ECLI:NL:RBMNE:2023:4074

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 23/864 en UTR 23/1733
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de geldigheid van het rijbewijs en het vereiste rijgeschiktheidsonderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juni 2023 uitspraak gedaan over de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van eiser, die door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen was opgelegd. Eiser had op 16 februari 2023 een besluit ontvangen waarin werd bepaald dat hij een rijgeschiktheidsonderzoek moest ondergaan, en dat zijn rijbewijs was geschorst tot de uitslag van dit onderzoek. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisend belang, omdat eiser zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk. Tijdens de zitting op 24 mei 2023 werd vastgesteld dat de schorsing van het rijbewijs was gebaseerd op een eerdere meting van alcoholgebruik, waarbij eiser een ademalcoholgehalte van 1285 µg/l had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de regelgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Eiser voerde aan dat hij een eenmalige fout had gemaakt en dat de schorsing onevenredig was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de verkeersveiligheid voorop staat en dat de schorsing terecht was. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de schorsing van het rijbewijs in stand bleef en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/864 en UTR 23/1733
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker/eiser] , uit [woonplaats] , verzoeker/eiser

(gemachtigde: mr. C.J.P. Liefting),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Pernis- van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser/verzoeker (hierna: eiser) een rijgeschiktheidsonderzoek moet doen en dat de geldigheid van zijn rijbewijs is geschorst tot de uitslag van het onderzoek.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 1 maart 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Eiser heeft gronden ingediend en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Heeft eiser een spoedeisend belang?
1. Eén van de vereisten om een spoedprocedure als deze inhoudelijk te behandelen, is dat er spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan sprake is, omdat eiser voldoende heeft toegelicht dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor het kunnen uitoefenen van zijn werkzaamheden.
Beslist de voorzieningenrechter ook op het beroep?
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt de schorsing van de geldigheid van eisers rijbewijs. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder ook beslist dat eiser een rijgeschiktheidsonderzoek moet doen. Eiser heeft daar geen beroepsgronden tegen aangevoerd. De voorzieningenrechter beoordeelt dat daarom niet.
Het toetsingskader
4. Op grond van de artikelen 131 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) in samenhang gelezen met de artikelen 5, 6 en 23 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling), heeft verweerder aan eiser de verplichting opgelegd tot het laten doen van een onderzoek naar zijn alcoholgebruik en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
5. Uit deze artikelen volgt onder meer dat wanneer een bestuurder een motorrijtuig heeft bestuurd en bij diegene een adem- of bloedalcoholgehalte wordt geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰, dan wel onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol, hij of zij een onderzoek naar de rijvaardigheid of rijgeschiktheid moet laten verrichten. Dit onderzoek wordt uitgevoerd, omdat er dan een vermoeden van ongeschiktheid bestaat. Ook moet verweerder daarbij overgaan tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van deze bestuurder. Het betreft hier een zogenoemde gebonden bevoegdheid, met een grondslag in een wet in formele zin.
6. Uit vaste rechtspraak volgt dat de toepasselijke bepalingen uit de Wvw 1994 en de Regeling verweerder geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [1]
Het oordeel van de voorzieningenrechter
Onderzoek naar de rijgeschiktheid en schorsing geldigheid van het rijbewijs
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat de op 15 november 2022 bij eiser gemeten hoeveelheid alcohol 1285 µg/l was. Eiser heeft dit niet betwist. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder j, van de Regeling en artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling. Dit betekent dat eiser een onderzoek moet ondergaan en de geldigheid van het rijbewijs moet worden geschorst.
Het vermoeden van ongeschiktheid
8. Eisers heeft aangevoerd dat er geen vermoeden van ongeschiktheid is. Hij heeft bewezen dat hij geen alcohol verleden en geen alcohol heden heeft. Hij heeft sinds 15 november 2022 geen druppel alcohol meer gedronken.
Verder voldeed eiser aan de in het wetgevingsproces aan houders van een rijbewijs gestelde eisen en de éénmalige fout doet het voldoen aan die eisen niet wegvallen. Het belang van de verkeersveiligheid verzet zich derhalve niet tegen het door eiser beschikken over een geldig en niet geschorst rijbewijs.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat uit wet- en regelgeving volgt dat het besturen van een auto onder invloed van alcohol met een ademalcoholpercentage hoger dan 785 µg/l een vermoeden geeft van ongeschiktheid. Dit is een vast gegeven en dit vermoeden verplicht verweerder tot het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs in het belang van de verkeersveiligheid. Het onderzoek naar de rijgeschiktheid dient er vervolgens toe om tot een definitief oordeel over de rijgeschiktheid te komen. Verweerder kan daar niet op vooruit lopen op grond van eisers enkele stellingen dat hij geen alcohol verleden en geen alcohol heden heeft en dat hij sinds 15 november 2022 geen druppel alcohol meer heeft gedronken.
Is er sprake van een zeer uitzonderlijke situatie?
10. Zoals hiervoor uiteen is gezet onder 6. heeft verweerder behoudens zeer uitzonderlijke situaties geen ruimte om een nadere belangenafweging te maken. De voorzieningenrechter beoordeelt daarom of sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie die ertoe moet leiden dat de Regeling (en de daarin bepaalde schorsing van het rijbewijs tot aan de uitkomst van het onderzoek naar de rijgeschiktheid) buiten toepassing moet blijven.
Eisers situatie
11. Eiser voert over zijn situatie het volgende aan. Hij heeft de auto nodig, omdat hij veel reist voor zijn werk. Eiser zit vlak voor zijn pensioen en vele zaken bevinden zich in de afrondende fase waarvoor veel persoonlijk klantencontact nodig is. Daarvoor is het rijbewijs absoluut noodzakelijk. Verder vertegenwoordigen de bedrijven waar hij voor werkt ongeveer 4000 banen en die zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van eisers verkopen.
12. De voorzieningenrechter overweegt dat bij besluiten over de rijvaardigheid en rijgeschiktheid het belang van de verkeersveiligheid voorop staat. Dat belang vraagt volgens de wetgever in dit geval, bij (een vermoeden van) ongeschiktheid, het opleggen van een onderzoek én het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor eiser, als zelfstandig ondernemer met een werkgebied dat zich uitstrekt over verschillen landen binnen en buiten Europa, zeer onpraktisch is om geen rijbewijs te hebben. Dit is echter niet anders dan voor andere ondernemers, ook al opereren ze alleen in Nederland, die veel moeten reizen. Dat eiser zonder rijbewijs duurder uit is met reizen en misschien op andere manieren contact moet hebben met zijn klanten, kan de rechtbank volgen. Eiser echter heeft niet met stukken onderbouwd dat de schorsing van zijn rijbewijs dusdanig onevenredig voor hem uitpakt, dat zijn onderneming hierdoor ernstige schade lijdt of zijn leven ontwricht raakt. Verder is op de zitting gebleken dat eiser nog enkele jaren zal werken voordat hij met pensioen gaat en dus nog niet in een afrondende fase van werkzaamheden zit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom de situatie van eiser op deze grond terecht niet aangemerkt als een uitzonderlijke situatie.
Eenmalige fout
13. Verder heeft eiser over zijn situatie aangevoerd dat hij eenmalig in de fout is gegaan. De aan hem bij besluit van 26 februari 2010 opgelegde driedaagse Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) heeft te lang geleden plaatsgevonden om nog tegengeworpen te kunnen worden.
14. De voorzieningenrechter merkt op dat verweerder met zijn verwijzing naar de in 2010 aan eiser opgelegde EMA-cursus slechts heeft gereageerd op eisers eerder geuite stelling dat hij (nu) eenmalig in de fout is gegaan. Voor het nemen van een besluit over schorsing van het rijbewijs maakt het, anders dan in het strafrecht, in beginsel geen verschil of het om een eenmalige fout gaat. Verweerder moet namelijk bij een overtreding als deze de geldigheid van het rijbewijs schorsen, behoudens bijzondere omstandigheden. Dat eiser sinds 2010 niet is aangehouden door de politie wegens overtreding van artikel 8 van de Wvw 1994 is geen bijzondere situatie die verweerder ertoe had moeten brengen af te zien van het schorsen van het rijbewijs.
Duur van de procedure
15. Eiser heeft gewezen op de lange duur van de procedure. Hij heeft in de strafrechtelijke procedure op 15 maart 2023 zijn rijbewijs terug gekregen, sindsdien is het rijbewijs ingevorderd door verweerder.
16. De voorzieningenrechter begrijpt eisers frustratie omtrent de duur van de procedure vanaf de invordering van het rijbewijs tot aan de besluitvorming door verweerder en de afspraken die nadien nog gemaakt zijn en moeten worden voor het onderzoek naar de rijgeschiktheid. De rechtbank stelt echter met verweerder vast dat zowel de politie als verweerder binnen de voor hun geldende wettelijke termijnen hebben gehandeld. Hieruit blijkt niet dat er een bijzondere of uitzonderlijke situatie is. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen aanleiding voor verweerder om van schorsing van het rijbewijs af te zien.
16.1
Voor zover eiser ter zitting heeft aangevoerd dat de politie lang heeft gewacht met het versturen van de mededeling omtrent het vermoeden van ongeschiktheid aan verweerder, merkt de rechtbank het volgende op. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van datum 18 december 2013 volgt dat de term ‘zo spoedig mogelijk’ als genoemd in artikel 130 van de Wvw 1994 (die gaat over de mededeling van de politie aan verweerder en de termijn waarbinnen deze gedaan moet zijn) geen fatale termijn betreft. [2] De termijn is alleen van belang in het kader van de beoordeling of men zich nog tegen een dergelijke mededeling inhoudelijk kan verdedigen. Eiser kan hieraan dus geen rechten ontlenen ten aanzien van de duur van de procedure in het kader van een verkorting van de schorsing van zijn rijbewijs.
Oordeel van de strafrechter
17. Eisers heeft verder nog aangevoerd dat zowel de strafrechter als de rechter in de klaagschriftprocedure over de teruggave van zijn rijbewijs in positieve zin zijn afgeweken van de voor hen geldende richtlijnen, door lager te straffen en het rijbewijs eerder terug te geven.
18. Voor zover eiser hiermee heeft bedoeld aan te voeren dat op deze grond de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs ongedaan moet worden gemaakt, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De voorzieningenrechter is ten eerste van oordeel dat verweerder heeft kunnen overwegen dat eisers stelling dat de strafrechter en de rechter in raadkamer in positieve zin van de richtlijnen zijn afgeweken niet eenduidig blijkt uit de aantekening mondeling vonnis of het proces-verbaal van de raadkamer. Volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie zou eiser bij een ademalcoholgehalte van 1285 µg/l een taakstraf van 100 uren opgelegd kunnen krijgen en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 16 maanden. [3] Deze straffen zijn ook, deels voorwaardelijk, aan eiser opgelegd. Verder is de strafrechtelijke procedure een andere dan de bestuursrechtelijke procedure. De in artikel 131 van de Wvw 1994 genoemde bestuurlijke maatregelen zijn erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen en staan daarmee los van een eventuele strafrechtelijke procedure. De door de strafrechter opgelegde straf, als die al lager zou zijn dan de richtlijnen, maakt niet dat de grondslag aan het vermoeden van ongeschiktheid is komen te ontvallen of dat verweerder de geldigheid van het rijbewijs niet langer kan schorsen. [4]
19. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, niet wijzen op een uitzonderlijke situatie, zodat er geen aanleiding is voor verweerder om de geschorste geldigheid van het rijbewijs van eiser ongedaan te maken.
Wordt eiser twee keer bestraft?
20. Eiser voert tot slot nog aan dat het voelt alsof hij tweemaal gestraft wordt voor hetzelfde feit.
21. De voorzieningenrechter begrijpt dat eiser dit zo kan voelen, maar is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat van een dubbele bestraffing geen sprake is. Zoals uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt, is de ongeldigverklaring van een rijbewijs geen maatregel gebaseerd op een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). [5] De ongeldigheidsverklaring van het rijbewijs strekt tot het waarborgen van de verkeersveiligheid. Deze maatregel is gelet op het door de wetgever beoogde doel, de aard en de zwaarte van de maatregel en het ontbreken van een punitief karakter ervan, niet aan te merken als een bestraffende sanctie. Van strijd met het ne-bis in idem beginsel (het verbod op dubbele bestraffing) is daarom geen sprake.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de geldigheid van het rijbewijs geschorst blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

3.Staatscourant 20 december 2019, 2019/66646.
5.Uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1552.