ECLI:NL:RBMNE:2023:466

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
16.051426.22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en aanranding wegens onvoldoende wettig bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en aanranding van een aangeefster in de periode van 8 tot en met 10 april 2020 te Vinkeveen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, en de raadsman van de verdachte, mr. J. el Hannouche, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de verklaringen van de aangeefster en haar moeder, die gebruik hebben gemaakt van het spreekrecht.

De tenlastelegging omvatte primair de beschuldiging van verkrachting en subsidiair aanranding. De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte vrij te spreken van de verkrachting, omdat er geen steunbewijs was voor de bewering dat de verdachte het lichaam van de aangeefster is binnengedrongen. De officier van justitie achtte de aanranding wel bewezen, maar ook voor dit onderdeel heeft hij vrijspraak gevorderd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de handelingen tegen de wil van de aangeefster hebben plaatsgevonden.

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, stellende dat de handelingen op vrijwillige basis hebben plaatsgevonden en dat er geen bewijs van dwang was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig bewijs was om te stellen dat de verdachte de aangeefster heeft verkracht of aangerand. De rechtbank heeft benadrukt dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van de aangeefster en de verdachte voorhanden zijn, en dat zonder steunbewijs de verklaring van de aangeefster niet kan leiden tot een veroordeling. Daarom heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de aangeefster niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.051426.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , Syrië
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J. el Hannouche, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. M. Rotgans namens [aangeefster] naar voren heeft gebracht over de ingediende vordering van de benadeelde partij.
Namens [aangeefster] heeft mr. Rotgans bovendien gebruik gemaakt van het spreekrecht.
De moeder van [aangeefster] heeft ook gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair
in de periode van 8 tot en met 10 april 2020 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, [aangeefster] heeft verkracht;
subsidiair
in de periode van 8 tot en met 10 april 2020 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, [aangeefster] heeft aangerand.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om deze strafzaak inhoudelijk te beoordelen.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder primair ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie is er geen steunbewijs voor het onderdeel van de tenlastelegging dat inhoudt dat verdachte het lichaam van [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ) is binnengedrongen.
De officier van justitie acht het onder subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend te bewijzen, voor zover de tenlastelegging ziet op het incident op 8 april 2020. Volgens de officier van justitie blijkt uit chatgesprekken tussen [aangeefster] en verdachte dat [aangeefster] op 8 april 2020 duidelijk heeft gemaakt aan verdachte dat ze niet wilde dat hij haar zoende en haar aanraakte op verschillende plekken van haar lichaam. Uit de chatgesprekken en ook uit hetgeen zich verder in het dossier bevindt volgt volgens de officier van justitie echter niet dat het incident op 10 april 2020 ook tegen de wil van [aangeefster] heeft plaatsgevonden. Daarom heeft de officier van justitie ook voor dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak gevorderd.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte voor het resterende een gevangenisstraf van tien maanden op te leggen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman wijst er net als de officier van justitie op dat geen sprake is geweest van binnendringen van het lichaam. De verklaringen van aangeefster worden op dat punt op geen enkele wijze ondersteund. Het zoenen en betasten van het lichaam van [aangeefster] heeft wel plaatsgevonden, maar geheel op vrijwillige basis. Het ontuchtige karakter van de handelingen ontbreekt dan ook. Dat sprake zou zijn geweest van dwang blijkt niet uit de chatgesprekken. Hieruit kan slechts worden afgeleid dat [aangeefster] achteraf zegt dat ze niet wilde. Daarbij is van belang dat [aangeefster] een deel van de chatberichten heeft verwijderd. Ze heeft alleen de berichten bewaard die haar verhaal zouden kunnen ondersteunen. Zo erkent ze dat ze een bericht heeft verwijderd waarin stond dat ze het leuk vond. Dat betekent dat uit de aangeleverde chatberichten geen volledig beeld blijkt van de conversatie tussen [aangeefster] en verdachte. Ook met de overige bewijsmiddelen moet volgens de raadsman behoedzaam worden omgegaan. De aangifte dateert van drie maanden na het gebeuren en is grotendeels gebaseerd op schriftelijke aantekeningen van [aangeefster] . Daarin beschrijft ze hetzelfde verhaal als tijdens het informatieve gesprek. De verklaring van getuige [getuige] is slechts een ‘de auditu’ verklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangeefster] heeft verkracht (primair), noch dat hij [aangeefster] heeft aangerand (subsidiair). Dat betekent dat de rechtbank verdachte integraal zal vrijspreken.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen. Daarbij benadrukt zij dat zij de feiten juridisch moet beoordelen, alleen op basis van de wettige bewijsmiddelen die onderdeel uitmaken van het dossier.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van zowel verkrachting (primair feit) als aanranding (subsidiair feit) is nodig dat er wettig en overtuigend bewijs is dat sprake is geweest van dwang. Van dwingen is sprake wanneer het slachtoffer toelaat wat hij of zij zonder dwang niet zou hebben toegelaten. Van dwang kan slechts sprake zijn indien de verdachte opzettelijk veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil ondergaat. Tevens moet dit voor verdachte kenbaar zijn of had dit voor hem kenbaar kunnen zijn. Dit moet volgen uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
In een zedenzaak doet zich vaak de situatie voor dat alleen de aangeefster en de verdachte aanwezig zijn geweest bij de tenlastegelegde handelingen. Indien steunbewijs voor de verklaring aan aangeefster ontbreekt, blijven de beschuldigende verklaring van de aangeefster en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige (in dit geval de aangeefster). De verdachte kan dan niet worden veroordeeld. Deze wettelijke regeling strekt tot het waarborgen van een deugdelijke bewijsbeslissing, zodat er geen onschuldigen worden veroordeeld. Het oordeel dat er onvoldoende steunbewijs is, betekent niet dat de rechtbank de verklaring van de getuige/aangeefster onbetrouwbaar of ongeloofwaardig vindt.
Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting of aanranding als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring (aangeefster) heeft afgelegd. In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, geeft deze daaraan in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’ (‘van horen zeggen’) verklaring, inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ (in dit geval de aangeefster) aan de betrokken getuige heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
Dwang
Voor de beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is geweest van dwang, neemt de rechtbank de verklaring van [aangeefster] als uitgangspunt. De rechtbank acht deze verklaring in beginsel betrouwbaar. [aangeefster] heeft immers consistent verklaard tijdens het informatieve gesprek, in haar aangifte en in de gesprekken die zij met haar begeleidster mevr. [getuige] , heeft gevoerd. Over die gesprekken heeft [getuige] als getuige een verklaring afgelegd.
In het dossier bevinden zich ook chatgesprekken die [aangeefster] en verdachte voorafgaand en na afloop van de ten laste gelegde incidenten met elkaar hebben gevoerd. Met hetgeen [aangeefster] in deze chatgesprekken tegen verdachte heeft gezegd gaat de rechtbank echter behoedzaam om. Uit het dossier blijkt immers dat [aangeefster] een deel van de chatgesprekken heeft verwijderd. De chatgesprekken die onderdeel uitmaken van het dossier geven dus slechts een deel van de conversatie weer tussen [aangeefster] en verdachte. Dat betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen of de inhoud van de verwijderde chatgesprekken in lijn is met de chatgesprekken die [aangeefster] wel heeft bewaard.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank de chatgesprekken slechts als steunbewijs, voor zover verdachte in de chatgesprekken onderdelen van de verklaring van [aangeefster] bevestigt.
Juist voor het onderdeel dwang ziet de rechtbank echter geen steun in de chatberichten die van verdachte afkomstig zijn. Er zijn geen berichten waaruit volgt dat verdachte [aangeefster] met geweld, bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelen. Er zijn weliswaar chatberichten van na de ten laste gelegde incidenten waarin [aangeefster] aangeeft dat zij ‘stop’ heeft gezegd tegen verdachte, maar er zijn geen berichten waarin verdachte bevestigt dat hij dit heeft gehoord of dat hij op andere wijze heeft begrepen dat [aangeefster] niet wilde, maar desondanks is doorgegaan haar te zoenen en haar aan te raken op verschillende plekken van haar lichaam.
In de verklaring van getuige [getuige] , de begeleidster van [aangeefster] , ziet de rechtbank ook geen steunbewijs, anders dan als onderbouwing van de betrouwbaarheid van [aangeefster] . Voor zover de verklaring ziet op de ten laste gelegde gebeurtenissen, betreft het immers slechts een de-auditu’ verklaring, dus een verklaring over wat [aangeefster] haar heeft verteld. De verklaring betreft niet een zelfstandige, eigen waarneming over de emotionele toestand van [aangeefster] vlak na de ten laste gelegde incidenten, die zou kunnen worden teruggeleid tot hetgeen verdachte verweten wordt. Het eerste contact tussen [aangeefster] en [getuige] over de ten laste gelegde incidenten vond immers pas een maand later, op 6 mei 2020 plaats. Dat [getuige] heeft waargenomen dat het in de periode na 6 mei 2020 niet goed ging met [aangeefster] , staat in een te ver verwijderd verband tot het ten laste gelegde om te kunnen gebruiken bij de juridische vaststelling van de feiten.
Alles afwegend is sprake van onvoldoende wettig bewijs om met een voldoende mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat [aangeefster] de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Ook is er onvoldoende wettig bewijs voor het oordeel dat het voor verdachte kenbaar is geweest dat [aangeefster] de handelingen niet wilde ondergaan. Dat is wel nodig voor de vergaande conclusie dat verdachte in juridische zin schuldig is aan de ten laste gelegde verkrachting dan wel de ten laste gelegde aanranding.

5.BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en een bedrag van € 10.569,91 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 3.069,91 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als bewezen is dat verdachte het strafbare feit dat met de schade verband houdt heeft begaan. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde. Daarom zal zij [aangeefster] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Dat betekent dat de geleden schade niet in deze strafzaak wordt vergoed. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt in het kader van zijn verweer tegen deze vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLAG

In het onderzoek van deze strafzaak is een USB-stick met screenshots (goednummer 2659035) in beslag genomen.
De rechtbank is van oordeel dat deze USB-stick moet worden teruggegeven aan [aangeefster] , de rechthebbende.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan [aangeefster] van de USB-stick met screenshots (goednummer 2659035).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mr. N.P.J. Janssens en mr. O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2023.
Mrs. Druijf en Böhmer zijn buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 tot en met 10 april
2020 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten het tegen de wil van [aangeefster] (telkens)
- ( tong)zoenen van die [aangeefster] en/of
- ( telkens) het plaatsen van zijn, verdachtes, hand tussen de benen van die [aangeefster]
en/of
- het (telkens) omlaag doen van de broek van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) omhoog doen van het shirt van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) losmaken van de bh van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) zoenen van de borsten van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) betasten van/knijpen in borsten en/of billen en/of buik en/of heupen
en/of benen van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) vragen aan die [aangeefster] om haar kleding uit te doen en/of
- het (telkens) gaan liggen op die [aangeefster] ,
[aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] ,
te weten
- een of meer (tong)zoenen en/of
- het betasten van de vagina en/of
- het zoenen en/of betasten van en/of knijpen in de borsten en/of billen en/of
heupen en/of benen en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [aangeefster] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 tot en met 10 april
2020 te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten het tegen de wil van [aangeefster] (telkens)
- ( tong)zoenen van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) plaatsen van zijn, verdachtes, hand tussen de benen van die [aangeefster]
en/of
- het (telkens) omlaag doen van de broek van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) omhoog doen van het shirt van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) losmaken van de bh van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) zoenen van de borsten van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) betasten van/knijpen in borsten en/of billen en/of buik en/of heupen
en/of benen van die [aangeefster] en/of
- het (telkens) vragen aan die [aangeefster] om haar kleding uit te doen en/of
- het (telkens) gaan liggen op die [aangeefster]
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten
- een of meer (tong)zoenen en/of
- het betasten van de vagina en/of
- het zoenen en/of betasten van en/of knijpen in de borsten en/of billen en/of
heupen en/of benen.