ECLI:NL:RBMNE:2023:3916

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
UTR 23/80
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheidseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van de korpschef van politie om toestemming te verlenen voor beveiligingswerkzaamheden beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. L.C. de Lange, had een aanvraag ingediend voor beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van een bedrijf, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van zorgen over zijn betrouwbaarheid. De korpschef had eerder op 23 mei 2022 de aanvraag afgewezen en dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 24 november 2022. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 21 juli 2023, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van de korpschef aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de korpschef terecht heeft geoordeeld dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel is verheven. Dit oordeel is gebaseerd op processen-verbaal en mutatierapporten die wijzen op ernstige beschuldigingen van mishandeling en bedreiging met de dood door eiser jegens zijn ex-partner. Ondanks dat de strafrechtelijke verdenkingen zijn geseponeerd wegens onvoldoende bewijs, oordeelt de rechtbank dat de gedragingen van eiser niet passen bij de vereisten voor een functie in de beveiliging. De rechtbank benadrukt dat de korpschef beoordelingsruimte heeft bij het vaststellen van de geschiktheid van een aanvrager voor beveiligingswerkzaamheden en dat hogere eisen mogen worden gesteld aan de betrouwbaarheid van beveiligingspersoneel.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de korpschef om toestemming te verlenen voor beveiligingswerkzaamheden terecht is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor beveiligers om een onberispelijke betrouwbaarheid te hebben, ook in het licht van incidenten in de privésfeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/80

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.C. de Lange),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigden: mr. F.H.G. Frielink en mr. J.A. Zwarthoed).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de door [bedrijf] te [vestigingsplaats] ten behoeve van hem verzochte toestemming om voor dit bedrijf beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
De korpschef heeft deze aanvraag met het besluit van 23 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 november 2022 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 21 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

Ten behoeve van eiser is door [bedrijf] te [vestigingsplaats] toestemming gevraagd voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Deze toestemming is onthouden, omdat eiser naar het oordeel van de korpschef niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Daaraan heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat uit processen-verbaal en mutatierapporten van de politie blijkt dat eiser wordt verdacht van mishandeling en bedreiging.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), overweegt de rechtbank dat de korpschef beoordelingsruimte toekomt bij de beantwoording van de vraag of eiser voldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten, dan wel voldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Voorts mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag toepassen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn.
De korpschef heeft de aan hem toekomende beoordelingsruimte ingevuld in de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr). In paragraaf 3.3 van de Bpbr is neergelegd dat de korpschef de toestemming om als beveiliger te werken niet zal verlenen indien bij het onderzoek van de betrouwbaarheid blijkt van a) veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken, of b) andere omtrent de aanvrager bekende feiten. De korpschef heeft zijn beslissing dat eiser niet over de vereiste betrouwbaarheid beschikt in het bestreden besluit gebaseerd op het onder b bepaalde.
In paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Bpbr is nader uitgewerkt dat de toestemming kan worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent de betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat hij of zij onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Daarvan zal met name sprake zijn indien iemand er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In de rechtspraak is de invulling die in paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Bpbr aan de term ‘betrouwbaarheid’ wordt gegeven, niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist geacht.
Eiser voert aan dat de korpschef er ten onrechte van uitgaat dat de zaak tegen hem is geseponeerd wegens gewijzigde omstandigheden. Uit het zogenoemde OM-hoorgesprek van 6 mei 2022, waarvan eiser een verslag overlegt, volgt evident en onmiskenbaar dat de mishandeling onvoorwaardelijk is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Aan de verdenking van mishandeling kan dan ook geen betekenis worden toegekend. Het besluit berust op een onjuiste grondslag en is onzorgvuldig voorbereid. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] volgt immers dat als er door een betrokkene bevindingen worden betwist, er zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van de betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat aan het voorwaardelijke sepot ter zake van dwang en bedreiging ten onrechte zwaarwegende betekenis wordt toegekend. Bovendien heeft het incident zich voorgedaan in de privésfeer.
6. De korpschef stelt zich hierover op het standpunt dat ook als ten onrechte is uitgegaan van een beleidssepot in plaats van een bewijssepot ten aanzien van de verdenking van mishandeling, dit nog niet maakt dat ten onrechte is geoordeeld dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel is verheven. Uit de over eiser opgemaakte processen-verbaal en mutatierapporten blijkt namelijk dat eiser zijn ex-vriendin heeft bedreigd met de dood en dat er geweld is gebruikt. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven is. Van een beveiliger (in spé) mag worden verwacht dat hij zich onthoudt van bedreigingen met de dood, ook al speelt dit in de privésfeer.
7. De rechtbank stelt vast dat de korpschef ter zake van de mishandeling ten onrechte is uitgegaan van een beleidssepot in plaats van een bewijssepot, zoals eiser stelt. De rechtbank volgt eiser echter niet in zijn gevolgtrekking dat de onjuiste uitleg van het sepot door de korpschef moet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
8. Op 9 januari 2022 heeft zich een incident voorgedaan in de woning van eiser en zijn ex-partner, waarbij geweld is gebruikt. Van het incident is door de ex-partner een geluidsopname gemaakt en zij heeft aangifte gedaan tegen eiser van mishandeling en bedreiging met de dood.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. De opgestelde processen-verbaal van aangifte en bevindingen bieden hiervoor voldoende grondslag. De omstandigheid dat de verdenking van mishandeling heeft geleid tot een sepot wegens onvoldoende bewijs, doet hieraan niet af. Voor het strafrecht geldt een ander toetsingskader dan in deze zaak en dat dit feit is geseponeerd, omdat er onvoldoende strafrechtelijk overtuigend en wettig bewijs is, wil niet zeggen dat eiser geen gedragingen heeft laten zien die naar hun aard niet passen bij het ambt van een beveiliger. Uit de geluidsopname blijkt dat eiser geweld heeft gebruikt tegen zijn ex-partner, waarmee zijn betrouwbaarheid niet boven ieder twijfel is verheven.
10. Bovendien heeft eiser zijn ex-partner met de dood bedreigd en tegen haar wil enige tijd vastgehouden in de woning. Eiser heeft bekend de bedreiging te hebben geuit. De verdenkingen ter zake van deze feiten zijn voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van één jaar. Deze feiten zijn op zichzelf ook al voldoende voor het oordeel dat eisers betrouwbaarheid niet boven iedere twijfel is verheven. De omstandigheid dat het geweldsincident zich in de privésfeer heeft afgespeeld, leidt niet tot een ander oordeel. Het functioneren in de privésfeer mag voor de korpschef een indicatie zijn voor het algehele functioneren. [2] Incidenten in de privésfeer mogen daarom bij de beoordeling worden betrokken als deze zich naar hun aard niet verdragen met beveiligingswerkzaamheden. Daarvan is in dit geval sprake.
11. Tot slot voert eiser aan dat de gevolgen van het besluit hem onevenredig raken. Eiser is voor zijn inkomen afhankelijk van zijn werk als beveiliger.
12. De rechtbank overweegt hierover dat artikel 7, vierde lid, een dwingendrechtelijk karakter heeft. Indien de korpschef eiser onbetrouwbaar vindt, mag hij geen toestemming verlenen. Er is daarom ook geen ruimte voor een belangenafweging. [3] De korpschef moet alleen beoordelen of eiser voldoende betrouwbaar is. Dat eiser jarenlang zonder problemen als beveiliger heeft gewerkt en er zijn inkomen mee moet verdienen, zijn omstandigheden die geen verband houden met de beoordeling of eiser voldoende betrouwbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank is ook geen sprake van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die aanleiding geven om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat eiser niet aan de slag kan als beveiliger en daarmee zijn inkomen niet kan verdienen, is een door de wetgever bedoeld en voorzien gevolg van artikel 7, vierde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de toestemming terecht is geweigerd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4149.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:766.