ECLI:NL:RBMNE:2023:4193

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
9661961
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen besloten vennootschappen over bedrijfsruimte en vrijwaring

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2023, gaat het om een huurgeschil tussen twee besloten vennootschappen, [eiser sub1] B.V. en [eiser sub2] B.V., en [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] B.V. De eisende partijen vorderen onder andere betaling van achterstallige huur en erkenning van de geldigheid van de huurovereenkomsten. De gedaagde partij betwist de vorderingen en vordert in reconventie betaling van kosten voor vervanging van airconditioners. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van de eisende partijen worden afgewezen, omdat de huurovereenkomsten met betrekking tot de oude delen van de bedrijfsruimte zijn geëindigd op 21 december 2021. De kantonrechter concludeert dat er geen geldende huurovereenkomsten meer bestaan en dat de vorderingen van de gedaagde partij in reconventie ook worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummers: 9661961 AC EXPL 22-280 (hoofdzaak en incident) en
9885844 AC EXPL 22-1206 (vrijwaring)
Vonnis in hoofdzaak, incident en vrijwaring van 29 maart 2023
In de hoofdzaak en in het incident
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser sub1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser sub2] ,
eisende partijen in conventie en in het incident ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
verwerende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. I. van Leusden-Willemse,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] ,
gedaagde partij in conventie en in het incident ex artikel 223 van het Rv,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. R.J. Kwakkel.
In de vrijwaring
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] ,
eisende partij in vrijwaring,
gemachtigde: mr. R.J. Kwakkel,
tegen:

1.[gedaagde sub1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub1] ,

2.[gedaagde sub2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub2] ,
gedaagde partijen in vrijwaring,
gemachtigde: mr. I. van Leusden-Willemse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure
in de hoofdzaak en in het incidentblijkt uit:
  • de op 25 januari 2022 aan [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] betekende dagvaarding, tevens incidentele vordering ex artikel 223 Rv met producties 1 tot en met 12;
  • de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] met een productie, van 9 maart 2022;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [eiser sub1] en [eiser sub2] van 6 april 2022;
  • het vonnis in het vrijwaringsincident van 20 april 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie (in de hoofdzaak), tevens conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv, tevens houdende eis in reconventie van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] met producties 1 tot en met 12, ingekomen op 17 mei 2022;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overlegging productie 13 van [eiser sub1] en [eiser sub2] , ingekomen op 2 november 2022.
1.2.
Het verloop van de procedure
in de vrijwaringszaakblijkt uit:
  • de op 10 mei 2022 aan [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] betekende dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6, ingekomen op 8 juli 2022.
Hoofdzaak, incident en vrijwaringszaak
1.3.
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak, in het incident ex artikel 223 Rv en in de vrijwaringszaak is gelijktijdig gehouden op 11 november 2022.
Verschenen zijn:
  • de heer [gedaagde sub1] , statutair bestuurder van [eiser sub1] ;
  • de heer [gedaagde sub2] , statutair bestuurder van [eiser sub2] ;
  • mr. I. van Leusden-Willemse, gemachtigde van [eiser sub1] en [eiser sub2] ;
  • de heer [B] , directeur van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] ;
  • mr. R.J. Kwakkel, gemachtigde van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] .
1.4.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] heeft een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.5.
De zaak is op verzoek van partijen na de mondelinge behandeling aangehouden zodat zij met elkaar in overleg konden treden. Vervolgens is op 29 november 2022 een akte uitlating onderhandelingen binnengekomen, met daarin het bericht dat tussen partijen geen minnelijke regeling is bereikt.
1.6.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
[eiser sub1] en [eiser sub2] zijn eigenaren van een aantal bedrijfspanden. Zie ter verduidelijking een hieronder weergegeven bouwtekening van het vooraangezicht van de bedrijfspanden:
De rode arceringen en tekstblokken zijn door de kantonrechter aangebracht.
2.2.
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] huurt sinds 1 juli 2010 de bedrijfsruimte aan de [adres 1] in [plaats] (hierna: de rechterhal) van [eiser sub1] . [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] huurt sinds 1 februari 2016 de bedrijfsruimte aan de [adres 2] (hierna: de linkerhal) en een bedrijfsruimte in het pand aan de [adres 3] in [plaats] (hierna: het magazijn) van [eiser sub2] .
2.3.
De huurovereenkomsten tussen partijen zijn aangegaan voor de duur van 5 jaar en worden steeds met 5 jaar verlengd. De overeengekomen opzegtermijn bedraagt 1 jaar. Opzegging van de overeenkomsten dient te geschieden bij deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven.
2.4.
De heer [A] , woonachtig in [woonplaats 2] (China), was en is een bestuurder van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] . Tot 1 september 2020 waren [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] ook bestuursleden van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] .
2.5.
In april 2019 hebben [eiser sub1] en [eiser sub2] hun bedrijfspanden uitgebreid met twee nieuwe delen (hierna: de nieuwe delen). De drie onder 2.1. weergegeven bedrijfspanden zijn door de uitbreiding aan elkaar gebouwd. Zie ter verduidelijking een hieronder weergegeven bouwtekening van het vooraangezicht van de bedrijfspanden na de uitbreiding:
De rode, blauwe en groene arceringen en tekstblokken zijn door de kantonrechter aangebracht.
In het kader van de uitbreidingswerkzaamheden zijn de rolluiken, die toegang gaven tot de magazijnruimtes in de oude delen, verwijderd c.q. vervangen door voorgevels waarin loopdeuren zijn geplaatst. In de voorgevels van de nieuwe delen zijn rolluiken geplaatst.
2.6.
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] heeft vorenbedoelde nieuwe delen in augustus 2019 in gebruik genomen.
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] betaalde hiervoor met ingang van 1 januari 2020 een aanvullend bedrag van in totaal € 2.000,00 per maand. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt betreffende een schriftelijke huurovereenkomst voor de verhuur van ook de twee nieuwe delen aan [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] .
2.7.
Per e-mail van 31 augustus 2020 heeft [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] aan [eiser sub1] laten weten dat i) zij voor de drie oude en twee nieuwe delen tezamen niet meer dan in totaal € 9.000,00 per maand aan huur wil betalen en ii) deze delen tezamen voor slechts een periode van één jaar wil huren, te weten tot en met augustus 2021.
2.8.
Bij e-mails van 29 september 2020 en 23 oktober 2020 heeft [eiser sub1] , mede namens [eiser sub2] , aan [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] voorgesteld de schriftelijke huurovereenkomsten betreffende de drie oude delen uit te voeren en [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] verzocht om de twee nieuwe delen per 31 december 2020 leeg aan [eiser sub1] en [eiser sub2] op te leveren opdat deze delen aan (een) derde(n) kan worden verhuurd. In de e-mail van 29 september 2020 staat hierover het volgende:
2.9.
Bij brieven van 23 december 2020 heeft [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] de huurovereenkomsten tegen 31 december 2021 opgezegd.
2.10.
De huur met betrekking tot de nieuwe delen is met wederzijds goedvinden per 21 december 2021 geëindigd.
2.11.
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] heeft de oude en de nieuwe delen in december 2021 ontruimd en verlaten.

3.De vorderingen

In de hoofdzaak
In conventie
3.1.
[eiser sub1] en [eiser sub2] vorderen na vermindering van eis ter zitting – kort gezegd – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) te verklaren voor recht dat tussen respectievelijk [eiser sub1] en [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] en [eiser sub2] en [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] sprake is van een geldende huurovereenkomst;
  • ii) veroordeling van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] tot betaling aan [eiser sub1] van:
  • iii) veroordeling van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] tot betaling aan [eiser sub2] van:
- een bedrag van € 7.865,00 inclusief btw per maand aan achterstallige huurpenningen vanaf 1 januari 2022 tot en met de datum van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente,
- een boete van € 300,00 per maand vanaf 1 januari 2022;
( iv) met veroordeling van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] in de buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en de nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening dit vonnis.
3.2.
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] is het niet eens met de vorderingen van [eiser sub1] en [eiser sub2] en concludeert tot afwijzing hiervan, met veroordeling van [eiser sub1] en [eiser sub2] in de proceskosten.
In reconventie
3.3.
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] vordert in reconventie om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis [eiser sub2] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 17.271,76 aan kosten voor de vervanging van de airconditioners in het gehuurde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2022 tot de voldoening, met veroordeling van [eiser sub2] in de proceskosten.
3.4.
[eiser sub2] is het niet eens met de vordering van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] en concludeert tot afwijzing hiervan, met veroordeling van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] in de proceskosten.
In het incident ex artikel 223 Rv
3.5.
[eiser sub1] en [eiser sub2] vorderen in het incident – kort gezegd – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] voor de duur van het geding te veroordelen tot betaling van de maandelijkse huurpenningen aan [eiser sub1] en [eiser sub2] , althans tot storting hiervan in depot op de derdenrekening van de advocaat van eiseressen, te vermeerderen met de achterstallige huurpenningen vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag van het vonnis in incident, een en ander met veroordeling van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] in de kosten van het incident.
3.6.
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] is het niet eens met de incidentele vordering van [eiser sub1] en [eiser sub2] en concludeert tot afwijzing hiervan, met veroordeling van [eiser sub1] en [eiser sub2] in de kosten van het incident.
In de vrijwaring
3.7.
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] vordert – kort gezegd – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] tot betaling van datgene waartoe [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] als gedaagde in de hoofdzaak tegenover [eiser sub1] en [eiser sub2] wordt veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] in de kosten van de vrijwaringsprocedure.
3.8.
[gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] zijn het niet eens met de vordering van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] en concluderen tot afwijzing hiervan, met veroordeling van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] in de proceskosten.

4.De overwegingen in de hoofdzaak en in het incident

4.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In de hoofdzaak
In conventie
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eiser sub1] en [eiser sub2] moeten worden afgewezen. Hieraan ligt het volgende ten grondslag.
4.3.
De kantonrechter stelt het volgende voorop.
Niet in geschil is dat tussen partijen voor de oude delen schriftelijke overeenkomsten zijn gesloten voor de duur van 5 jaar, telkens te verlengen met 5 jaar.
Evenmin is in geschil dat [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] de nieuwe delen vanaf augustus 2019 in gebruik had, waarvoor zij vanaf januari 2020 een aanvullend bedrag van € 2.000,00 per maand aan [eiser sub1] en [eiser sub2] heeft voldaan en dat de huur hiervan met wederzijds goedvinden op 21 december 2021 is geëindigd. Vast staat voorts dat [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] in december 2021 naast de nieuwe delen ook de oude delen heeft ontruimd en verlaten.
4.4.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of thans sprake is van geldende huurovereenkomsten met betrekking tot de oude delen.
4.5.
Met aanvulling van de rechtsgronden onderschrijft de kantonrechter dat met betrekking tot de huur door [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] van de oude delen en de huur door [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] van de nieuwe delen, sprake is van samenhangende huurovereenkomsten. De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
4.6.
Of sprake is van een samenhang moet worden vastgesteld aan de hand van uitleg van de rechtsverhouding tussen partijen in het licht van de omstandigheden van het geval. [1] Van samenhangende overeenkomsten is sprake indien twee of meer rechtsverhoudingen zo nauw met elkaar verweven zijn, dat deze niet los van elkaar beschouwd kunnen worden. Dit kan zijn doordat sprake is van een overeenkomst gesloten met twee wederpartijen die zeer nauw aan elkaar gelieerd zijn alsook doordat sprake is van twee of meer overeenkomsten tussen dezelfde contractspartijen die voortspruiten uit dezelfde rechtsverhouding. Als hiervan sprake is, kunnen bepaalde gebeurtenissen in de ene overeenkomst doorwerken in de andere overeenkomst tussen dezelfde of deels andere partijen. [2] Zo kan het einde van de ene overeenkomst ook het einde van de andere overeenkomst met zich brengen. [3]
4.7.
Niet ter discussie staat dat [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] de ruimtes in de oude situatie in ieder geval gebruikte als magazijn, waarbij zij gebruik maakte van de daarin aanwezige rolluiken om met heftrucks deze ruimtes in te rijden om te laden en te lossen. Met de uitbreiding van de bedrijfsruimtes zijn de rolluiken die toegang gaven tot de ‘oude’ delen hieruit verwijderd. In de nieuwe situatie beschikken alleen de nieuwe delen over een rolluik. De oude delen zijn daardoor voor laden en lossen nog slechts via het rolluik in het nieuwe deel en vervolgens door het rolluik dat is geplaatst in de zijgevel van het oude deel bereikbaar. Dat na de uitbreiding de oude delen niet meer zelfstandig, dus zonder gebruik van de nieuwe delen, als magazijn kunnen worden benut omdat er geen rechtstreekse toegang is om in de oude delen met heftrucks te laden en te lossen is niet weersproken. [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] heeft in dit verband aangevoerd dat zij hierdoor min of meer genoodzaakt was om de nieuwe delen in gebruik te nemen. Zij heeft hiervoor ook huur betaald. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het voormelde een contractuele wederkerigheid die de afzonderlijke overeenkomsten overstijgt. [eiser sub1] en [eiser sub2] hebben immers met de bouw van de nieuwe delen beoogd de oude delen uit te breiden, zodat [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] van het geheel gebruik kon maken. In dit verband is in de zijgevel van de oude delen een rolluik geplaatst voor intern gebruik tussen de oude en nieuwe delen. Gesteld noch gebleken is dat door [eiser sub1] en [eiser sub2] is beoogd om na de uitbreiding de nieuwe delen afzonderlijk van de oude delen zelf in gebruik te nemen en/of (eventueel aan derden) te verhuren. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat [eiser sub1] en [eiser sub2] na het op 31 augustus 2020 door [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] gedane voorstel (zie onder 2.7.) wel hebben gemeld dat zij de nieuwe delen na ontruimen daarvan door [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] aan derden zouden kunnen verhuren (zie onder 2.8.). Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is dus sprake van een zekere lotsverbondenheid; de oude en de nieuwe delen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en enkel door gebruik te maken van de nieuwe delen blijft de loods-/magazijnfunctie van de oude delen, zoals partijen contractueel zijn overeengekomen, behouden. Voorts is van belang dat [eiser sub1] en [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] respectievelijk [eiser sub2] en [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] over en weer voorstellen hebben gedaan om tot een schriftelijke huurovereenkomst te komen met betrekking tot de nieuwe delen. In dit verband hebben partijen de mogelijkheden besproken om (i) twee nieuwe huurovereenkomsten te sluiten met betrekking tot de nieuwe delen of (ii) de huur van de nieuwe delen in de bestaande huurovereenkomsten op te nemen door de overeengekomen huurprijs per maand te verhogen. Uit dit laatste kan worden afgeleid dat voor alle partijen evident is dat de oude en de nieuwe delen, in het bijzonder gezien de overeengekomen functie daarvan, als één huurobject moeten worden gezien. Dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een schriftelijke huurovereenkomst met betrekking tot andere aspecten dan de mondeling overeengekomen essentialia ten aanzien van de nieuwe delen doet hieraan niets af. Niet van doorslaggevend belang is immers of sprake is van al dan niet uitdrukkelijke verbindingen tussen de (schriftelijke) overeenkomsten. Ook het gegeven dat de huurovereenkomsten voor de oude delen en voor de nieuwe delen niet gelijktijdig zijn gesloten, maakt het voorgaande niet anders. Aan vorenbedoelde mogelijkheid (ii) is immers feitelijk uitvoering gegeven doordat [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] voor de huur van de nieuwe delen gedurende bijna twee jaar maandelijks een aanvullend bedrag van € 2.000,00 aan [eiser sub1] en [eiser sub2] heeft voldaan. De huurovereenkomsten bevatten daarom in wezen één deal. De kantonrechter kent in dit verband ook betekenis toe aan de feitelijk-economische samenhang die tussen huurovereenkomsten bestond.
4.8.
Dat de oude delen in de nieuwe situatie niet alleen fysiek onlosmakelijk met de nieuwe delen verbonden zijn maar vooral functioneel onlosmakelijk hiermee verbonden zijn, betekent, gelet op al het voorgaande, dat partijen over en weer mochten verwachten dat de huur voor de oude delen gelijktijdig met de huur van de nieuwe delen zou eindigen. Nu de huur van de nieuwe delen met wederzijds goedvinden op 21 december 2021 is geëindigd, moeten ook de huurovereenkomsten met betrekking tot de oude delen worden geacht te zijn beëindigd per die datum. De tussen partijen gesloten huurovereenkomsten zijn daarmee geëindigd per 21 december 2021, zodat de hoofdvorderingen van [eiser sub1] en [eiser sub2] worden afgewezen.
4.9.
Gelet op vorenstaande behoeven overige stellingen van partijen geen bespreking.
4.10.
Omdat de hoofdvorderingen worden afgewezen, delen de nevenvorderingen dat lot.
In reconventie
4.11.
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] vordert in reconventie veroordeling van [eiser sub2] tot betaling van een bedrag van € 17.271,76 aan kosten voor vervanging van de airconditioners in het gehuurde.
4.12.
Volgens [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] zijn de airconditioners installaties die tot het gehuurde behoren en komen de kosten van vervanging en vernieuwing hiervan op grond van de in de huurovereenkomsten van toepassing verklaarde algemene bepalingen voor rekening van de verhuurder, te weten [eiser sub2] . Zij heeft dan ook ten onrechte de facturen ten bedrage van in totaal € 17.271,76 voldaan. [eiser sub2] heeft de stelling van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] betwist en aangevoerd dat het gehuurde casco is verhuurd en [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] de airconditioning zelf in 2018, 2019 en 2020 in het gehuurde heeft laten plaatsen.
4.13.
De kantonrechter volgt [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] niet in haar stelling, omdat zij deze naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende heeft onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser sub2] had het op de weg van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] gelegen om haar stelling dat de airconditioners installaties zijn die tot het gehuurde behoren nader te onderbouwen. Het verweer van [eiser sub2] dat het gehuurde casco is verhuurd en [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] de airconditioners zelf in het gehuurde heeft laten plaatsen is bovendien niet weersproken, zodat wordt uitgegaan van de juistheid hiervan. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de airconditioners installaties zijn die tot het gehuurde behoren. Gelet hierop wordt de reconventionele vordering van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] afgewezen.
Proces- en nakosten in conventie en in reconventie
4.14.
In de omstandigheid dat partijen in conventie en in reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proces- en nakosten in conventie en in reconventie te compenseren.
In het incident ex artikel 223 Rv
4.15.
Omdat de vorderingen in de hoofdzaak niet toewijsbaar zijn en de vordering in het incident hiermee nauw samenhangt, moet de vordering in het incident ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[eiser sub1] en [eiser sub2] hebben ongelijk gekregen. Zij worden daarom in de kosten in het incident veroordeeld. Dat betekent dat zij hun eigen proceskosten moeten dragen en de proceskosten van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] aan haar moet betalen. De proceskosten van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] worden begroot op nihil, omdat er geen apart processtuk in het kader van de incidentele vordering is ingediend. De vordering in het incident en de vorderingen in de hoofdzaak houden bovendien nauw met elkaar verband en zijn gelijktijdig behandeld.

5.De overwegingen in de vrijwaringszaak

5.1.
Omdat de vorderingen in de hoofdzaak niet toewijsbaar zijn, moet de vordering in de zaak in vrijwaring worden afgewezen.
Proceskosten
5.2.
[Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] heeft ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de kosten in de vrijwaringszaak veroordeeld. Dat betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] aan hen moet betalen. De proceskosten van [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] worden begroot op € 746,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van
€ 373,00).
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
5.3.
Tegen de door [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] , is [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. De veroordelingen van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] worden daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
In conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub1] en [eiser sub2] af;
in reconventie
6.2.
wijst de vordering van [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] af;
in conventie en in reconventie
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
in het incident
6.4.
wijst de vordering van [eiser sub1] en [eiser sub2] af;
6.5.
veroordeelt [eiser sub1] en [eiser sub2] in de kosten; zij moet aan [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] haar proceskosten betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
in de vrijwaring
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
veroordeelt [Gedaagde in hoofdzaak en eiseres in vrijwaring] in de kosten; zij moet aan [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] hun proceskosten betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 746,00 aan salaris gemachtigde;
6.8.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2555 (Jans/Fiat Credit).
2.Hoge Raad 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1627 (Eneco/de Stichting en ICSO), Hoge Raad 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8185 (Lisman van Raay I) en Hoge Raad 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2620 (Lisman van Raay II).
3.Hoge Raad 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:41) (Pengel/Curaçao).