ECLI:NL:RBMNE:2023:487

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/4459
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Alaca, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, vertegenwoordigd door E. Chahid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag eerder op 31 mei 2021 was afgewezen. Eiseres heeft tegen de afwijzing van haar aanvraag geen rechtsmiddel aangewend, maar heeft op 11 januari 2022 opnieuw een aanvraag ingediend. Deze aanvraag werd op 24 februari 2022 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 25 juli 2022 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 31 januari 2023 is eiseres niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Eiseres voerde aan dat er ten onrechte geen medisch oordeel aan het bestreden besluit ten grondslag ligt en dat er wel degelijk sprake is van nieuw gebleken feiten, onderbouwd door een verklaring van een arts. De rechtbank oordeelde echter dat de eerder bekende medische omstandigheden reeds waren meegenomen in de eerdere besluitvorming en dat er geen aanleiding was om het besluit te herzien.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4459

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A. Alaca),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E. Chahid).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2023. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1954. Op 25 mei 2021 heeft eiseres een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wmo ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 31 mei 2021 afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel ingediend. In oktober 2021 is eiseres verhuisd naar een kleinere, gelijkvloerse woning. Op 11 januari 2022 heeft eiseres opnieuw gevraagd om een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wmo.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen reden is om terug te komen op het eerder genomen besluit van 31 mei 2021 tot afwijzing van de aanvraag om een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wmo, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres voert in beroep aan dat ten onrechte geen medisch oordeel aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Primair stelt eiseres dat verweerder het bezwaar inhoudelijk had moeten behandelen omdat dit ook is gedaan in het primaire besluit. Verweerder had daarom in het bestreden besluit geen toepassing mogen geven aan artikel 4:6 van de Awb. Subsidiair stelt eiseres dat er wel degelijk sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden. Dit blijkt uit de overgelegde brief van de medisch specialist die is opgesteld op of na 30 september 2021. Tot slot stelt eiseres dat sprake is van een evident onredelijk besluit. Eiseres wijst in dit kader op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 mei 2022 [1] .
4. De rechtbank is van oordeel dat artikel 7:11 van de Awb niet in de weg staat aan een handhaving van de afwijzing op een andere grond dan die waarop het in bezwaar bestreden besluit steunt. Dit betekent dat verweerder in het bestreden besluit toepassing mocht geven aan artikel 4:6 van de Awb [2] .
5. Als de termijn waarbinnen tegen een besluit bezwaar, beroep of hoger beroep kan worden ingesteld ongebruikt is verstreken of als het gebruik van die rechtsmiddelen niet heeft geleid tot herroeping of vernietiging van dat besluit, dan staat dat besluit in rechte vast. De discussie daarover is in dat geval gesloten. Een bestuursorgaan kan er voor kiezen om een verzoek om terug te komen van een dergelijk besluit zonder onderzoek af te wijzen, als bij dat verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld. Hij hoeft dan in beginsel alleen te verwijzen naar dat eerdere, oorspronkelijk besluit. Het bestuursorgaan doet het verzoek op deze vereenvoudigde manier af met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb [3] .
6. In dit geval toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als dat zo is, kan de bestuursrechter tenslotte toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
7. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die van zodanige aard zijn dat ze tot een ander besluit aanleiding kunnen geven. Het moet gaan om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
8. Eiseres heeft bij haar aanvraag een verklaring van een arts uit het UMC overgelegd waaruit blijkt dat zij op 30 september 2021 de polikliniek van dat ziekenhuis heeft bezocht. Uit deze verklaring blijkt verder dat de diagnose jicht is gesteld en dat eiseres gewrichtsontstekingen heeft waardoor de mobiliteit wordt gecompromitteerd. Uit het onderzoeksverslag van 27 mei 2021, dat ten grondslag ligt aan het besluit van 31 mei 2021, blijkt dat verweerder (onder andere) al bekend was met het feit dat bij eiseres jicht is geconstateerd, dat zij reuma heeft en pijnklachten in alle gewrichten. Deze omstandigheden zijn dus reeds betrokken bij de besluitvorming in de vorige aanvraag. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich daarom terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die tot een ander besluit aanleiding kunnen geven. De rechtbank is tot slot van oordeel dat uit niets is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het besluit evident onredelijk is.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.CRvB van 28 juli 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AU0319).
3.CRvB van 19 juli 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1679).