In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en aanranding van een aangeefster in de periode van 8 tot en met 10 april 2020 te Vinkeveen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, en de raadsman van de verdachte, mr. J. el Hannouche, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de verklaringen van de aangeefster en haar moeder, die gebruik hebben gemaakt van het spreekrecht.
De tenlastelegging omvatte primair de beschuldiging van verkrachting en subsidiair aanranding. De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte vrij te spreken van de verkrachting, omdat er geen steunbewijs was voor de bewering dat de verdachte het lichaam van de aangeefster is binnengedrongen. De officier van justitie achtte de aanranding wel bewezen, maar ook voor dit onderdeel heeft hij vrijspraak gevorderd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de handelingen tegen de wil van de aangeefster hebben plaatsgevonden.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, stellende dat de handelingen op vrijwillige basis hebben plaatsgevonden en dat er geen bewijs van dwang was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig bewijs was om te stellen dat de verdachte de aangeefster heeft verkracht of aangerand. De rechtbank heeft benadrukt dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van de aangeefster en de verdachte voorhanden zijn, en dat zonder steunbewijs de verklaring van de aangeefster niet kan leiden tot een veroordeling. Daarom heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de aangeefster niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.