ECLI:NL:RBMNE:2023:5165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 23/1885
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de verklaring van geen bezwaar van een militair lid van een motorvereniging op basis van de Wet Veiligheidsonderzoeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair, en de Minister van Defensie. De Minister had op 19 september 2019 de verklaring van geen bezwaar (VGB) van de eiser ingetrokken, omdat hij lid was van de motorvereniging Satudarah, die op dat moment verboden was. De eiser had eerder een VGB ontvangen, maar de Minister oordeelde dat er onvoldoende waarborgen waren dat de eiser zijn vertrouwensfunctie onder alle omstandigheden getrouwelijk zou vervullen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister terecht tot intrekking van de VGB is overgegaan, omdat er een risico op ongewenste beïnvloeding bestond door het lidmaatschap van de motorclub. De rechtbank heeft de belangenafweging gemaakt tussen de nationale veiligheid en de persoonlijke belangen van de eiser, en geconcludeerd dat het belang van de nationale veiligheid zwaarder weegt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de intrekking van de VGB bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1885

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti),
en

de Minister van Defensie

(gemachtigde: mr. E. Wies).

Inleiding

Bij besluit van 19 september 2019 heeft de minister eisers verklaring van geen bezwaar met veiligheidsmachtigingsniveau B ingetrokken.
Met het bestreden besluit van 2 februari 2021 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven. Eiser heeft op 15 maart 2021 beroep ingediend.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De minister heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en heeft daarbij voor een gedeelte een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarover zijn twee beslissingen genomen, op 23 mei 2022 en 14 maart 2023. De rechtbank heeft bepaald dat beperking van de kennisneming van de bedoelde stukken gerechtvaardigd is. Per e-mailbericht van 17 augustus 2023 heeft eiser toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 24 maart 2023 besloten om de zaak door te sturen naar deze rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [A] , de broer van eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de minister en mr. [B] , werkzaam voor de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Bestreden besluit
1. Op 14 juli 2017 is eiser aangemeld bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek op veiligheidsmachtigingsniveau B. Eiser vervulde de vertrouwensfunctie van [functie] . Eiser heeft op het inlichtingenformulier verklaard dat hij lid was van [naam] . De minister heeft vervolgens een verklaring van geen bezwaar (VGB) afgegeven. Door de verbodenverklaring van [naam] en eisers lidmaatschap van [naam] , waar hij de bestuursfunctie van sergeant at arms vervulde, heeft de minister op 19 september 2019 heeft eisers VGB ingetrokken. Het bezwaarschrift heeft de minister ongegrond verklaard. Volgens de minister is er sprake van een risico op ongewenste beïnvloeding doordat eiser lid is geweest van [naam] , hij niet uitdrukkelijk afstand heeft genomen van zijn lidmaatschap en omdat eiser ook na de verbodenverklaring van [naam] nog contact heeft met oud leden van de motorclub.
2. In geschil is of de minister terecht tot weigering van de VGB op niveau B is overgegaan.
Gronden beroep
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel en resultaat is van een onevenredige belangenafweging. Er is geen veiligheidsrisico door zijn eerdere lidmaatschap bij [naam] . Eiser is niet in aanraking gekomen met criminele leden of criminele gedragingen. Hij zou in zijn werk niet belemmerd kunnen worden in zijn onafhankelijke belangenafweging. De contacten binnen de motorclub gingen met name over alles wat met motorrijden te maken heeft. Ook na het verbod van de motorclub is er geen sprake geweest van onderhoud met contacten die een risico opleveren voor bewuste of onbewuste ongewenste beïnvloeding.
Verder houdt eiser zich altijd aan zijn verplichtingen als militair ambtenaar. Hij heeft een uitstekende staat van dienst en heeft zijn taken als militair altijd goed uitgevoerd. Eiser is ook eerlijk geweest over zijn lidmaatschap en dat was geen belemmering om eiser als militair zijn functie te laten uitoefenen. De minister was eerder al op de hoogte van deze gebeurtenissen in zijn persoonlijke leven en heeft eerder geen maatregelen genomen om een veiligheidsrisico te voorkomen. Eiser heeft een groot persoonlijk belang bij behoud van zijn verklaring van geen bezwaar en zijn baan.
Toetsingskader
4. Het relevante wettelijke kader is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
Beoordeling door de rechtbank
5. Vanaf oktober 2018 had eiser de [functie] . Deze functie is gewaardeerd op veiligheidsmachtigingsniveau B.
6. Gelet op het bijzondere karakter van vertrouwensfuncties is screening van personen die een dergelijke functie uitoefenen een zaak van nationale veiligheid. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) is de minister bevoegd een VGB in te trekken, indien hernieuwd veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd om vast te kunnen stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van voldoende gegevens komt de minister beoordelingsruimte toe die hij met de Beleidsregel veiligheidsonderzoek heeft ingevuld. Deze dient door de rechtbank terughoudend te worden getoetst. [1]
7. Indien de minister tot intrekking bevoegd is, dan vereist artikel 10, eerste lid, van de Wvo dat hij het algemene belang van de nationale veiligheid afweegt tegen het persoonlijke belang van de betrokkene bij het kunnen uitoefenen van de vertrouwensfunctie. Bij die belangenafweging komt de minister beslissingsruimte toe.
8. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de gegevens uit het veiligheidsonderzoek.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Lidmaatschap [naam]
10. [naam] , ook de chapters van [naam] , zijn verboden verklaard en ontbonden omdat de activiteiten van deze vereniging is strijd zijn met de openbare orde. Op 18 juni 2018 heeft de rechtbank Den Haag [naam] verboden verklaard en de club ontbonden. [2] Het Gerechtshof Den Haag heeft de verbodenverklaring bekrachtigd bij uitspraak van 18 juni 2019 [3] , en de Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen bij beschikking van 13 november 2020. [4] De rechtbank Den Haag heeft in zijn uitspraak het volgende overwogen:
“De rechtbank komt tot de slotsom dat de eerder geconstateerde inbreuken op de openbare orde door leden van [naam] aan [naam] kunnen worden toegerekend in die zin dat geoordeeld moet worden dat de werkzaamheid van [naam] in strijd is met de openbare orde en sprake is van (dreigende) ontwrichting van de samenleving. Die conclusie wordt in het bijzonder gerechtvaardigd door, zo vat de rechtbank samen, de betrokkenheid bij strafbare gedragingen van bestuurders/leidinggevenden van [naam] , door deze zelf te begaan of hieraan leiding te geven, door het door bestuurders/leidinggevenden scheppen van een klimaat waarin het plegen van strafbare feiten als respectabel handelen in verenigingsverband wordt ervaren en aldus de drempel tot het plegen van strafbare feiten wordt verlaagd, alsmede door het plegen van strafbare feiten door leden van [naam] waarbij zij duidelijk het belang van [naam] beogen te dienen.” [5]
11. Eiser was ten tijde van het veiligheidsonderzoek al meerdere jaren lid van de motorclub [naam] , waarbij hij een kader-/bestuursfunctie had. In zijn rol als bestuurder moest eiser de orde bewaken tijdens clubavonden en feesten, zorgde hij ervoor dat rekeningen werden betaald en dat het netjes verliep. [6] Eiser vormde een onderdeel van de bestuurslaag en vervulde daarmee een belangrijke positie binnen het chapter. Het beeld dat is geschetst in de uitspraak van de rechtbank Den Haag, is besproken op zitting. Eiser heeft dat beeld niet weersproken. Hij heeft enkel verklaard dat hij niets daarvan heeft meegemaakt. Uit de vertrouwelijke stukken die de rechtbank heeft bekeken blijkt echter dat veel van de voormalige leden van [naam] , strafrechtelijk zijn veroordeeld. Anders dan eiser heeft verklaard op zitting, was daarbij niet ‘slechts’ sprake van overtredingen van te snel rijden of rijden onder invloed van alcohol. De minister stelt daarom terecht dat er ook binnen het [naam] van [naam] sprake was van een omgeving die bevorderend was om strafbare feiten te plegen.
12. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat hij afstand heeft genomen van de club. Ook heeft eiser verklaard dat hij nog steeds contacten onderhoudt met oud-leden. Dat de oud-leden familieleden zouden zijn, maakt voor de beoordeling van het risico op beïnvloeding door contact met oud-leden van de motorclub niet uit.
13. De minister heeft gelet op het voorgaande kunnen concluderen dat onvoldoende vast is komen te staan dat eiser volledig loyaal is aan Defensie en een integere vervulling van de vertrouwensfunctie kan garanderen. Eiser was namelijk lid van [naam] , waar hij een leidinggevende positie had, en eiser heeft geen afstand genomen van [naam] . Ook is gebleken dat eiser nog contact heeft met oud-leden, wat ook een risico van (onbewuste) beïnvloeding met zich meebrengt.
14. De omstandigheid dat eiser eerder wel een VGB heeft gekregen, betekent niet dat er in het licht van wat over [naam] bekend is geworden, geen risico is op beïnvloeding. Aan de omstandigheid dat eiser, hoewel zijn werkgever wetenschap had van lidmaatschap bij [naam] , in de gelegenheid is gesteld carrière bij Defensie te maken, heeft hij daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat de minister geen gevolgen zou verbinden aan het lidmaatschap van [naam] . De minister heeft hierover kunnen overwegen dat hij door verloop van tijd, en door de verbodenverklaring van [naam] , anders is gaan kijken naar het lidmaatschap van [naam] . Op het moment dat eiser eerder zijn VGB kreeg, was de motorclub nog niet verboden verklaard. In zoverre heeft de minister kunnen stellen dat hij op basis van nieuwe informatie tot andere inzichten is gekomen.
Belangenafweging
15. De rechtbank overweegt ten slotte dat het uitgangspunt dat, bij afweging van de betrokken belangen, het belang van de nationale veiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van degene die de vertrouwensfunctie vervult, niet kennelijk onredelijk is. [7] De omstandigheid dat eiser de vertrouwensfunctie niet langer kan vervullen omdat hij niet beschikt over een VGB is inherent aan het systeem van de Wvo. De daarmee samenhangende belangen van eiser moeten worden geacht te zijn betrokken bij de totstandkoming van de Wvo. Gelet op het doel van de Wvo zijn de gevolgen van de intrekking van de VGB niet onevenredig.
16. De omstandigheid dat eiser zijn werk altijd naar tevredenheid heeft uitgevoerd, maakt deze conclusie niet anders. De positieve beoordeling van het functioneren van eiser door de werkgever doet niet af aan de bevoegdheid van de minister om op basis van de Wvo te beoordelen of er voldoende waarborgen zijn dat eiser ook in de toekomst de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De tevredenheid van eisers werkgever over de uitvoering van zijn vertrouwensfunctie en de intrekking van de VGB met het oog op het minimaliseren van veiligheidsrisico’s, staan in zoverre naast elkaar.
Conclusie en gevolgen
17. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister de VGB heeft kunnen intrekken. Het beroep is dus ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2023.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wetsartikelen

Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo)

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wvo wordt in deze wet wordt verstaan onder vertrouwensfunctie: een functie die krachtens artikel 3, eerste lid, als zodanig is aangewezen.
Ingevolge artikel 2 van de Wvo treden, indien een vertrouwensfunctie wordt uitgeoefend bij het Ministerie van Defensie, dan wel indien het een functie betreft die als vertrouwensfunctie moet worden aangemerkt in verband met de daarmee samenhangende noodzaak om toegang te hebben tot militaire installaties, voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 en 16, tweede lid, Onze Minister van Defensie en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in de plaats van respectievelijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wvo wijst onze Minister dan wel het bevoegd gezag van een Hoog College van Staat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, functies die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden aan als vertrouwensfuncties. Onze Minister dan wel het bevoegd gezag van een Hoog College van Staat doet van de aanwijzing terstond mededeling aan de werkgever die het aangaat. Indien geen sprake is van een werkgever in de zin van artikel 1, tweede lid, wordt in de aanwijzing tevens aangegeven wie als werkgever in de zin van deze wet wordt aangemerkt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wvo wordt alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wvo omvat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Ingevolge artikel 8 van de Wvo kan een verklaring slechts worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wvo is Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wvo is Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn.

Beleidsregel veiligheidsonderzoeken

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel worden bij een veiligheidsonderzoek op niveau A de gegevens over in beginsel een periode van tien jaar direct voorafgaande aan de aanmelding van de betrokkene voor het veiligheidsonderzoek beoordeeld. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau B geldt in beginsel een periode van acht jaar. Bij een veiligheidsonderzoek op niveau C geldt in beginsel een periode van vijf jaar.
Ingevolge artikel 5 van de Beleidsregel wordt bij de beoordeling van gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de wet in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.

Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden

Bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen in de zin van artikel 8, tweede lid, van de Wvo aanwezig zijn, hanteert de minister de Leidraad. Daarbij wordt een aantal indicatoren genoemd dat een rol kan spelen in een veiligheidsonderzoek.
In de Leidraad staat vermeld welke persoonlijke gedragingen en omstandigheden kunnen leiden tot de beoordeling dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn. Eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustheid zijn criteria waarop wordt getoetst in het veiligheidsonderzoek.
Op grond van deze criteria wordt bezien of betrokkene de intentie heeft de vertrouwensfunctie betrouwbaar te vervullen en of hij daartoe in staat kan worden geacht. Eveneens staan in de Leidraad indicatoren genoemd die erop kunnen wijzen dat iemand “kwetsbaar is of een risico vormt voor de nationale veiligheid”. Eén van deze indicatoren is “ongewenste beïnvloeding”.
Onder “ongewenste beïnvloeding” wordt in de Leidraad het volgende beschreven:
Het risico van ongewenste beïnvloeding kan blijken uit de aard van de relatie met bepaalde personen, organisaties of buitenlandse overheden. Ongewenste beïnvloeding kan ertoe leiden dat de betrokkene belemmerd wordt in zijn of haar onafhankelijke belangenafweging. Beïnvloeding kan bijvoorbeeld plaatsvinden door iemand in de omgeving van de betrokkene met een criminele achtergrond die betrokkene aanzet tot onwenselijk gedrag. Het in contact staan met een buitenlandse inlichtingendienst levert een grote kwetsbaarheid op. Het komt vaak voor dat betrokkene dit zelf niet door heeft. Vanwege het risico kan dit wel leiden tot weigering of intrekking van een VGB. Ook het lidmaatschap van een groepering die de autonomie van betrokkene vergaand inperkt (vaak als sekte aangeduid) kan een indicator voor ongewenste beïnvloeding zijn. Het risico op ongewenste beïnvloeding kan worden versterkt door sterke druk op loyaliteit aan de familie of het land van herkomst.

Voetnoten

5.ECLI:NL:RBDHA:2018:7183, overweging 2.33. ECLI:NL:GHDHA:2019:145, overwegingen 13 en 16.2.
6.Verklaring van eiser op 9 mei 2019.