Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de akte overlegging producties 10 tot en met 13 van de Stichting,
- de akte overlegging producties 20 tot en met 30 van [eiseres] .
2.Waar gaat het over?
3.De beoordeling
teveelonweerlegbare onregelmatigheden met betrekking tot het testament om het als authentiek te bestempelen. Eén van de meest duidelijke voorbeelden is de omstandigheid dat in deze procedure onweersproken vaststaat dat [C] niet van [eiseres] wilde scheiden, terwijl [eiseres] daartoe eerst wel bereid was. Tegen die achtergrond is het uitermate vreemd dat de uit India afkomstige “laatste wil” met geen woord rept over een huwelijksgoederengemeenschap. Daar komt bij dat voor de beoordeling van het grootste deel van de vorderingen van [eiseres] in deze procedure niet relevant is of zij wel of geen erfgename is. [eiseres] is immers als deelgenoot in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap op grond van artikel 3:171 BW bevoegd om ten behoeve van de gemeenschap een rechtsvordering tot incasso in te stellen.
daadwerkelijkbekend is geworden met het bestaan van de rechtshandeling. [3] Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval de Stichting, rust de stelplicht, en bij voldoende betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
kunnennemen door actief op zoek te gaan naar informatie over de giften niet voldoende is, [eiseres] moet
daadwerkelijkbekend zijn geworden met de giften. De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat [eiseres] pas na het overlijden van [C] op de hoogte is geraakt van de giften. Nu nog geen drie jaar was verstreken vanaf het overlijden van [C] en het instellen van deze procedure is de vordering van [eiseres] niet verjaard.
goeddat hij heeft ontvangen en dat moet worden teruggegeven; de situatie van artikel 6:203 lid 1 BW dus. Die situatie is hier echter niet aan de orde. De Stichting heeft immers een geldsom ontvangen (de situatie als bedoeld in artikel 6:203 lid 2 BW) en hoeft niet hetzelfde geld terug te geven, maar een gelijk bedrag. Artikel 6:204 lid 1 BW is op dit geval dus niet van toepassing. Artikel 6:204 lid 2 BW beschermt degene die namens een ander maar onbevoegd een onverschuldigde betaalde geldsom heeft ontvangen. Ook daarvan is in dit geval geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat de donatie in 2017
namenseen ander is ontvangen.