Uitspraak
[A] en FCN hebben de vordering bestreden; FCN heeft harerzijds in reconventie een vordering ingesteld die in cassatie niet van belang is.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 4 oktober 1994 een inlichtingen- en schikkingscomparitie gelast en alle verdere beslissingen aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis heeft FCN hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam.
Bij vonnis van 15 augustus 1996 heeft de Rechtbank voormeld vonnis, voor zover in conventie tussen [eiser] en FCN door de Kantonrechter gewezen, vernietigd. Opnieuw rechtdoende heeft de Rechtbank de vordering van [eiser] tegen FCN afgewezen, het beroepen vonnis voor het overige bekrachtigd en de zaak ter verdere afdoening naar de Kantonrechter te Brielle verwezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
FCN heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing.
(i) [eiser] heeft van [A] , die handelde onder de naam: [A] - “ [A] ” (verder: [A] ), een gebruikte auto, merk Alfa Romeo 33, bouwjaar 1991, gekocht voor de prijs van ƒ 22.750,--.
(ii) Een op 29 maart 1993 gedateerde akte, met het nummer [001] , waarbij FCN, [eiser] (in de akte aangeduid als: Klient) en [A] (in de akte aangeduid als: Leverancier) partij waren, houdt onder meer het volgende in:
“Klient verklaart hierbij van leverancier in huurkoop te hebben gekocht en in ontvangst te hebben genomen: Een PERSONENAUTO Merk: ALFA ROMEO Type: 33 Bouwjaar: 1991 Kenteken: [kenteken] 70 Chassisnr: [002] hierna te noemen ‘de zaak’ voor de aan leverancier verschuldigde prijs zoals vermeld in de kredietberekening.
Hiervan voldoet Klient zelf bij ondertekening het bedrag zoals vermeld achter: ‘+/-‘. Door FCN wordt het restant zoals vermeld achter ‘kredietbedrag’ in opdracht en ten behoeve van Klient rechtstreeks aan Leverancier voldaan.
FCN verstrekt aan Klient ter zake van deze huurkoop een krediet ter grootte van het vermelde kredietbedrag. Dit bedrag, vermeerderd met kredietvergoeding wordt terugbetaald in termijnen zoals in de kredietberekening omschreven.
(…)
Tegelijk met de laatste termijn vervalt de slottermijn ad f 12.000,00.”
(iv) In de bij de onder (ii) genoemde akte gevoegde voorwaarden was opgenomen:
“Artikel 6 Vrijwaring
Klient verklaart de zaak in goede staat te hebben ontvangen; hij ontheft FCN van elke vrijwaring, ook die wegens enig onzichtbaar of verborgen gebrek; hij verklaart, dat de garantie terzake van de geleverde zaak tussen hem en leverancier en/of fabrikant naar genoegen is geregeld en dat FCN nimmer op enigerlei wijze aansprakelijk zal zijn voor welke klacht dan ook betreffende de in huurkoop geleverde zaak. Klient doet afstand van elke actie tot ontbinding van deze overeenkomst op grond van niet behoorlijke levering, ondeugdelijkheid of gebreken van de zaak; hij verklaart zich op geen grond door kompensatie of anderszins aan zijn betalingsplicht te zullen onttrekken.”
Naam: Autobedrijf [A]
(…)”
(vii) [eiser] heeft tot en met 21 januari 1994, f 3.535,-- aan FCN betaald. Daarna heeft hij geen betalingen meer aan FCN gedaan.
- overmatige slijtage van de banden;
- auto trekt zeer naar links;
- voorruit lekt;
- motorkap springt spontaan open tijdens het rijden;
- schokdempers kapot.
De Kantonrechter heeft de onder (a) vermelde vordering van [eiser] , in hoger beroep onbestreden, aldus opgevat dat hij bedoeld heeft te vorderen: ontbondenverklaring dan wel ontbinding wegens tekortkoming dan wel vernietiging wegens dwaling c.q. bedrog.
FCN heeft, voorzover in cassatie nog van belang, aangevoerd, samengevat weergegeven: dat voor haar uit haar overeenkomst met [eiser] de verplichting voortvloeide om aan [A] de koopprijs te voldoen, waartegenover [eiser] verplicht was de overeengekomen termijnen aan FCN te betalen; dat FCN slechts financier is en dwaling van [eiser] haar niet regardeert omdat zij niet bij de verkoop betrokken is geweest; dat, zo al van dwaling of bedrog sprake is, dit voor de financieringsovereenkomst geen enkele consequentie heeft; dat art. 6 van haar algemene voorwaarden aan toewijzing van de vordering in de weg staat.
De Kantonrechter heeft een comparitie van partijen gelast tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een vereniging van partijen. Alle verdere beslissingen heeft hij aangehouden.
Daartegen keert zich het middel.
De onderdelen kunnen bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Uit haar hiervoor weergegeven rov. 4.2 blijkt dat de Rechtbank niet over het hoofd heeft gezien dat [eiser] zich op dwaling heeft beroepen. Daaruit moet worden afgeleid dat waar de Rechtbank het woord: “ontbonden” gebruikt, zij daarmee kennelijk mede: “vernietigd” bedoelt.
h, tweede en derde lid, BW, gelezen in samenhang met art. 7A:1576
l, tweede lid, de overeenkomst tussen [eiser] en [A] zozeer was verbonden met de overeenkomst tussen [eiser] en FCN, dat vernietiging of ontbinding van de overeenkomst tussen [eiser] en [A] – van rechtswege – vernietiging of ontbinding van de overeenkomst tussen [eiser] en FCN tot gevolg had, zodat [eiser] van zijn betalingsverplichting jegens FCN is bevrijd. Onderdeel IV richt zich met een rechts- en een motiveringsklacht tegen het hiervoor onder 3.2.3 weergegeven oordeel van de Rechtbank.
h, derde lid, voortvloeit dat de overeenkomst tussen de huurkoper en de huurverkoper enerzijds en die tussen de huurkoper en de financier anderzijds (de financieringsovereenkomst) steeds geacht moeten worden zozeer met elkaar verbonden te zijn dat vernietiging of ontbinding van eerstbedoelde overeenkomst noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat de overeenkomst tussen de huurkoper en de financier evenmin in stand kan blijven. Wel brengt deze bepaling, in het licht van de bescherming die zij aan de huurkoper beoogt te bieden, mee dat, ook indien de overeenkomst tussen de huurkoper en de huurverkoper enerzijds en de financieringsovereenkomst anderzijds als afzonderlijke overeenkomsten moeten worden beschouwd, de aard van de krachtens die bepaling tussen de partijen ontstane rechtsverhouding in beginsel op het ontstaan van een zodanige verbondenheid wijst. Of die verbondenheid in het gegeven geval inderdaad moet worden aanvaard, moet worden vastgesteld aan de hand van uitleg van die rechtsverhouding in het licht van de omstandigheden.
Zijn de financieringsovereenkomst en de overeenkomst tussen de huurkoper en huurverkoper, zoals in het onderhavige geval, (nagenoeg) gelijktijdig en met medewerking van alle drie genoemde partijen tot stand gekomen, zoals bijvoorbeeld kan blijken uit het feit dat beide overeenkomsten in een akte zijn neergelegd, dan zal bij die uitleg in het bijzonder acht moeten worden geslagen op hetgeen ieder van de drie partijen van de andere partijen heeft verwacht en heeft mogen verwachten. Voorts kan voor die uitleg van belang zijn of een vaste betrekking bestond tussen de huurverkoper en de financier dan wel of de financier regelmatig als zodanig is opgetreden ter zake van huurkoopovereenkomsten die door de huurverkoper zijn gesloten, alsmede of de huurverkoper is opgetreden als gevolmachtigde van de financier, in welk geval wetenschap van de huurverkoper, met name omtrent gebreken in de verkochte zaak, naar de maatstaf van art. 3:66, tweede lid, BW aan de financier moet worden toegerekend.
Bij dit een en ander verdient te worden opgemerkt dat, indien de financieringsovereenkomst wordt vernietigd of ontbonden als gevolg van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst tussen huurkoper en huurverkoper, op de huurverkoper aan wie de zaak is teruggegeven, de verbintenis komt te rusten het door hem van de financier ontvangen bedrag aan laatstgenoemde terug te geven.
In de eerste plaats valt niet in te zien waarom de omstandigheden dat de overeenkomst tussen [eiser] en [A] dient te worden onderscheiden van de overeenkomst tussen [eiser] en FCN en niet onlosmakelijk met laatstbedoelde overeenkomst is verbonden, aan een beroep op dwaling met betrekking tot deze overeenkomst, welk beroep de Kantonrechter in rov 6.7 van zijn vonnis mogelijk heeft geacht, in de weg zou staan.
Mocht de Rechtbank hebben geoordeeld dat het enkele zich voordoen van genoemde omstandigheden uitsluit dat vernietiging of ontbinding van eerstbedoelde overeenkomst de vernietiging of ontbinding van de overeenkomst tussen [eiser] en FCN tot gevolg heeft, dan is die opvatting onjuist, naar volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen.
Mocht de Rechtbank hebben geoordeeld dat uitlegging van de overeenkomst tussen [eiser] en FCN leidt tot de gevolgtrekking dat vernietiging van de overeenkomst tussen [eiser] en [A] niet van invloed is op de overeenkomst tussen [eiser] en FCN, dan is dat oordeel zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk.
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam, van 15 augustus 1996;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt FCN in de kosten van het geding in cassatie tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op ƒ 3.924,65, op de voet van art. 57
bRv. te voldoen aan de Griffier.
23 januari 1998.