berust. De afwijkende gebruiksoppervlakte in de BAG-registratie en op de iWOZ-documenten geven de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de heffingsambtenaars berekening. De reden daarvoor is dat onbekend is op welke informatie deze registraties van de gebruiksoppervlakten zijn gebaseerd en of deze nog actueel zijn. Daarnaast bestaat er geen verplichting voor de heffingsambtenaar om de BAG-gebruiksoppervlakte te gebruiken bij de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar de balkons, het dakterras en de kelder van de gehanteerde referentiewoningen te laag heeft gewaardeerd. De heffingsambtenaar gaat voor een balkon, dakterras en kelder uit van een eenheidsprijs van € 500,- per m2. Eiseres heeft niet gemotiveerd onderbouwd waarom dit te laag is. De rechtbank ziet daarom geen reden om af te wijken van de prijs die de heffingsambtenaar hanteert. Bovendien heeft referentiewoning [adres 11] ook geen objectonderdelen en alsnog een hogere m2-prijs (€ 7.273,-) dan [adres 1] (€ 6.371,-). De beroepsgrond slaagt niet.
Het geschil over [adres 3] (UTR 22/1006)
6. In deze zaak gaat het om een in 1904 gebouwd appartement. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 24 m2. De heffingsambtenaar heeft om de waarde van [adres 3] te onderbouwen gebruik gemaakt van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar, gelet op de vier referentiewoningen, aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van deze woning niet te hoog is vastgesteld. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar de balkons, het dakterras en de kelder van de gehanteerde referentiewoningen te laag heeft gewaardeerd. De heffingsambtenaar gaat voor een balkon, dakterras en kelder uit van een eenheidsprijs van € 500,- per m2. Eiseres heeft niet gemotiveerd onderbouwd waarom dit te laag is. De rechtbank ziet daarom geen reden om af te wijken van de prijs die de heffingsambtenaar hanteert. Daarnaast hebben referentiewoningen [adres 12] en [adres 13] ook geen objectonderdelen en alsnog hogere m2-prijzen (€ 6.313,- en € 7.320) dan [adres 3]
(€ 6.250,-). De beroepsgrond slaagt niet.
Het geschil over [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] (UTR 22/1007, UTR 22/1008, UTR 22/1011, UTR 22/1012, UTR 22/1015, UTR 22/1016, UTR 22/017)
8. In deze zaken gaat het om in 1904 gebouwde appartementen met een gebruiksoppervlakte variërend van 12 tot 18 m2. De heffingsambtenaar heeft om de waarden van de objecten aan de [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] te onderbouwen gebruik gemaakt van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woningen wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar, gelet op de vier referentiewoningen, aannemelijk gemaakt dat hij de waarden van deze woningen niet te hoog zijn vastgesteld. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De gehanteerde m2-prijzen
9. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar niet consistent te werk is gegaan. [adres 6] en [adres 9] zijn namelijk allebei 16 m2, maar uit de taxatiematrix blijkt dat de heffingsambtenaar voor [adres 6] een m2-prijs van € 6.188,- en voor [adres 9] een m2-prijs van € 6.222,- hanteert. De heffingsambtenaar heeft hierover op de zitting toegelicht dat niet de m2-prijs, maar de eindwaarde van de woningen ter discussie staat. De eindwaarde is op duizendtallen afgerond en dient door het aantal m2 te worden gedeeld. De rechtbank kan het standpunt van de heffingsambtenaar volgen. Uit de taxatiematrix blijkt namelijk dat [adres 6] en [adres 9] , ondanks de verschillende m2-prijzen, allebei een eindwaarde hebben van € 99.000,-. Deze waarde komt overeen met de waarden die zijn vastgesteld op het aanslagbiljet. De rechtbank is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar de waarden van [adres 6] en [adres 9] aannemelijk heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert aan dat de gebruiksoppervlakten van de referentiewoningen niet overeenkomen met de BAG-gegevens en de iWOZ-documenten. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen in rechtsoverweging 4. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld, is het beroep ongegrond.
Het verzoek om immateriële schadevergoeding
12. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Vanwege dit verzoek is de Staat der Nederlanden (de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als partij in deze zaken. De minister voor Rechtsbescherming voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert. De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het EVRM en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
13. Voor de duur van een bezwaar- en beroepsprocedure wordt een periode van in totaal twee jaar als redelijke termijn gezien. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. [1]
14. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 25 maart 2021, toen het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar was ontvangen. De rechtbank had binnen 2 jaar, dus uiterlijk op 24 maart 2023 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met ongeveer (naar boven afgerond) 7 maanden overschreden. De bezwaarfase heeft ongeveer (naar boven afgerond) 9 maanden geduurd en daarmee 3 maanden te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 8 februari 2022, ongeveer (naar boven afgerond) 21 maanden geduurd en daarmee 3 maanden te lang.
De hoogte van de schadevergoeding.
15. De rechtbank hanteert in zaken over de Wet WOZ voor de schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als uitgangspunt een forfaitair tarief van € 50,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [2] In dit geval is de redelijke termijn met 7 maanden overschreden. Dat leidt tot een aanspraak op schadevergoeding van € 100,-. De termijnoverschrijding is deels te wijten aan de heffingsambtenaar en deels aan de rechtbank, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar en de Staat ieder in een met die verwijtbaarheid overeenkomend deel van de schade zal veroordelen. Dat leidt ertoe dat de heffingsambtenaar € 50,- aan schadevergoeding aan eiseres moet betalen en de Staat € 50,-.
Het griffierecht
16. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
17. De verzoeken om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep – overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd, wat volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de verzoeken is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.
De proceskostenvergoeding
18. Eiseres heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in zijn proceskosten, die bestaan uit de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
19. Omdat het beroep ongegrond is, zal de rechtbank het verzoek om een veroordeling in de rechtsbijstandskosten van eiseres afwijzen, voor zover die bijstand is verleend voor het inhoudelijke beroep.
20. Omdat de rechtbank een schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn toekent, is er in beginsel wel aanleiding om de heffingsambtenaar en/of de Staat te veroordelen in de rechtsbijstandskosten die met het oog op de verzoeken om schadevergoeding zijn gemaakt.
21. De rechtbank oordeelt dat bij een beslissing over proceskosten kan worden afgeweken van het systeem van forfaitaire vergoeding uit het Besluit, in gevallen waarin het alleen nog gaat over de kosten die zijn gemaakt vanwege het verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De rechtbank zal de gevraagde vergoeding voor rechtsbijstandskosten daarom beoordelen aan de hand van de vraag welke kosten redelijkerwijs gemaakt moesten worden door de gemachtigde van eiseres. [3]
22. De gemachtigde van eiseres hoefde in dit geval vrijwel geen werkzaamheden te verrichten om het verzoek om immateriële schadevergoeding te laten beoordelen door de rechtbank. Het enkele verzoek daartoe volstaat. Uit de processtukken blijkt ook dat hij niet meer dan dat heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedures over de verzoeken om vergoeding van immateriële schade. Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 50,-;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Burggraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660 en het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Zie de uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.
3.Voor een nadere onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, r.o. 47-49.