ECLI:NL:RBMNE:2023:5356

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 22/3487
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een winkelpand en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 september 2023, wordt het beroep van eiseres, een B.V., tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar winkelpand in [plaats 2] beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 511.000,-, gebaseerd op een eerdere verkoop van het pand en huurgegevens. Eiseres betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was, met een eigen voorstel van € 300.000,-. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de argumenten van eiseres onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank wijst ook het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe, omdat de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar € 50,- aan immateriële schadevergoeding aan eiseres moet betalen, maar verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] ,de heffingsambtenaar
(gemachtigde: P.E. Boersma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres 1] in [plaats 2] (het object).
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 28 februari 2021 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde van het object zaak voor het belastingjaar 2021 naar de waardepeildatum van 1 januari 2020 vastgesteld op € 511.000,-. De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiseres als gebruiker van het object ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres in de uitspraak op bezwaar van
14 april 2022 (verzonden 25 april 2022) ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 via Teams op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door [Taxateur] , taxateur.

Overwegingen

1. In geschil is de WOZ-waarde van het object op de waardepeildatum 1 januari 2020. Het object betreft een winkel, waarvan eiseres gebruiker is. Het object is in 1600 gebouwd en heeft een oppervlakte van in totaal 159 m².
2. Partijen zijn het niet eens over de waarde van het object. Eiseres bepleit een lagere waarde van € 300.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarde van
€ 511.000,-.

Het beoordelingskader

3.. De heffingsambtenaar heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de WOZ-waarde van het object op de waardepeildatum 1 januari 2020 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De waarde in het economisch verkeer is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als het object op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden.
4. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde voor het object niet te hoog heeft vastgesteld en zal daarbij ook meewegen wat eiseres over de vastgestelde waarde heeft aangevoerd. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de latere brieven en een ‘pinpointbrief’ staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. Daar kan de rechtbank niets mee. De rechtbank zal deze stellingen daarom niet bespreken. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting wel standpunten ingenomen die specifieker op het object betrekking hebben en de rechtbank zal die wel beoordelen. Daarbij bewaakt de rechtbank de goede procesorde, waarbij de beoordeling van standpunten achterwege blijft als de rechtbank of de heffingsambtenaar zich daarop, door het late moment waarop ze zijn ingenomen, onvoldoende heeft kunnen voorbereiden. De rechtbank zal tot slot ook ingaan op het verzoek van eiseres om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De beoordeling door de rechtbank

De waardering van het object
5. Voor de onderbouwing van de waarde van het object heeft de heffingsambtenaar zich gebaseerd op de kooptransactie van het object voor € 810.000,- op 2 mei 2019. De heffingsambtenaar heeft een kopie van de inschrijving op 2 mei 2019 in het Openbare Register overgelegd. Verder heeft de heffingsambtenaar gebruik gemaakt van het huurlichtingenformulier waaruit blijkt dat de huurprijs per 1 januari 2020 € 36.000,- per jaar bedraagt. Door uit te gaan van een kapitalisatiefactor van 15 en een getaxeerde huurwaarde van € 34.125,- heeft de heffingsambtenaar de waarde van het object onderbouwd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar ook gewezen op de verkoop van [adres 2] , een kleiner object, verkocht op 1 mei 2020 voor € 575.000,-.
Aan de hand hiervan is aannemelijk dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld.
Wat eiseres heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
Verkoopcijfer van het object
6. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiseres dat de waarde niet mag worden onderbouwd aan de hand van het verkoopcijfer.
De waarde van een onroerende zaak kan het best worden vastgesteld aan de hand van het eigen verkoop of aankoopcijfer dat rondom de waardepeildatum is overeengekomen tenzij de verkoop onder bijzondere omstandigheden tot stand is gekomen en daarmee niet marktconform is. De verkoop van het object is enkele maanden voor de waardepeildatum tot stand gekomen en van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van het verkoopcijfer geen gebruik mag worden gemaakt, is niet gebleken. Hierbij weegt mee de toelichting op de zitting dat het object de oorspronkelijke aard als woonhuis heeft behouden wat de verklaring van de hoogte van de transactie kan zijn en leidt tot een kapitalisatiefactor van 20. Omdat het object in gebruik is als winkel en niet als woonhuis en er transacties ontbreken van vergelijkbare andere objecten heeft de heffingsambtenaar wel gebruik gemaakt van het verkoopcijfer.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar daarom gebruik kunnen maken ter onderbouwing van de waarde van het object. De beroepsgrond slaagt niet.
Huurinformatie
7. Ook het standpunt van eiseres dat de huurinformatie niet correct zou zijn, volgt de rechtbank niet. De heffingsambtenaar heeft een kopie van het Huurinlichtingemformulier ondertekend op 21 september 2020 overgelegd. Niet blijkt en ook is niet onderbouwd dat de huurinformatie over de huurprijs niet juist zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Coronacrisis en verlegging naar toestandsdatum
8. Eiseres voert aan dat bij de waardebepaling ten onrechte geen dan wel onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de coronacrisis. Volgens eiseres is de coronacrisis een bijzondere omstandigheid op grond waarvan via artikel 18, derde lid, van Wet WOZ naar de toestandsdatum van 1 januari 2021 moet worden gekeken.
9. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Op de waardepeildatum 1 januari 2020 was nog geen sprake van een coronacrisis. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van een situatie waarop artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ van toepassing is. Op grond van artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet WOZ wordt de toestandsdatum als peildatum gehanteerd als de onroerende zaak een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een specifiek voor de onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid. De coronacrisis is geen omstandigheid die een verandering van de onroerende zaak of een specifiek voor het object van eiseres geldende bijzondere omstandigheid oplevert als bedoeld in artikel 18, lid 3, Wet WOZ, zodat hierom niet van de toestand per 1 januari 2021 uitgegaan moet worden.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van het object voor het belastingjaar 2021 niet te hoog is vastgesteld.
Overschrijding van de redelijke termijn
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst dat verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het EVRM en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
12. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 30 maart 2021, toen het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar was ontvangen. De rechtbank had binnen 2 jaar, dus uiterlijk op 30 maart 2023 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met 6 maanden overschreden. De bezwaarfase heeft bijna 13 maanden geduurd en daarmee 7 maanden te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 1 juni 2022, ongeveer 16 maanden geduurd en daarmee binnen de termijn van 1,5 jaar.
13. De rechtbank hanteert in zaken over de Wet WOZ voor de schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als uitgangspunt een forfaitair tarief van € 50,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [1] In dit geval is de redelijke termijn met 6 maanden overschreden. Dat leidt tot een aanspraak op schadevergoeding van € 50,-. De termijnoverschrijding is te wijten aan de heffingsambtenaar, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar in de schade zal veroordelen. Dat leidt tot een aanspraak op immateriële schadevergoeding van € 50,- te betalen aan eiseres door de heffingsambtenaar.
Het griffierecht
14. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
15. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep. [2] Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd. [3] Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.
De proceskosten van eiseres
16. Eiseres heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in zijn proceskosten, die bestaan uit de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
17. Omdat het beroep ongegrond is, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen, voor zover die bijstand is verleend voor het inhoudelijke beroep.
18. De gemachtigde van eiseres hoefde in dit geval vrijwel geen werkzaamheden te verrichten om het verzoek om immateriële schadevergoeding te laten beoordelen door de rechtbank. Het enkele verzoek daartoe volstaat. Uit de dossierstukken blijkt ook dat hij niet meer dan dat heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedures over het verzoek om vergoeding van immateriële schade. De rechtbank sluit hier aan bij de uitspraak van deze rechtbank van 21 december 2022. [4] Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wat eiseres op de zitting hierover heeft opgemerkt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De proceskosten van de heffingsambtenaar
19. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om (de gemachtigde van) eiseres in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen. Daarbij wijst de heffingsambtenaar op verschillende uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven over het gedrag van de gemachtigde.
20. Eiseres is een rechtspersoon en dat betekent dat zij in de proceskosten kan worden veroordeeld, ook als geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De daartoe in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen beperking geldt immers alleen voor natuurlijke personen. Rechtspersonen kunnen op grond van de wet dus gemakkelijker in de proceskosten worden veroordeeld dan natuurlijke personen, die zo beter beschermd worden tegen een procesrisico. Dat betekent echter nog niet dat de enkele omstandigheid dat het beroep ongegrond wordt verklaard moet leiden tot een proceskostenveroordeling ten laste van een rechtspersoon die bij de bestuursrechter procedeert. Dat verhoudt zich niet tot de ongelijke procespositie die een rechtspersoon ten opzichte van een bestuursorgaan net zo goed heeft.
21. De heffingsambtenaar wijst wel op het procesgedrag van de gemachtigde van eiseres, maar dat gedrag wordt naar het oordeel van de rechtbank genormeerd door de goede procesorde en, in uitzonderlijke gevallen, door de bevoegdheid die de bestuursrechter op grond van artikel 8:25 van de Awb heeft om een gemachtigde te weigeren. De rechtbank heeft de standpunten van eiseres met inachtneming van de goede procesorde beoordeeld.
22. Hoewel de gemachtigde van eiseres in de fase voor het onderzoek op de zitting op bedroevende wijze procedeert ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat sprake is van misbruik van procesrecht. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiseres of haar gemachtigde. De rechtbank verwijst in dit verband naar uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [5] en van de meervoudige kamer van deze rechtbank. [6]

Conclusie en gevolgen

23. Omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van het object niet te hoog is vastgesteld, is het beroep ongegrond. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn moet de heffingsambtenaar een bedrag van € 50,- aan immateriële schadevergoeding aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
27 september 2023.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481
2.Overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Awb.
4.ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, overwegingen 47 tot en met 49.
5.De uitspraak van 24 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:674.
6.De uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2562.