ECLI:NL:RBMNE:2023:4540

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
10372219 \ UC EXPL 23-1564
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woning wegens onrechtmatige onderverhuur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woonin en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Woonin vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat [gedaagde] het gehuurde zonder toestemming aan derden in gebruik had gegeven. De procedure begon met een dagvaarding op 2 maart 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 juli 2023. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] in strijd met de huurovereenkomst had gehandeld door het gehuurde aan derden ter beschikking te stellen, wat een ernstige tekortkoming vormde. De rechter wees erop dat [gedaagde] eerder was gewaarschuwd door Woonin en dat hij niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde [gedaagde] om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. Tevens werd [gedaagde] verplicht om de camera’s die hij aan het gehuurde had bevestigd te verwijderen. De vordering van Woonin tot betaling van onderhuurinkomsten werd afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat [gedaagde] daadwerkelijk deze inkomsten had ontvangen. De proceskosten werden toegewezen aan Woonin, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10372219 \ UC EXPL 23-1564
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONIN,
gevestigd in Utrecht,
eisende partij,
hierna te noemen: Woonin,
gemachtigde: mr. P.F.M. Broos,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.P. van Stralen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 maart 2023 met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
  • de brieven van 28 april 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling van 14 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [gedaagde] en zijn gemachtigde waren via Teams aanwezig. Woonin heeft een pleitnota voorgedragen.
1.2.
Hierna is bepaald dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 september 2014 van (de rechtsvoorganger van) Woonin de woning met het adres [adres] in [plaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
In de huurovereenkomst is het volgende opgenomen:

(…) Het gehuurde is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte ten behoeve van huurder, levenspartner en/of leden van zijn gezin. (…)
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden van toepassing. In artikel 6 van de Algemene Huurvoorwaarden staat het volgende:

Artikel 6
(…)
4 Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. (…)
5 Gehele onderhuur van de woning is verboden.
Het is huurder uitsluitend met voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder toegestaan het gehuurde gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven. (…)
Indien huurder het gehuurde zonder toestemming van verhuurder geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd, in huur heeft afgestaan of aan derden in gebruik heeft gegeven, rust de bewijslast dat huurder onafgebroken het hoofdverblijf in het gehuurde heeft behouden op huurder. Voor ongeoorloofde onderhuur geldt voorts dat huurder alle door onderhuur verkregen inkomsten aan verhuurder dient af te dragen, onverminderd het recht van verhuurder aanspraak te maken op de contractuele boete als bedoeld in artikel 15 van deze voorwaarden. (…)
2.4.
Op 27 maart 2018 heeft Woonin een melding ontvangen van de handhavingsinspecteur van de gemeente [gemeente] dat er in het gehuurde mogelijk sprake is van onderverhuur. Woonin heeft naar aanleiding van deze melding een onderzoek gestart naar onrechtmatige bewoning in het gehuurde. In dat kader hebben Woonin en [gedaagde] op 20 april 2018 een gesprek gehad. Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde] verklaard dat zijn (inmiddels ex-)vrouw, mevrouw [A] , en hun kinderen niet meer in het gehuurde wonen, en dat hij de volgende vier personen van onderdak door middel van het gehuurde voorziet:
- de heer [B] ,
- mevrouw [C] ,
- mevrouw [D] ,
- en de heer [E] .
2.5.
Omdat [gedaagde] volgens Woonin niet (onafgebroken) zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehouden en het gehuurde zonder toestemming in gebruik heeft gegeven aan derden, heeft Woonin aan hem medegedeeld dat hij daarmee in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Bij brief van 26 april 2018 en 17 mei 2018 heeft Woonin dit aan hem bevestigd en hem de mogelijkheid gegeven om de huur op te zeggen.
2.6.
Mevrouw [A] was medehuurder van het gehuurde. Zij heeft de huur per 23 oktober 2018 opgezegd.
2.7.
Op 8 augustus 2022 hebben twee toezichthouders van de gemeente [gemeente] en mevrouw [F] , [functie] bij Woonin, een onaangekondigd huisbezoek aan het gehuurde uitgevoerd. In het rapport dat de toezichthouders hebben opgesteld staat dat zij drie personen in het gehuurde hebben gesproken en dat deze personen hebben verklaard dat de volgende personen in het gehuurde wonen of tijdelijk verblijven:
- de heer [B] ,
- mevrouw [C] ,
- de heer [G] ,
- de heer [H] ,
- en een vrouw van wie de naam niet bekend is.
In het rapport staat ook dat de heer [B] heeft verklaard dat hij [gedaagde] elke maand € 800,00 contant betaalt en dat de heer [G] heeft verklaard dat hij
[gedaagde] elke maand € 304,00 betaalt.
2.8.
Op 11 augustus 2022 heeft [gedaagde] een brief gestuurd aan Woonin waarin hij schrijft dat hij hoofdverblijf heeft in het gehuurde en dat een aantal familieleden bij hem wonen en vrienden bij hem verblijven.
2.9.
Op 18 augustus 2022 hebben Woonin en [gedaagde] een gesprek gehad. Daarin heeft [gedaagde] zijn standpunten herhaald.

3.Het geschil

3.1.
Woonin vordert, nadat zij haar eis tijdens de mondelinge behandeling heeft gewijzigd, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de huurovereenkomst tussen Woonin en [gedaagde] met betrekking tot het gehuurde te ontbinden;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen 7 dagen na dit vonnis het gehuurde te ontruimen;
III. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een vergoeding gelijk aan de laatst geldende huurprijs per maand, vanaf de datum van ontbinding tot de datum dat het gehuurde aan Woonin is opgeleverd;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 50.583,74 aan Woonin;
V. [gedaagde] te veroordelen om binnen 7 dagen na dit vonnis de zonnepanelen en camera’s van het gehuurde te verwijderen, bij gebreke waarvan Woonin wordt gemachtigd om genoemde zaken te verwijderen en de kosten hiervan op [gedaagde] te verhalen met een maximum van € 5.000,00;
VI. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Woonin legt aan haar vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door geen hoofdverblijf te hebben in het gehuurde en door het gehuurde zonder toestemming van Woonin te onderverhuren dan wel in gebruik te geven aan derden. Dit zijn tekortkomingen die zowel in samenhang als op zichzelf ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen.
Daarnaast heeft Woonin op grond van artikel 6.5 van de algemene huurvoorwaarden recht op de inkomsten die [gedaagde] heeft verkregen door het gehuurde te onderverhuren. Woonin stelt dit bedrag op basis van de in het rapport van de toezichthouders gegeven verklaringen van de heer [B] en de heer [G] vast op in totaal € 50.583,74.
Verder wil Woonin dat [gedaagde] zonnepanelen en camera’s die [gedaagde] zonder toestemming van Woonin op/aan het gehuurde heeft geplaatst (in het kader van de ontruiming van het gehuurde) verwijdert.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd met als conclusie dat de kantonrechter de vorderingen van Woonin zal afwijzen, met veroordeling van Woonin in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] voert aan dat hij zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Het klopt dat een aantal familieleden, namelijk zijn nicht en haar man (de heer [B] en mevrouw [C] ) en zijn oom (de heer [H] ), bij hem wonen of hebben gewoond. Zijn oom heeft er slechts vier maanden gewoond. Ook een vriend van hem, de heer [G] , heeft kort in het gehuurde verbleven. [gedaagde] heeft van hen echter nooit geld ontvangen. Woonin wist bovendien in 2018 al dat er mensen in het gehuurde verbleven, maar Woonin heeft toen geen ontbindingsprocedure gestart.
[gedaagde] betwist dat er zonnepanelen op het gehuurde zijn geplaatst. Ingeval hij het gehuurde moet verlaten, zal hij de camera’s die aan het gehuurde zijn bevestigd, verwijderen.

4.De beoordeling

Tekortkoming: het gehuurde is in gebruik gegeven aan derden
4.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de woning (deels) in gebruik heeft gegeven aan derden. [gedaagde] erkent immers dat een aantal familieleden en vrienden van hem in het gehuurde wonen of tijdelijk verblijven. Vaststaat ook dat de heer [B] en mevrouw [C] in ieder geval sinds december 2017 in het gehuurde wonen. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] voor het (gedeeltelijk) in gebruik geven van het gehuurde aan derden toestemming heeft gekregen van Woonin. [gedaagde] handelt hierdoor dus in strijd met zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en in het bijzonder artikel 6.5 van de daarop van toepassing zijnde algemene huurvoorwaarden.
4.2.
Anders dan [gedaagde] stelt, is er geen sprake van een situatie waarin Woonin heeft gedoogd dat [gedaagde] het gehuurde aan derden in gebruik geeft. In 2018 heeft Woonin weliswaar geen ontbindingsprocedure gestart, maar zij heeft [gedaagde] er destijds wel nadrukkelijk en meerdere keren op gewezen dat hij het gehuurde niet in gebruik mag geven aan derden en gewaarschuwd dat hij daarmee in strijd met de huurovereenkomst handelt. Dit heeft Woonin zowel in het gesprek van 20 april 2018 als in de brieven van 26 april 2018 en 17 mei 2018 aan [gedaagde] kenbaar gemaakt. Woonin was in de veronderstelling dat [gedaagde] de met de contractuele bepalingen strijdige situatie zou staken. Gezien het vorenbedoelde gesprek met en de brieven van Woonin had het dan ook op de weg van [gedaagde] gelegen om de in 2018 bestaande maar met de contractuele bepalingen strijdige situatie te veranderen door het in gebruik te geven van het gehuurde aan derden te staken, maar dat heeft [gedaagde] nagelaten. Integendeel, [gedaagde] heeft de met de contractuele bepalingen strijdige situatie in stand gehouden, want de heer [B] en mevrouw [C] wonen nog steeds (sinds december 2017) in het gehuurde, en [gedaagde] heeft ná vorenbedoeld contact met Woonin in 2018 en ná ontvangst van vorenbedoelde brieven van Woonin het gehuurde óók in gebruik gegeven aan andere mensen die er in 2018 nog niet woonden, zoals de heer [H] en de heer [G] . Dat de twee laatstgenoemde personen slechts tijdelijk in de woning zouden hebben gewoond maakt geen verschil. De stelling van [gedaagde] dat hij deze mensen helpt omdat zij zelf geen huisvesting kunnen vinden mag zo zijn, maar dat kan hem niet baten.
[gedaagde] heeft door het sluiten van de huurovereenkomst waarvan de algemene huurvoorwaarden deel uitmaken met Woonin afgesproken dat hij zonder toestemming van Woonin het gehuurde niet aan derden in gebruik mag geven en hij dient zich dan ook aan die gemaakte afspraak te houden. Daar komt bij dat [gedaagde] in 2018 al door Woonin is gewaarschuwd waardoor hij in ieder geval sindsdien weer goed op zijn netvlies had dat hij het gehuurde niet in gebruik mag geven aan derden. Door hier toch mee door te gaan en zelfs nieuwe mensen het gehuurde te laten gebruiken, schiet hij ernstig tekort in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst.
Ontbinding van de huurovereenkomst en de gevolgen daarvan
4.3.
Het zonder toestemming (gedeeltelijk) in gebruik geven van het gehuurde aan derden is op zichzelf een ernstige tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De stelling van Woonin dat de huurovereenkomst ontbonden moet worden omdat [gedaagde] tekortschiet in de op hem rustende contractuele verplichtingen door niet zijn hoofdverblijf in de woning te hebben, kan daarom in het midden worden gelaten.
4.4.
De door [gedaagde] genoemde persoonlijke omstandigheden kunnen niet tot gevolg hebben dat van de ontbinding moet worden afgezien. Zijn beroep op de in artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) neergelegde tenzij-bepaling slaagt dus niet. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
[gedaagde] stelt dat het belangrijk is dat hij zijn kinderen kan blijven ontvangen en dat zij bij hem kunnen blijven logeren. De kantonrechter moet bij een vordering tot ontbinding en ontruiming het belang van minderjarige kinderen meewegen. In dit geval wonen de kinderen van [gedaagde] niet bij [gedaagde] , maar bij zijn ex-vrouw elders in [plaats] . Het is weliswaar in het belang van de kinderen dat zij hun vader kunnen blijven zien, maar daar wordt door de ontbinding en de ontruiming geen afbreuk aan gedaan. Hoewel de kinderen niet meer in het gehuurde bij [gedaagde] kunnen logeren, kan [gedaagde] wel op een andere plek met hen afspreken, of hen bij zijn ex-vrouw bezoeken. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling immers verklaard dat hij en zijn ex-vrouw een goede verstandhouding hebben en onlangs ouders zijn geworden van hun jongste dochter. Daarnaast stelt [gedaagde] dat hij door de ontbinding en ontruiming dakloos zal worden. De dreiging om dakloos te worden is inherent aan een procedure waarin ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wordt gevorderd en is een belang dat de kantonrechter meeweegt. In dit geval had [gedaagde] er echter op bedacht kunnen en moeten zijn dat Woonin de huurovereenkomst zou beëindigen nu hij zich niet aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst heeft gehouden terwijl hij hier eerder voor gewaarschuwd is. Hij had de dreiging om dakloos te worden kunnen tegengaan door het staken van het in gebruik geven van het gehuurde aan derden, maar dat heeft hij (bewust) niet gedaan. Dat komt en blijft voor zijn risico. De ontbinding leidt er weliswaar toe dat [gedaagde] het gehuurde moet verlaten, maar gesteld noch gebleken is dat het voor [gedaagde] niet mogelijk is om tijdelijk elders onderdak te verkrijgen, bijvoorbeeld bij tijdelijk onderdak verlenende hulpinstanties, dan wel alternatieve huisvesting te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van kamerhuur. Het belang van Woonin om het gehuurde zo snel mogelijk te kunnen verhuren aan een gezin dat al lang op de wachtlijst staat voor een sociale huurwoning weegt in dit geval dan ook zwaarder.
4.5.
Gezien het bovenstaande rechtvaardigt het zonder toestemming van Woonin in gebruik geven van het gehuurde aan derden de ontbinding van de huurovereenkomst. Daarom wordt de huurovereenkomst ontbonden. Dit betekent dat de huurovereenkomst eindigt. Als gevolg daarvan moet [gedaagde] de woning ook ontruimen. Dit betekent dat hij de woning moet verlaten en leeg en netjes moet achterlaten. Hij moet er dus ook voor zorgen dat de mensen die (ook) in het gehuurde wonen en/of verblijven, uit het gehuurde vertrekken. [gedaagde] krijgt hiervoor veertien dagen de tijd. Deze termijn gaat in vanaf het moment dat dit vonnis aan hem door de deurwaarder is bezorgd.
4.6.
Vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst (16 augustus 2023) tot de daadwerkelijke ontruiming moet [gedaagde] aan Woonin maandelijks een vergoeding betalen die gelijk is aan de geïndexeerde huurprijs die [gedaagde] ook vóór de ontbinding maandelijks aan Woonin moest betalen. [1] Deze maandelijkse vergoeding moet hij net als de maandelijkse huurprijs ook bij vooruitbetaling vóór de eerste van iedere maand aan Woonin betalen.
Inkomstenafdracht
4.7.
Woonin vordert betaling van de door [gedaagde] verkregen inkomsten door het onderverhuren van het gehuurde aan derden. De kantonrechter wijst deze vordering af. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. Woonin baseert haar vordering slechts op het rapport van de toezichthouders met daarin de verklaringen van de heer [B] en de heer [G] dat zij per maand een bepaald bedrag betalen aan [gedaagde] , maar Woonin heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld die erop wijzen dat zij dit daadwerkelijk elke maand aan [gedaagde] hebben betaald en sinds wanneer. Uit de verklaringen zelf blijkt niet sinds wanneer zij die bedragen aan [gedaagde] betalen. De kantonrechter kan er daarom niet zomaar vanuit gaan dat zij dit bedrag al betalen sinds zij op het adres van het gehuurde staan ingeschreven (zoals Woonin doet in haar berekening). Het bedrag aan eventuele inkomsten kan dan ook niet worden vastgesteld. Daarvoor zijn te weinig feiten en/of omstandigheden gesteld en te weinig gegevens voorhanden.
Zonnepanelen en camera’s
4.8.
Woonin vordert tot slot dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het verwijderen van de zonnepanelen en camera’s die hij op/aan de het gehuurde heeft geplaatst/bevestigd. Wat betreft de zonnepanelen heeft Woonin tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij zelf niet heeft geconstateerd of er zonnepanelen op het gehuurde geplaatst zijn, terwijl
[gedaagde] ontkent dat hij dat gedaan heeft. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of er zonnepanelen op het gehuurde zijn geplaatst. De deelvordering om [gedaagde] te veroordelen om zonnepanelen te verwijderen, wordt daarom niet toegewezen. Wat betreft de camera’s heeft [gedaagde] bevestigd dat hij deze aan het gehuurde heeft bevestigd. Aangezien [gedaagde] de woning moet ontruimen en verlaten, zal hij ook veroordeeld worden tot het verwijderen van de camera’s van het gehuurde. Hij krijgt hiervoor veertien dagen de tijd. Deze termijn gaat in vanaf het moment dat dit vonnis aan hem door de deurwaarder is bezorgd.
4.9.
Woonin heeft een machtiging gevorderd om zelf de camera’s te verwijderen indien [gedaagde] dat niet doet en heeft gevorderd dat zij in dat geval de kosten hiervan op
[gedaagde] mag verhalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Woonin toegelicht dat zij die machtiging voornamelijk heeft gevorderd voor het geval de andere vorderingen (namelijk de ontbinding en ontruiming) niet worden toegewezen.
Aangezien [gedaagde] het gehuurde moet ontruimen en [gedaagde] de camera’s moet verwijderen, heeft Woonin naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende belang [2] bij de vordering tot machtiging om de camera’s te verwijderen. Woonin kan nadat [gedaagde] het gehuurde heeft ontruimd als eigenaar van het gehuurde de camera’s immers zelf verwijderen (althans een derde/de deurwaarder dit laten doen), mocht dat na de ontruiming nog nodig zijn. De kosten die Woonin zal moeten maken om de aan het gehuurde bevestigde camera’s te verwijderen, kwalificeren als nakosten (geregeld in onder meer de artikelen 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in verbinding met 3:297 BW). Dit vonnis, waarin [gedaagde] tot verwijdering van die camera’s en in de kosten wordt veroordeeld – zie onder 4.8. en 4.10. –, levert een executoriale titel op voor het verhaal van de kosten om deze camera’s te verwijderen. Omdat de kantonrechter deze verwijderingskosten wegens gebrek aan voldoende gegevens niet op voorhand kan begroten, vallen deze verwijderingskosten onder artikel 237 lid 4 Rv. Indien [gedaagde] in het kader van de executie van dit vonnis de hoogte of de verschuldigdheid van de door Woonin gevorderde verwijderingskosten van de camera’s betwist, dan heeft Woonin voor het leggen van beslag om de verwijderingskosten te verhalen een bevelschrift nodig van de kantonrechter. [3]
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent onder meer dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van Woonin aan haar moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van Woonin die [gedaagde] aan haar moet betalen als volgt vastgesteld:
- dagvaarding € 106,73
- griffierecht € 128,00
*
- salaris gemachtigde €
398,00(2 punten x tarief € 199,00)
Totaal € 632,73
* Omdat de vordering van Woonin tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 50.583,74 wordt afgewezen ziet de kantonrechter op de voet van artikel 237 Rv aanleiding om [gedaagde] te veroordelen om
een deelvan het bij Woonin geheven griffierecht van € 1.384,00,
te weten het bedrag van € 128,00– zijnde het bedrag dat hoort bij de vorderingen die wel worden toegewezen – aan Woonin te vergoeden. Het verschil tussen het bij Woonin geheven griffierecht van € 1.384,00 en € 128,00, dus € 1.256,00, blijft voor rekening van Woonin.
4.11.
De gevorderde nakosten (de kosten die na het vonnis worden gemaakt), voor zover die op dit moment begroot kunnen worden, worden zoals onder de beslissing staat toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.12.
Woonin vordert dat de ontbinding en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat Woonin het vonnis direct kan (laten) uitvoeren, als [gedaagde] niet aan het vonnis (waaronder de veroordeling tot ontruiming) voldoet. Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de belangen van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder wegen dan de belangen van Woonin om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. De belangen die hierbij worden meegewogen, zijn genoemd onder 4.4. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval de belangen van Woonin zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde] . Daarom wordt het vonnis volgens het uitgangspunt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
[gedaagde] kan dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als hij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst voor de woning aan het adres [adres] in [plaats] per vandaag;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan hem toebehoren en niet aan Woonin, en om deze woning met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van Woonin te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de camera’s van het gehuurde te verwijderen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Woonin van een bedrag gelijk aan de maandelijkse geïndexeerde huurprijs over de periode van 16 augustus 2023 tot en met het einde van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; hij moet de proceskosten van Woonin aan haar betalen, tot dit vonnis vastgesteld op € 632,73;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Woonin volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 99,50 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op
16 augustus 2023.

Voetnoten

1.Zie in dit kader artikel 7:225 van het BW.
2.Als bedoeld in artikel 3:303 van het BW
3.Zie artikel 237 lid 4 Rv, de arresten van de Hoge Raad van 19 maart 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL1116) respectievelijk 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853) en het arrest van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden van 21 februari 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:1544).