ECLI:NL:GHARL:2023:1544

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.304.686
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriale titel voor ontruimingskosten en nakosten in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen Stichting Rhenam Wonen (hierna: Rhenam) en een geïntimeerde. Rhenam had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 4 oktober 2021 was gewezen. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat het ontruimingsvonnis geen executoriale titel opleverde voor het verhaal van ontruimingskosten, en had Rhenam veroordeeld tot terugbetaling van geïncasseerde bedragen. Rhenam was van mening dat het ontruimingsvonnis wel degelijk een executoriale titel opleverde voor de ontruimingskosten, en dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat er een afzonderlijke executoriale titel nodig was.

Het hof heeft in zijn oordeel bevestigd dat het ontruimingsvonnis inderdaad een executoriale titel oplevert voor het verhaal van de ontruimingskosten. Het hof oordeelde dat de kosten die gepaard gaan met een gedwongen ontruiming onder de nakosten vallen, zoals geregeld in de artikelen 555 e.v. Rv en 3:297 BW. Het hof heeft ook geoordeeld dat Rhenam op grond van het ontruimingsvonnis beslag had mogen leggen op de uitkering van de geïntimeerde, omdat deze de hoogte van de ontruimingskosten niet had betwist.

De conclusie van het hof was dat de vorderingen van de geïntimeerde tot opheffing van het executoriale derdenbeslag en tot terugbetaling van de geïncasseerde bedragen alsnog moesten worden afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vorderingen van de geïntimeerde afgewezen, waarbij iedere partij de eigen kosten moest dragen. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.304.686
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 392741
arrest in kort geding van 21 februari 2023
in de zaak van
Stichting Rhenam Wonen
die is gevestigd in Rhenen
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde in conventie
en eiseres in voorwaardelijke reconventie
hierna: Rhenam
advocaat: mr. C.A. Hage
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiseres in conventie
en verweerster in voorwaardelijke reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. D. Dekker

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[geïntimeerde] heeft bij incidentele vordering verzocht Rhenam niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, omdat Rhenam onvoldoende belang heeft bij het hoger beroep en door het instellen van het hoger beroep misbruik maakt van bevoegdheid. Het hof heeft de incidentele vordering van [geïntimeerde] bij arrest van 26 juli 2022 afgewezen.
1.2.
In de hoofdzaak heeft Rhenam een memorie van grieven genomen. [geïntimeerde] heeft afgezien van het nemen van een memorie van antwoord en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] was getrouwd met [naam1] . [geïntimeerde] en [naam1] hebben van Rhenam de woning aan de Woudweg 15 in Elst gehuurd (hierna: de woning). In de algemene voorwaarden die op de huurovereenkomst van toepassing zijn is in artikel 2.2 bepaald dat ieder van de huurders hoofdelijk aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen die uit de huurovereenkomst voortvloeien.
2.2.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, heeft bij vonnis van 30 december 2020 [geïntimeerde] en [naam1] op vordering van Rhenam veroordeeld om de woning te ontruimen, met veroordeling van [geïntimeerde] en [naam1] in de proceskosten. Rhenam heeft het vonnis vervolgens aan [geïntimeerde] en [naam1] laten betekenen. [geïntimeerde] heeft in februari 2021 vrijwillig aan het ontruimingsvonnis voldaan en de woning verlaten. In diezelfde maand is de echtscheiding uitgesproken tussen [geïntimeerde] en [naam1] . [naam1] is na de scheiding in de woning blijven wonen en heeft niet vrijwillig aan het ontruimingsvonnis voldaan. Rhenam heeft de woning daarom op 2 maart 2021 door een deurwaarder laten ontruimen. Uit het proces-verbaal van ontruiming volgt dat ontruimingskosten in totaal € 3.161,59 bedragen. Vervolgens heeft Rhenam voor deze kosten ten laste van [geïntimeerde] executoriaal derdenbeslag laten leggen op haar uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
2.3.
Dit executoriaal derdenbeslag heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, bij het vonnis waarvan beroep van 4 oktober 2021 opgeheven. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter Rhenam veroordeeld tot terugbetaling aan [geïntimeerde] van de op grond van het beslag geïncasseerde bedragen, vermeerderd met de proceskosten in conventie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert het ontruimingsvonnis geen executoriale titel op voor het verhaal van de ontruimingskosten en is een afzonderlijke executoriale titel nodig. In reconventie heeft de voorzieningenrechter die afzonderlijke executoriale titel verleend en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan Rhenam van de ontruimingskosten van € 3.161,59, vermeerderd met de proceskosten in reconventie. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] , naast [naam1] , hoofdelijk aansprakelijk is voor de kosten die zijn gemaakt om [naam1] gedwongen uit de woning te ontruimen.
2.4.
De bedoeling van het hoger beroep van Rhenam is dat de toegewezen vorderingen van [geïntimeerde] in conventie alsnog worden afgewezen. Partijen zijn in hoger beroep niet opgekomen tegen de veroordeling van [geïntimeerde] in reconventie.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof is van oordeel dat het executoriaal derdenbeslag ten onrechte is opgeheven en zal de vorderingen in conventie van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.
Spoedeisend belang
3.2.
In kort geding moet het hof zich afvragen of de oorspronkelijke eiser, in dit geval [geïntimeerde] , nog steeds een spoedeisend belang heeft. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat in de stellingen van partijen voldoende spoedeisend belang is gelegen om hen in dit kort geding te kunnen ontvangen.
Ontruimingsvonnis is executoriale titel voor ontruimingskosten
3.3.
In hoger beroep is niet in geschil dat [geïntimeerde] , naast [naam1] , hoofdelijk aansprakelijk is voor de kosten die Rhenam heeft gemaakt om [naam1] uit de woning te ontruimen. De vraag die in hoger beroep voorligt is of het ontruimingsvonnis een executoriale titel oplevert voor het verhaal van de ontruimingskosten. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. In het ontruimingsvonnis zijn [geïntimeerde] en [naam1] veroordeeld in de proceskosten. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat ook een veroordeling tot betaling van de nakosten (artikel 237 lid 4 Rv). [1] Onder die nakosten vallen ook de kosten die gepaard gaan met een gedwongen ontruiming (geregeld in onder meer de artikelen 555 e.v. Rv jo 3:297 BW). De kostenveroordeling als bedoeld in artikel 237 lid 1 Rv levert dus voor alle kosten een executoriale titel op. Dat dit niet met zoveel woorden in het ontruimingsvonnis is bepaald doet aan het oordeel niet af, nu dit voortvloeit uit de wet. Omdat de ontruimingskosten niet op voorhand zijn te begroten, vallen zij onder artikel 237 lid 4 Rv.
3.4.
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of Rhenam op grond van het ontruimingsvonnis voor het verhaal van de ontruimingskosten ten laste van [geïntimeerde] beslag had mogen laten leggen. Ook die vraag beantwoordt het hof bevestigend. Omdat [geïntimeerde] de hoogte van de ontruimingskosten niet heeft betwist, was in dit geval geen bevelschrift nodig. Dat is anders als de huurder de hoogte of de verschuldigdheid van de door de verhuurder gevorderde ontruimingskosten wel betwist. Dan heeft de verhuurder voor het leggen van beslag om de ontruimingskosten te verhalen een bevelschrift nodig van de rechter die het ontruimingsvonnis heeft gewezen (artikel 237 lid 4 Rv). Indien de verhuurder bij betwisting zonder dat hij een bevelschrift heeft verkregen toch beslag legt, kan de rechter aan dat verzuim in een later executiegeschil gevolgen verbinden.
3.5.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen in conventie van [geïntimeerde] tot opheffing van het executoriale derdenbeslag en tot terugbetaling aan [geïntimeerde] van de op grond van dat beslag geïncasseerde bedragen alsnog moeten worden afgewezen.
De conclusie
3.6.
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal bepalen dat partijen hun eigen kosten moeten dragen, zowel van het hoger beroep als van de procedure in conventie bij de voorzieningenrechter. De reden daarvoor is dat partijen uit praktische overwegingen hebben afgesproken dat Rhenam de op grond van het beslag geïncasseerde bedragen niet aan [geïntimeerde] terugbetaalt. Het belang van Rhenam bij dit hoger beroep is een principieel belang: de beslissing van de voorzieningenrechter heeft namelijk tot gevolg dat Rhenam voor iedere ontruiming een afzonderlijke procedure moet voeren voor het verhaal van de ontruimingskosten (zie het arrest in incident van 26 juli 2022). Dat gevolg vindt Rhenam onwenselijk. Gelet op dit principiële belang van Rhenam bij de zaak en de afspraak tussen partijen, is compensatie van de kosten aangewezen.

4.De beslissing

Het hof:
in conventie
4.1.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 oktober 2021 en doet opnieuw recht:
4.2.
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in hoger beroep
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, Th.C.M. Willemse en M.S.A. van Dam, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.

Voetnoten

1.HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.