In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een tiny house. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van € 243.000,- voor het belastingjaar 2022, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2021. Eiser stelde dat de waarde van zijn woning € 195.463,- zou moeten zijn, gebaseerd op zijn eigen aankoopprijs van € 160.000,- in 2019, gecorrigeerd voor indexering.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 5 januari 2023, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank volgde eiser in zijn betoog dat het eigen aankoopcijfer een nauwkeuriger indicatie van de marktwaarde was dan de door verweerder gepresenteerde vergelijkingsobjecten. De rechtbank verwierp de argumenten van de heffingsambtenaar, waaronder de stelling dat de tijdsverloop tussen de aankoopdatum en de waardepeildatum te groot was om het aankoopcijfer te gebruiken.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en stelde de WOZ-waarde vast op het door eiser voorgestane bedrag van € 195.463,-. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.266,- en moest het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.