ECLI:NL:RBMNE:2023:3527

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/956, UTR 22/958 - UTR 22/966
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en WOZ-waarde geschil met betrekking tot meerdere woningen

In deze zaak heeft eiseres op 28 februari 2021 een aanslag ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarbij de waarde van haar woningen per waardepeildatum 1 januari 2020 is vastgesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden en een online hoorzitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2021. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarden niet te laag zijn vastgesteld. Eiseres heeft ook een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden met vier maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 50,-. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten, omdat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/956, UTR 22/958, UTR 22/959, UTR 22/960, UTR 22/961, UTR 22/962, UTR 22/963, UTR 22/964, UTR 22/965 en UTR 22/966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] ,de heffingsambtenaar
(gemachtigde: R. Janmaat).

Inleiding

Eiseres heeft op 28 februari 2021 een aanslag op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) gekregen, waarin de waarde van de onroerende zaken (de woningen) per waardepeildatum 1 januari 2020 voor het belastingjaar 2021 als volgt zijn vastgesteld.
UTR 22/956
[adres 1] , [woonplaats]
€ 244.000,-
UTR 22/958
[adres 2] , [woonplaats]
€ 358.000,-
UTR 22/959
[adres 3] , [woonplaats]
€ 154.000,-
UTR 22/960
[adres 4] , [woonplaats]
€ 199.000,-
UTR 22/961
[adres 5] , [woonplaats]
€ 220.000,-
UTR 22/962
[adres 6] , [woonplaats]
€ 224.000,-
UTR 22/963
[adres 7] , [woonplaats]
€ 198.000,-
UTR 22/964
[adres 8] , [woonplaats]
€ 198.000,-
UTR 22/965
[adres 9] , [plaats]
€ 1.344.000,-
UTR 22/966
[adres 10] , [woonplaats]
€ 301.000,-
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van deze woningen ook een aanslag onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt, omdat zij het niet eens is met de vastgestelde WOZ-waarden van de woningen.
Op 20 september 2021 heeft een online hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens de hoorzitting is het bezwaar ten aanzien van de woningen [adres 3] en [adres 7] ingetrokken.
In de uitspraak op bezwaar van 11 november 2021, verzonden 27 december 2021, heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en een deel van de waarden aangepast.
UTR 22/956
[adres 1] , [woonplaats]
€ 266.000,-
UTR 22/958
[adres 2] , [woonplaats]
€ 376.000,-
UTR 22/960
[adres 4] , [woonplaats]
€ 180.000,-
UTR 22/961
[adres 5] , [woonplaats]
€ 220.000,-
UTR 22/962
[adres 6] , [woonplaats]
€ 227.000,-
UTR 22/964
[adres 8] , [woonplaats]
€ 212.000,-
UTR 22/965
[adres 9] , [plaats]
€ 1.215.000,-
UTR 22/966
[adres 10] , [woonplaats]
€ 340.000,-
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met een taxatiematrix overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2023 via Teams op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door [A] , taxateur.

Overwegingen

Vooraf
1. Op de zitting heeft gemachtigde van eiseres bevestigd dat de bezwaren tegen de hoogte van de WOZ-waarden van de woningen [adres 3] (zaaknummer UTR 22/959) en [adres 7] (zaaknummer UTR 22/963) op de hoorzitting zijn ingetrokken.
Eiseres heeft dan ook niet bedoeld om tegen die waardevaststellingen beroep in te stellen. De rechtbank gaat daar in de uitspraak dan ook niet meer op in.
2. Op de zitting heeft gemachtigde van eiseres het beroep gericht tegen de hoogte van de WOZ waarde van de woning [adres 10] in [woonplaats] (UTR 22/966) ingetrokken. De rechtbank gaat daar in de uitspraak dan ook niet meer op in.
3. De gemachtigde van eiseres heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformuleerde, brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres de specifieke gronden die in deze zaken aan de orde zijn toegelicht. De rechtbank zal het beroep dan ook beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten.
Het geschil over de woningen [adres 1] en [adres 2]
4. Eiseres is eigenaar van deze woningen. Het gaat om twee appartementen gebouwd in 1913. Het appartement aan de [adres 1] heeft een gebruiksoppervlakte van 38 m². Het appartement aan de [adres 2] heeft een gebruiksoppervlakte van 54 m².
5. In geschil is de waarde van deze twee woningen per 1 januari 2020. Eiseres bepleit in beroep voor beide woningen een hogere waarde: voor [adres 1] € 279.000,- en voor
[adres 2] € 389.000,-.
De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarden van € 266.000,- en € 376.000,-.
6. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woningen op de waardepeildatum 1 januari 2020 in dit geval niet te laag is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarden heeft aangevoerd, meewegen.
7. Om de waarde van de woningen te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woningen worden vergeleken met vier verkopen van appartementen in Oudwijk, te weten:
- [adres 11] , verkocht op 10 maart 2020 voor € 330.000,-;
- [adres 12] , verkocht op 12 maart 2020 voor € 255.000,-;
- [adres 13] , verkocht op 15 augustus 2019 voor € 270.000,-;
- [adres 14] , verkocht op 1 december 2019 voor € 180.995,-.
8. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift, de taxatiematrix en de toelichting op de zitting er in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de waarden van de beide woningen niet te laag zijn vastgesteld. De rechtbank kan de toelichting van de heffingsambtenaar volgen dat de vergelijking met de verkoop van de woning [adres 13] laat zien dat de waarden niet te laag zijn vastgesteld. De referentiewoning [adres 13] heeft een goede staat van onderhoud en is gelegen aan een rustige weg in tegenstelling tot de woningen die gekwalificeerd zijn met een voldoende voor staat van onderhoud en gelegen zijn aan een doorgaande weg.
Het geschil over de kostenvergoeding in bezwaar
9. Eiseres is het eens met de in de uitspraak op bezwaar aangepaste waarden van de overige woningen, maar is het niet eens met de toegekende kostenvergoeding in bezwaar. Eiseres stelt zich op het standpunt dat had moeten worden uitgegaan van een hogere wegingsfactor, namelijk 1,5 in plaats van 1, omdat het gaat om meerdere woningen, zowel beleggingspanden als de eigen woning van eiseres.
10. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is sprake van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. Een andersluidende uitleg zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever in dit verband beoogde eenvoud. Wel kan de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak. [2]
11. Het bezwaar is gericht tegen de op één aanslagbiljet verenigde waardebeschikkingen en aanslagen OZB Eigenaar en Watersysteemheffing gebouwd. Het gegrond verklaren van het bezwaar heeft tot gevolg dat de waardebeschikkingen van zeven woningen zijn herzien. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om een meer dan gemiddelde wegingsfactor (factor 1) toe te passen. Het aantal besluiten, als ook de aard en omvang van de bezwaren, acht de rechtbank daarvoor te beperkt.
Immateriële schadevergoeding
12. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn is overschreden.
13. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De periode die moet worden beoordeeld begint op de datum waarop het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. [3]
14. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar gelet op ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 3 maart 2021 en de datum van de uitspraak op 7 juli 2023, meer dan twee jaar heeft geduurd. De bezwaarfase heeft langer dan een half jaar geduurd. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift minder dan anderhalf jaar geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn met vier maanden is in dit geval te wijten aan de heffingsambtenaar.
15. De vraag die vervolgens voorligt, is hoe hoog de schadevergoeding zou moeten zijn. Voor iedere periode van zes maanden overschrijding van de redelijke termijn moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad een immateriële schadevergoeding van € 500,- worden toegekend, waarbij het totaal van de termijnoverschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank oordeelt dat er, binnen de ruimte die de rechtspraak van het EHRM daarvoor biedt, door de Nederlandse bestuursrechter gedifferentieerd moet worden bij de toekenning van een schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn. [4]
16. De rechtbank overweegt in algemene zin dat het bij een procedure op grond van de Wet WOZ gaat om een eenmalige belastingaanslag, die niet doorwerkt in de toekomst. De WOZ-waarde wordt immers ieder kalenderjaar opnieuw vastgesteld door de heffingsambtenaar, waarna daartegen ieder jaar rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Wel is van belang dat het hier gaat om belastingheffing en daarmee om een – gerechtvaardigde – inmenging op het recht op ongestoord genot van eigendom, zoals dat wordt gewaarborgd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Er is dan ook een fundamenteel recht in het geding.
17. De rechtbank overweegt verder dat de belangen in deze zaak alleen financieel van aard zijn. De rechtbank vindt de spanning en stress die met een zaak als deze gepaard kunnen gaan niet opwegen tegen de spanning en stress van iemand die in afwachting is van een bestuursrechtelijke procedure over bijvoorbeeld een verblijfsvergunning of een uitkering. De financiële belangen in deze zaak zijn bovendien relatief klein. Eiseres heeft weliswaar meerdere onroerende zaken als beleggingspand, maar daardoor zijn de financiële belangen ook gebruikelijker. Het financiële belang in deze zaak zou daarom voor meer stress en spanning zorgen bij een doorsnee particulier dan het bij eiseres doet.
Alles afwegend vindt de rechtbank een schadevergoeding van € 50,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden in deze zaak billijk.
18. In dit geval is de redelijke termijn met vier maanden overschreden. Afgerond naar boven leidt dat in deze zaak tot een aanspraak op schadevergoeding van € 50,-. De termijnoverschrijding is te wijten aan de heffingsambtenaar. De rechtbank zal daarom de heffingsambtenaar daartoe veroordelen.
Het griffierecht
19. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
20. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep. Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd. [5] Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan. [6]
De proceskosten
21. Eiseres heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in haar proceskosten die bestaan uit de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
22. Omdat het beroep ongegrond is, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen, voor zover die bijstand is verleend voor het inhoudelijke beroep.
23. Omdat de rechtbank een schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn toekent, is er in beginsel wel aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de rechtsbijstandskosten die met het oog op het verzoek om schadevergoeding zijn gemaakt. De rechtbank oordeelt dat bij een beslissing over proceskosten kan worden afgeweken van het systeem van forfaitaire vergoeding uit het Bpb, in gevallen waarin het alleen nog gaat over de kosten die zijn gemaakt vanwege het verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De rechtbank zal de gevraagde vergoeding voor rechtsbijstandskosten daarom beoordelen aan de hand van de vraag welke kosten redelijkerwijs gemaakt moesten worden door de gemachtigde van eiseres. [7]
24. De gemachtigde van eiseres hoefde in dit geval vrijwel geen werkzaamheden te verrichten om het verzoek om immateriële schadevergoeding te laten beoordelen door de rechtbank. Het enkele verzoek daartoe volstaat. Uit de dossierstukken blijkt ook dat hij niet meer dan dat heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedure over het verzoek om vergoeding van immateriële schade. Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is ongegrond. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn moet de heffingsambtenaar een bedrag van € 50,- aan schadevergoeding aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Voetnoten

1.Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
2.HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822 en HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:19.
3.Zie het overzichtsarrest van de Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.Voor een nadere onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, r.o. 16-31.
5.Dat volgt uit artikel 8:49, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie de uitspraken van de CRvB van 21 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1540, overweging 6.2. en van de ABRvS van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1160, overweging 6.1.
7.Voor een nadere onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, r.o. 47-49.