De beoordeling door de rechtbank
De waardering van het object
6. Eiseres stelt dat een correctie had moeten worden toegepast in verband met de coronapandemie vanwege de belemmering van het gebruik van het object. Eiseres verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 in een civiele zaak waarbij de huurder de helft van de huur hoefde te betalen.Eiseres vraagt de rechtbank om dit naar analogie toe te passen. Verder wijst eiseres op de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân in de zaak van café The Legend, waarbij een coronacorrectie van 75% is toegepast en naar een stroomdiagram met en berekening van de coronacorrectie. Ook de gemeente Amsterdam past een coronakorting toe.
7. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat op de waardepeildatum, 1 januari 2020, geen sprake was van een coronacrisis. Pas in februari 2020 werd de eerste besmetting met het virus in Nederland gemeld en de overheidsmaatregelen ter bestrijding van de verspreiding van het virus zijn in de loop van maart 2020 getroffen. Dat is ruim na de waardepeildatum. De rechtbank volgt de toelichting van de heffingsambtenaar. Van een (kenbare) uitbraak of een coronacrisis in Nederland was nog geen sprake op de waardepeildatum. Dat in de loop van 2020 corona in Nederland zich manifesteerde, is verder geen omstandigheid die een verandering van het object of een specifiek voor de onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid oplevert als bedoeld in artikel 18, derde 3, aanhef en onder c, van de Wet WOZ. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om uit te gaan van de toestandsdatum van 1 januari 2020. Het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2022 gaat wel over de coronapandemie, maar over een geheel andere rechtsvraag die in deze zaak niet voorligt.
8. Eiseres heeft in vrij algemene zin vraagtekens geplaatst bij de door de heffingsambtenaar gehanteerde huurwaarde van € 79,- per m² voor de begane grond. Eiseres begrijpt niet waarom er een verschil zit in de gehanteerde totale oppervlakte van het object volgens de ITZA-methode.
9. Uit het taxatierapport blijkt dat de huurwaarde van het object is berekend op € 162.260,- per jaar. Daarbij is een huurwaarde van € 79,- per m² volgens de ITZA-methode bepaald. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat deze methode wordt gebruikt bij multifunctionele panden met verschillende bruikbare ruimtes. De gehanteerde € 79,- per m² heeft betrekking op de meest nuttige in het oog springende vierkante meters. Het is volgens de heffingsambtenaar niet een bouwkundige metrage. De begane grond heeft een hogere huurwaarde dan de bovenste verdiepingen. In de opbouw van de getaxeerde waarde wordt vervolgens een onderscheid gemaakt tussen de primaire ruimte, de begane grond, en de overige ruimte, de eerste verdieping. Door het toepassen van de ITZA-methode op zowel het object als de vier gebruikte referentieobjecten wordt vervolgens inzichtelijk gemaakt hoe de onderling verschillende panden kunnen worden gebruikt om een huurwaarde te bepalen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de heffingsambtenaar daarbij onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd. In wat eiseres hiertegen in algemene bewoordingen heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om hier anders over te oordelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het taxatierapport blijkt dat de gehanteerde vierkante meterprijs voor de vaststelling van de waarde van het object in lijn ligt met de vierkante meterprijzen van de referentieobjecten.
10. Eiseres heeft nog aangevoerd dat onduidelijk is waar de toevoeging ‘sluimerend’ op ziet die in het taxatierapport is toegevoegd achter het aantal vierkante meters van het object. Volgens eiseres had de heffingsambtenaar de gevraagde grondstaffels moeten overleggen.
11. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de toevoeging ‘sluimerend’ wordt gebruikt als een object geen één op één relatie heeft met een perceel. Dit doet zich voor wanneer er meerdere objecten boven elkaar aanwezig zijn op één kadastraal perceel. Daarvan is ook in deze zaak sprake. In dat geval wordt het grondperceel administratief ‘sluimerend’ gemaakt en daarmee niet bij de waardering van het object betrokken. In deze zaak is daarom geen grondwaarde bij de waardering betrokken. Daarbij heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat bij de toepassing van de huurwaardekapitalisatie-methode geen gebruik wordt gemaakt van grondstaffels. De waarde van de grond is verdisconteerd in de huurwaarde. De rechtbank volgt deze toelichting. De beroepsgrond slaagt niet.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar met het taxatierapport en de op zitting daarop gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde huurwaarde voor het object van eiseres niet te hoog is.
13. Wat betreft de gehanteerde kapitalisatiefactor van 9,5 voor het object stelt eiseres dat de heffingsambtenaar in de bottom-up berekening ten onrechte is uitgegaan van een leegstandsrisico van 9%. Volgens eiseres moet dit 30% zijn.
14. Uit het taxatierapport blijkt dat de kapitalisatiefactor van 9,5 voor het object is herleid uit de verkoopcijfers van drie referentieobjecten (de top-down methode). Daarnaast heeft de heffingsambtenaar de kapitalisatiefactor ook van onderaf opgebouwd aan de hand van gegevens van de objecten zelf (de bottom-up methode). Over de leegstand heeft de heffingsambtenaar op de zitting toegelicht dat er in het complex van [locatie] geen sprake is van leegstand. De rechtbank ziet geen reden om de heffingsambtenaar hierin niet te volgen, te meer eiseres in dit verband slechts algemene stellingen heeft ingenomen die verder niet concreet zijn onderbouwd. De rechtbank is dus van oordeel dat de gebruikte referentieobjecten voldoende steun bieden voor de onderbouwing van de berekende kapitalisatiefactor van 9,5 voor het object. Dit betekent dat er geen noodzaak meer is om de waardering van de kapitalisatiefactor op basis van de bottom-up methode te beoordelen.
15. Eiseres stelt verder onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2021dat de door de heffingsambtenaar bepaalde kapitalisatiefactoren van de referentieobjecten niet kunnen worden gebruikt als onderbouwing van de kapitalisatiefactor van het object, omdat bij de berekening gebruik is gemaakt van getaxeerde huurwaarden in plaats van daadwerkelijk gerealiseerde huurcijfers.
16. De rechtbank is het niet met eiseres eens. Volgens de rechtbank kan uit voornoemde uitspraak niet worden afgeleid dat getaxeerde huurwaarden zonder meer niet bruikbaar zijn ter onderbouwing van de kapitalisatiefactor. Huurwaarden mogen voor de berekening van de kapitalisatiefactor worden getaxeerd, zolang deze huurwaarden maar aannemelijk worden gemaakt.De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat de getaxeerde huurwaarden zijn onderbouwd met gerealiseerde huurcijfers van de vergelijkbare referentieobjecten [adres 3] en [adres 4] en heeft daaraan toegevoegd dat van het eigen object een opgave ontbreekt. Eiseres heeft dit niet weersproken en heeft niets concreets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank de conclusie zou kunnen trekken dat de getaxeerde huurwaarden niet juist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
17. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar met het taxatierapport en de op zitting daarop gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de gehanteerde kapitalisatiefactor van 9,5 voor het object niet te hoog is.
18. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de verkoopprijzen van de referentieobjecten in het taxatierapport heeft gecorrigeerd naar de waardepeildatum. Volgens eiseres moet uitgegaan worden van de datum dat de obligatoire koopovereenkomst is gesloten.
19. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat de datum van de koopovereenkomst niet als uitgangspunt hoeft te worden genomen als er tussen de datum en de datum van de levering een korte periode ligt. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar op dit punt in zoverre dat bij een tijdsverloop van maximaal drie maanden, voor de correctie van het verkoopcijfer naar de waardepeildatum, het hanteren van tijdstip van de transportdatum (levering) niet onjuist is.In dit geval heeft de heffingsambtenaar überhaupt geen verkoopdata vermeld. Wel heeft hij aangegeven dat vaak verkoopcijfers van referentieobjecten worden gebruikt die binnen een korte tijd worden geleverd. Gezien het late moment waarop eiseres dit punt naar voren heeft gebracht en met inachtneming van de goede procesorde vindt de rechtbank dit aannemelijk. Niet valt in te zien waarom eiseres dit punt niet al eerder op papier had kunnen zetten en aan de rechtbank had kunnen sturen. De rechtbank heeft het verweerschrift met de taxatiematrix al op 26 januari 2023 aan de gemachtigde van eiseres gestuurd.
20. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde van het object niet te hoog is. Het beroep is ongegrond.
Overschrijding van de redelijke termijn
21. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Vanwege dit verzoek is de Staat der Nederlanden (de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als partij in deze zaken. De minister voor Rechtsbescherming voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert. De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend. De rechtbank toetst de verzoeken aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het EVRM en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
22. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 17 februari 2021, toen het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar was ontvangen. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 16 februari 2023 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met ongeveer 7 maanden overschreden. De bezwaarfase heeft ongeveer (naar boven afgerond) 10 maanden geduurd en daarmee 4 maanden te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 20 januari 2022, ongeveer (naar boven afgerond) 21 maanden geduurd en daarmee 3 maanden te lang.
23. De rechtbank hanteert in zaken over de Wet WOZ voor de schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als uitgangspunt een forfaitair tarief van € 50,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.In dit geval is de redelijke termijn met 7 maanden overschreden. Dat leidt tot een aanspraak op schadevergoeding van € 100,-. De termijnoverschrijding is deels te wijten aan de heffingsambtenaar en deels aan de rechtbank, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar en de Staat ieder in een met die verwijtbaarheid overeenkomend deel van de schade zal veroordelen. Dat leidt ertoe dat de heffingsambtenaar € 57,- aan schadevergoeding aan eiseres moet betalen en de Staat € 43,-.
24. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
25. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep.Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd.Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.
26. Eiseres heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in zijn proceskosten, die bestaan uit de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
27. Omdat het beroep ongegrond is, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen, voor zover die bijstand is verleend voor het inhoudelijke beroep.
28. De gemachtigde van eiseres hoefde in dit geval vrijwel geen werkzaamheden te verrichten om het verzoek om immateriële schadevergoeding te laten beoordelen door de rechtbank. Het enkele verzoek daartoe volstaat. Uit de dossierstukken blijkt ook dat hij niet meer dan dat heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedures over het verzoek om vergoeding van immateriële schade. De rechtbank sluit aan bij de uitspraak van deze rechtbank van 21 december 2022.Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wat eiseres op de zitting hierover heeft opgemerkt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.