ECLI:NL:RBMNE:2023:3404

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
C/16/543220 / FO RK 22-896
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing en gezagskwesties na relatiebreuk tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige 1]. De vader verzocht de rechtbank om een aantal maatregelen te treffen, waaronder een zorgregeling en een gebod voor de moeder om terug te verhuizen naar [woonplaats]. De moeder had na de relatiebreuk met de vader, die zij erkende als de vader van [minderjarige 1], zonder overleg met hem verhuisd. De rechtbank oordeelde dat de moeder het eenhoofdig gezag niet op een zorgvuldige manier had aangewend en dat de verhuizing niet in het belang van het kind was. De rechtbank gelastte de moeder om uiterlijk op 1 januari 2024 terug te verhuizen naar [woonplaats] en belastte de ouders met gezamenlijk gezag over [minderjarige 1]. Daarnaast werd een zorgregeling vastgesteld die de frequentie van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] regelt. De rechtbank legde ook een dwangsom op voor het geval de moeder de terugverhuizing niet zou naleven. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de moeder snel moet terugverhuizen om te voorkomen dat [minderjarige 1] in [woonplaats] geworteld raakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/543220 / FO RK 22-896
Verhuizing, gezag, zorgregeling en informatieregeling
Beschikking van 10 juli 2023
in de zaak van:
[de vader],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.M. Schouten,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.C. Braun.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 11 april 2023 de beslissing op de verzoeken over het gezag en de omgang uitgesteld tot de zitting van 22 mei 2023 en een beslissing genomen met betrekking tot de kinderalimentatie.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het verweerschrift van de moeder van 9 mei 2023, binnengekomen op 11 mei 2023;
  • het F9-formulier van de vader met bijlagen van 11 mei 2023.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 22 mei 2023. Daarbij waren aanwezig: de ouders met hun advocaten en de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen een kind: [minderjarige 1] , geboren op [2021] in [geboorteplaats] .
2.3.
De ouders hebben in februari 2020 een relatie met elkaar gekregen. De moeder woonde toen in [woonplaats] , de vader in [woonplaats] . In november 2020 bleek de moeder (gewenst) zwanger. Zij zijn toen op zoek gegaan naar een woning in [woonplaats] en omgeving. In januari 2021, toen de moeder twaalf weken zwanger was, verbrak de vader per Whatsapp de relatie, maar de ouders besloten daarna toch samen verder te gaan. Begin februari 2021 heeft de vader een woning bezichtigd in [woonplaats] , die hij samen met de moeder wilde kopen. Dat ging de moeder te snel. Hij heeft die woning vervolgens alleen gekocht en is in die woning gaan wonen. In juli 2021, toen de moeder 34 weken zwanger was, heeft de vader de moeder ten huwelijk gevraagd. Zij heeft dit aanzoek aanvaard.
Op [2021] is [minderjarige 1] geboren. In de maanden na haar geboorte waren de vader en de moeder veel samen in de woning van de moeder in [woonplaats] , en soms in de woning van de vader in [woonplaats] . In februari 2022 verbrak de vader opnieuw de relatie met de moeder; het proces van samenwonen ging wat hem betreft te langzaam. De ouders zijn toen weer bij elkaar gekomen en wilden werk maken van het samenwonen. Zij zijn, ook in februari 2022, naar een notaris gegaan om zich voor te laten lichten. Op 5 juni 2022 beëindigde de vader de relatie opnieuw. [minderjarige 1] was toen bijna tien maanden oud. Hij zag [minderjarige 1] daarna op dinsdag en zondag bij de moeder thuis.
De vader heeft een zoon uit een eerdere relatie, [minderjarige 2] . [minderjarige 2] verblijft iedere donderdag uit school tot zaterdagmiddag 16.00 uur bij de man, en sinds februari 2022 regelmatig tot zondag.
2.4.
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige 1] . Dat betekent dat zij alleen de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] kan nemen. De vader heeft [minderjarige 1] wel erkend. [minderjarige 1] woont bij de moeder.
2.5.
De vader verzoekt de rechtbank om:
  • te bepalen dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] zullen uitoefenen;
  • de moeder te gelasten binnen een maand na afgifte van de beschikking in de onderhavige zaak terug te verhuizen naar [woonplaats] (of [woonplaats] );
  • een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vast te stellen waarbij:
o [minderjarige 1] totdat zij 24 maanden oud is, wekelijks bij de vader verblijft van vrijdag 15.00 uur tot zaterdag 16.00 uur, waarbij dit eenmaal per maand van vrijdag 15.00 uur tot zondag 12.00 uur is. De vader haalt [minderjarige 1] op bij de moeder en de moeder haalt [minderjarige 1] op bij de vader;
o [minderjarige 1] vanaf dat zij 24 maanden oud is totdat zij 4 jaar oud is, bij haar vader verblijft:
 de ene week van donderdag 15.00 uur (althans zolang zij nog een middagslaapje doet, na dat middagslaapje) tot zondag 16.00 uur;
 de andere week van donderdag 15.00 uur (althans zolang zij nog een middagslaapje doet, na dat middagslaapje) tot zaterdag 10.00 uur;
 de vader haalt [minderjarige 1] op bij de moeder en de moeder haalt [minderjarige 1] op bij de vader;
o [minderjarige 1] vanaf het moment dat zij 4 jaar oud is, bij haar vader verblijft om de week van vrijdag na school tot vrijdag voor school, waarbij de vader [minderjarige 1] op vrijdag uit school haalt en de moeder [minderjarige 1] op vrijdagochtend ophaalt bij de vader;
- een vakantieregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige 1] waarbij de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, op de volgende wijze:
o voor de zomervakantie heeft de vader in de even jaren de keuze en de moeder in de oneven jaren. Ouders dienen de keuze jaarlijks in de maand februari aan elkaar bekend te maken;
o kerstavond en 1e Kerstdag: [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
o oud- en nieuw: [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
o herfstvakantie: [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
o voorjaarsvakantie: [minderjarige 1] is in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
o meivakantie: [minderjarige 1] is de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
o verjaardag [minderjarige 1] : [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
o verjaardag [minderjarige 2] : [minderjarige 1] verblijft bij de vader;
o verjaardag vader: [minderjarige 1] verblijft bij de vader;
o Vaderdag: [minderjarige 1] verblijft bij de vader;
  • een informatieregeling vast te stellen waarbij de moeder de vader wekelijks op deugdelijke wijze schriftelijk dient te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige 1] ;
  • vast te stellen dat de vader bij iedere relevante gelegenheid die zich voordoet op deugdelijke wijze wordt geconsulteerd door de moeder;
  • te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag dan wel per dagdeel dat de moeder geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft een of meer veroordelingen na te komen.
2.6.
De moeder is het daar niet mee eens. Zij wil dat de verzoeken van de vader worden afgewezen. Daarnaast verzoekt zij de rechtbank om een bijzondere curator voor [minderjarige 1] te benoemen, die de rechtbank kan adviseren over welke omgangs-/zorgregeling het meest in haar belang is en de ouders hierin kan begeleiden, dan wel een onderzoek te gelasten door de Raad naar welke omgangs-/zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige 1] is.

3.De beoordeling

De conclusie
3.1.
De rechtbank zal:
  • de moeder gelasten om uiterlijk op 1 januari 2024 samen met [minderjarige 1] terug te verhuizen naar [woonplaats] , [woonplaats] , Rijswijk, Delft, Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland, Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delftland, Westland, Maassluis, Vlaardingen of Schiedam;
  • de vader mede belasten met het gezag over [minderjarige 1] ;
  • een zorg- en vakantieregeling vastleggen zoals vermeld in rechtsoverweging 3.26 en 3.29;
  • bepalen dat de moeder één keer per maand informatie over [minderjarige 1] dient te sturen aan de vader;
  • aan de beslissing over het terugverhuizen en de zorgregeling, inclusief de vakantieregeling, een dwangsom verbinden.
De overige verzoeken van de ouders zal de rechtbank afwijzen. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.
Verhuizing
3.2.
De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom zij de moeder gelast om met [minderjarige 1] terug te verhuizen.
Het toetsingskader
3.3.
De ouders verschillen van mening over het te hanteren toetsingskader. De vader stelt dat bij het beoordelen van zijn verzoek het toetsingskader moet gelden zoals dat in de jurisprudentie is ontwikkeld in verhuiszaken in geval van ouders met gezamenlijk gezag. De moeder betwist dit. Zij stelt dat er geen wettelijke grondslag is voor de toewijzing van het verzoek van de vader gelet op het feit dat zij eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] heeft. De moeder erkent dat de keuzevrijheid van de ouder met gezag onder omstandigheden kan worden beperkt, namelijk in de situatie waarin een ouder niet voldoet aan de verplichting om de omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. [1] Van deze omstandigheid is in dit geval volgens de moeder echter geen sprake, aangezien zij er alles aan doet om de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] te bevorderen. In kort geding heeft de rechter ook aldus geoordeeld op 18 augustus 2022.
3.4.
De rechtbank ziet in dit specifieke geval aanleiding om het toetsingskader zoals dat in de jurisprudentie is ontwikkeld in verhuiszaken bij gezamenlijk gezag toe te passen, ondanks het feit dat de moeder op het moment van de verhuizing naar [woonplaats] belast was met het eenhoofdig gezag. De rechtbank doet dat om twee redenen. Ten eerste leidt de rechtbank uit hetgeen de ouders naar voren hebben gebracht af dat het tijdens de relatie de bedoeling van de ouders was dat de vader ook gezag zou hebben over [minderjarige 1] . Ten tweede vindt de rechtbank dat de moeder het eenhoofdig gezag direct na de relatiebreuk op een onaanvaardbare manier heeft aangewend. De rechtbank legt dat hieronder uit.
3.5.
Over de intentie van de ouders ten aanzien van het gezag tijdens de relatie overweegt de rechtbank als volgt. Als gezegd heeft de moeder toen zij zwanger was een huwelijksaanzoek van de vader aanvaard. Als het tot een huwelijk was gekomen, had de vader van rechtswege het gezag over [minderjarige 1] gekregen. De moeder heeft verder tijdens de zitting weliswaar betwist dat het gezamenlijk gezag tussen partijen regelmatig onderwerp van gesprek is geweest, maar zij erkent dat de vader er wel eens over is begonnen. Zij stelt dat zij dat dan volgens hem maar moest regelen. Zij had echter op dat moment een baby, waardoor haar prioriteit daar niet lag. De rechtbank leidt daaruit af dat het uitgangspunt van de ouders tijdens de relatie was dat ook de vader belast zou worden met het gezag over [minderjarige 1] .
3.6.
Over de manier waarop de moeder het eenhoofdig gezag heeft aangewend direct na de relatiebreuk overweegt de rechtbank als volgt. Op donderdag 9 juni 2022, vier dagen na de relatiebreuk op 5 juni 2022, heeft de vader aan de moeder een e-mail gestuurd. Daarin stelt hij voor om de maandag daarop een aantal zaken te bespreken over [minderjarige 1] , gelet op het verbreken van de relatie. Als eerste agendapunt noemt de vader het (gezamenlijk) gezag. Hij mailt daarover: “I already mentioned this several times to you in the past 10 months but for whatever reason this was never done. I want to get this done as soon as possible without any delay. I fully expect your warm cooperation on this matter. Please bear in mind that this issue is not open for negotiation for me and it is mutually exclusive to the other points mentioned below. Depending how quickly this issue can be resolved between me and you in the next 2 weeks I will automatically start a legal procedure to request and obtain joint legal custody (gezag) of [minderjarige 1] with you. I am counting on this not being necessary.”
3.7.
De moeder stelt dat zij medio juni, oftewel circa een week na de genoemde e-mail van de vader, op de woning in [woonplaats] werd geattendeerd. Ze heeft daar toen snel werk van moeten maken. Op 29 juni 2022 stuurt de advocaat van de vader een mail aan de moeder. Daarin is onder meer vermeld dat de vader samen met de moeder met het gezag over [minderjarige 1] wil worden belast. De advocaat nodigt de moeder uit voor een (vier)gesprek om het gezag en de omgang te bespreken. De moeder antwoordt de advocaat van de vader op 4 juli 2022. Zij geeft, heel kort gezegd, aan dat zij graag in mediation wil met de vader om te werken aan de ouderrelatie en om te komen tot haalbare afspraken. Daar kan ook het gezag aan de orde komen. Het moment dat er voldoende vertrouwen is dat ouders samen op een goede wijze vorm kunnen geven aan het ouderschap, is wat de moeder betreft het moment om het gezamenlijk gezag te regelen. De verhuizing noemt de moeder niet.
3.8.
Eveneens op 4 juli 2022 mailt de moeder aan de vader wél dat zij met [minderjarige 1] naar [woonplaats] is verhuisd. De vader heeft onbetwist gesteld dat hij twee dagen voor de verhuizing, op 2 juli 2022, omgang had gehad met [minderjarige 1] in het huis van de moeder in [woonplaats] , dat er toen geen spullen ingepakt waren, en dat er ook verder geen enkel teken was van een op handen zijnde verhuizing. De vader stelt dat de moeder dus ‘als een dief in de nacht’ is vertrokken. Nadat de vader op 5 juli 2022, via zijn advocaat, bezwaar heeft gemaakt tegen deze verhuizing en aan de moeder verzoekt om terug te verhuizen, mailt de moeder aan de vader dat zij deze beslissing zonder toestemming van de vader mocht nemen, aangezien zij het eenhoofdig gezag heeft. Op de zitting vertelde de moeder dat zij destijds had uitgezocht wat haar rechten en plichten waren bij een verhuizing en dat zij concludeerde dat ze mocht verhuizen zonder toestemming van de vader, omdat ze alleen belast was met het gezag. De rechtbank stelt vast dat de moeder zich dus terdege bewust was van het feit dat de juridische positie van de vader zonder gezag een wezenlijk andere was dan die van een ouder met gezag. En net nu er in die weken en dagen intensief werd gemaild over dat gezag door de vader en zijn advocaat, koos zij er bewust voor om een voor [minderjarige 1] en de vader zo ingrijpende beslissing te nemen op basis van het eenhoofdig gezag, om die onmiddellijk uit te voeren en de vader daarover pas na afloop van de verhuizing te informeren. Dat vindt de rechtbank uiterst onbehoorlijk en onzorgvuldig jegens de vader, en daarmee in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar.
Inhoudelijke beoordeling
3.9.
Nu de rechtbank het toetsingskader bij gezamenlijk gezag toepast, dient zij alle omstandigheden in kaart te brengen en een belangenafweging te maken. De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
Omstandigheden die volgens de rechtspraak van de Hoge Raad [2] een rol kunnen spelen, zijn onder andere:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • hoe goed de verhuizing is voorbereid en doordacht;
  • de voorstellen die zijn gedaan om de gevolgen van de verhuizing te verzachten;
  • hoe goed de ouders met elkaar kunnen overleggen;
  • hoe vaak er contact plaatsvindt tussen de kinderen en de niet verhuizende ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de kinderen, hun mening en in hoeverre zij zijn gewend aan hun omgeving of juist aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Noodzaak om te verhuizen
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder de noodzaak van de verhuizing met [minderjarige 1] onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat zij in [woonplaats] substantieel meer ondersteuning heeft dan in [woonplaats] . Verder heeft zij onvoldoende onderbouwd dat de woning in [woonplaats] geschikter is voor [minderjarige 1] en haar dan die in [woonplaats] . Ten slotte heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat zij in de omgeving van [woonplaats] en/of [woonplaats] geen geschikte woning kon vinden. De rechtbank licht dit toe.
3.11.
De moeder woont al sinds haar studietijd in [woonplaats] . Ze werkt ook in [woonplaats] . Zij heeft, op haar vriendin [B] die in [woonplaats] woont na, geen enkele binding met [woonplaats] . De ouders van de moeder wonen in [woonplaats] , dat dichterbij [woonplaats] ligt dan bij [woonplaats] . Haar zus woont in [woonplaats] , gaat eind dit jaar naar [woonplaats] verhuizen en heeft een eigen gezin. [B] heeft weliswaar geen gezin maar werkt full time.
3.12.
De vader heeft onbetwist gesteld dat het appartement in [woonplaats] weliswaar geen tuin heeft en slechts één slaapkamer, maar dat het appartement in [woonplaats] in vierkante meters anderhalf keer zo groot is als het appartement in [woonplaats] . In haar email van 4 juli 2022 legt de moeder aan de vader uit dat het appartement in de [locatie] , met één slaapkamer, niet geschikt is om langdurig te verblijven met een opgroeiend kind. De afgelopen maanden ging dat, aldus de moeder, prima, maar omdat [minderjarige 1] groter en beweeglijker wordt heeft zij straks een eigen kamer nodig en ruimte om buiten te kunnen spelen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de moeder de wens had om op termijn met [minderjarige 1] op een plek te wonen waar zij een eigen slaapkamer en meer buitenruimte zou hebben, en om niet in het centrum van [woonplaats] te wonen met een opgroeiend kind, maakt dat de verhuizing naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk.
3.13.
De moeder stelt dat zij ook heeft gekeken naar een geschikte woning in [woonplaats] maar dat die niet te vinden was. Het had op de weg van de moeder gelegen inzichtelijk te maken welke pogingen zij heeft ondernomen om een dergelijke woning te vinden, gelet op de betwisting van de vader. Nu die onderbouwing ontbreekt kan die stelling bij de beoordeling geen rol spelen.
Verhuizing onvoldoende doordacht
3.14.
De rechtbank is verder van oordeel dat de moeder de verhuizing onvoldoende heeft doordacht. Het lijkt erop dat zij impulsief heeft gehandeld, toen er kort na de breuk met de vader een appartement in [woonplaats] op haar pad kwam. In het tijdsbestek van een maand ging de relatie uit, werd de moeder geattendeerd op het appartement in [woonplaats] en was zij verhuisd. Dat de moeder ergens anders dan in [woonplaats] of [woonplaats] zou wonen was tot haar verhuizing überhaupt niet aan de orde geweest. Het was op dat moment dan ook nog volstrekt onduidelijk wat de praktische implicaties van de relatiebreuk zouden zijn, en hoe de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] eruit zou gaan zien.
Gevolgen voor frequentie contact tussen [minderjarige 1] en vader
3.15.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de verhuizing grote gevolgen heeft voor de frequentie van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] , met name op de langere termijn. De rechtbank vindt het verschil in frequentie van de omgang voor de relatiebreuk en de periode daarna minder relevant. Hetzelfde geldt voor het verschil in reistijd. Daartoe overweegt zij als volgt.
3.16.
De moeder stelt dat de frequentie van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] na de verhuizing niet is verminderd ten opzichte van de periode voor de verhuizing. De rechtbank is echter van oordeel dat de moeder miskent dat voor de relatiebreuk sprake was van een situatie die tijdelijk zou zijn, namelijk de situatie waarin partijen niet samenwoonden. Er was geen sprake van omgang na scheiding, maar van een praktische oplossing voor de (beoogde) tijdelijke periode dat partijen in verschillende steden woonden. In februari 2022 zijn partijen immers nog naar een notaris gegaan om zich over het samenwonen te laten voorlichten. Daarin verschilt deze zaak van andere verhuiszaken, waarin de relatiebreuk doorgaans langer voor de verhuizing heeft plaatsgevonden, en waarbij dus sprake is van een bestendige omgangsregeling na die relatiebreuk, die al dan niet wijzigt door een voorgenomen verhuizing. Hier was überhaupt nog geen sprake van een omgangsregeling na de relatiebreuk.
3.17.
Hetzelfde geldt voor het verschil in reistijd voor en na de verhuizing van de moeder naar [woonplaats] . Voor de reistijd tussen [woonplaats] en [woonplaats] geldt immers dat partijen, toen zij bij elkaar waren, ervan uitgingen dat die tijdelijk was, omdat de moeder naar [woonplaats] zou verhuizen om bij de vader te wonen. Ook hier gaat de vergelijking van de reistijd voor, en de reistijd na de verhuizing met andere verhuiszaken dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet op.
3.18.
Ten aanzien van de langere termijn overweegt de rechtbank als volgt. De vader heeft in de mail van 9 juni 2022, waaraan eerder in deze beschikking al is gerefereerd, aan de moeder kenbaar gemaakt dat hij scenario’s wil doordenken en met de moeder bespreken, gelet op het feit dat zij in [woonplaats] woont en hij in [woonplaats] . Hij noemt co-ouderschap met een verdeling van drie en vier dagen als mogelijkheid. Hij meldt daarbij dat hij wat tijd nodig heeft om wat spullen voor [minderjarige 1] te kopen omdat de moeder die altijd vanuit [woonplaats] meenam, en dat hij zich voorstelt dat zij daarom bijvoorbeeld eerst een dag komt, maar dat hij niet verwacht dat dat lang nodig zal zijn. Duidelijk was dat de vader spoedig een substantiële rol wilde in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] .
3.19.
Gelet op de afstand tussen [woonplaats] en [woonplaats] is een uitbreiding van de omgang nu praktisch ingewikkeld. Daarbij is ook relevant dat de vader een substantiële zorgregeling heeft met zijn zoon [minderjarige 2] . De afstand maakt een co-ouderschap zoals de vader voor ogen had vermoedelijk uitgesloten. Dat geldt te meer wanneer [minderjarige 1] over twee jaar naar school gaat en de reisafstand doordeweeks problematisch wordt. De rechtbank vindt het niet in het belang van [minderjarige 1] , die nog erg klein is, dat op die manier het contact en de omgang met haar vader (en ook met haar halfbroer) op de langere termijn nu al in zo sterke mate wordt begrensd.
3.20.
Nu de rechtbank van oordeel is dat op basis van deze omstandigheden de verhuizing van de moeder niet in stand kan blijven, omdat het belang van de moeder bij een verhuizing niet zwaarder weegt dan het belang van [minderjarige 1] om terug te verhuizen, komt zij niet toe aan het toetsen van de overige verhuiscriteria.
3.21.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank het verzoek van de vader toewijzen in die zin dat zij de moeder zal gelasten om samen met [minderjarige 1] terug te verhuizen naar [woonplaats] , [woonplaats] of een tussenliggende gemeente, te weten Rijswijk, Delft, Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland, Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delftland, Westland, Maasluis, Vlaardingen of Schiedam. De vader heeft immers verzocht te bepalen dat de moeder moet (terug)verhuizen naar [woonplaats] of [woonplaats] . De rechtbank gaat er dus vanuit dat iedere tussengelegen gemeente voor de vader ook acceptabel is. De rechtbank zal bepalen dat de moeder uiterlijk op 1 januari 2024 moet terugverhuizen. De rechtbank begrijpt namelijk dat dit voor de moeder een moeilijke beslissing is en dat een terugverhuizing op stel en sprong ingrijpende gevolgen heeft. Anderzijds huurt zij een huis, en het opzeggen van huur gaat sneller dan het verkopen en leveren van een koopwoning. Daarnaast heeft de moeder een relatief groot gebied om een woning te zoeken. Deze periode geeft de moeder naar het oordeel van de rechtbank daarom voldoende gelegenheid om een terugverhuizing met [minderjarige 1] te organiseren.
Gezag
3.22.
De rechtbank zal het verzoek van de vader toewijzen en beslissen dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag hebben over [minderjarige 1] . De rechtbank legt deze beslissing hierna uit.
3.23.
Op grond van artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.24.
De rechtbank is van oordeel dat niet wordt voldaan aan de hiervoor genoemde uitzonderingen om te komen tot gezamenlijk gezag. Gezamenlijke gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot enige vorm van communicatie met elkaar en dat zij beslissingen van enig belang over [minderjarige 1] kunnen nemen. De moeder heeft aangevoerd dat deze noodzakelijke basis tussen de ouders ontbreekt. Zij ervaart de vader als intimiderend. De rechtbank ziet in het dossier echter geen concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat de vader intimiderend is naar de moeder. De door de moeder concreet genoemde voorbeelden heeft de vader weersproken en hij heeft daar uitleg bij gegeven. Het feit dat de communicatie tussen de ouders op dit moment slecht verloopt, brengt daarnaast niet zonder meer met zich dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag moet worden afgewezen. Ten eerste betekent een slechte communicatie nog niet dat het gezamenlijk nemen van gezagsbeslissingen niet lukt. Ten tweede ziet de slechte communicatie voor een groot deel op de verdeling van de zorg over [minderjarige 1] en de plotselinge verhuizing van de moeder met [minderjarige 1] . de afgelopen periode, na het verbreken van de relatie, is daarmee heel roerig geweest. De rechtbank verwacht dat er, nadat deze procedure zal zijn afgerond, meer duidelijkheid en rust zal ontstaan. Tot slot ziet de rechtbank dat de vader betrokken is en wil zijn bij het leven van zijn dochter en vindt de rechtbank het belangrijk dat hij een substantiële rol krijgt in het leven van [minderjarige 1] en dat de ouders een gelijkwaardige positie hebben.
3.25.
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande dat geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem of verloren zal raken of andere redenen waarom het noodzakelijk is dat de moeder alleen het gezag over haar behoudt. De rechtbank zal de vader daarom voortaan samen met de moeder met het gezag over [minderjarige 1] belasten. Dit betekent dat zij vanaf nu samen de belangrijke beslissingen over haar moeten nemen.
Zorgregeling
3.26.
De rechtbank zal de volgende zorgregeling vaststellen. [minderjarige 1] verblijft bij haar vader:
  • de komende twee weken op zaterdag van 11.30 uur tot 17.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige 1] naar de vader brengt en de vader [minderjarige 1] weer naar de moeder brengt;
  • daarna, totdat [minderjarige 1] 24 maanden oud is, wekelijks van vrijdag 15.00 uur tot zaterdag 16.00 uur, waarbij dit eenmaal per maand van vrijdag 15.00 uur tot zondag 12.00 uur is. Het eerste lange weekend vindt daarbij plaats in het weekend van 5 augustus 2023. De vader haalt [minderjarige 1] op bij de moeder ofwel het kinderdagverblijf en de moeder haalt [minderjarige 1] weer op bij de vader;
  • daarna, vanaf het moment dat [minderjarige 1] 24 maanden oud is:
o de ene week van donderdag 15.00 uur (althans zolang zij nog een middagslaapje doet, na dat middagslaapje) tot zondag 16.00 uur;
o de andere week van donderdag 15.00 uur (althans zolang zij nog een middagslaapje doet, na dat middagslaapje) tot zaterdag 10.00 uur;
o de vader haalt [minderjarige 1] op bij de moeder en de moeder haalt [minderjarige 1] op bij de vader.
3.27.
De rechtbank is van oordeel dat deze regeling voor nu het meest passend is voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is nog erg jong en de rechtbank is het met de Raad eens dat zij gelet op haar jonge leeftijd gebaat is bij regelmatig contact met haar vader. Het is voor de evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige 1] namelijk van groot belang dat zij een band met haar moeder én haar vader kan opbouwen en dat zij deze band ook kan verstevigen. De moeder heeft zorgen geuit over het contact tussen de vader en [minderjarige 1] , met name over de fysieke veiligheid van [minderjarige 1] bij de vader. Hij slaat volgens haar onvoldoende acht op veiligheidsmaatregelen die nodig zijn bij een klein kind. Zij vindt het daarom noodzakelijk dat het contact tussen [minderjarige 1] en haar vader, op basis van het groeidocument dat is opgesteld door de voormalig mediator van de ouders, rustig wordt opgebouwd en dat dat in eerste instantie onder begeleiding van de moeder plaatsvindt. De rechtbank ziet echter geen contra-indicaties voor onbegeleid contact tussen [minderjarige 1] en haar vader. De vader heeft ervaring met een jong kind, hij heeft immers ook een oudere zoon. Er zijn nooit signalen geweest dat hij niet veilig was bij de vader. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het vanwege de spanning tussen de ouders juist niet in het belang van [minderjarige 1] is dat de vader [minderjarige 1] alleen ziet in aanwezigheid van de moeder. Zij volgt de moeder ook niet in haar standpunt dat de moeder bij het contact aanwezig moet zijn omdat [minderjarige 1] zeer eenkennig is. Los van het feit dat eenkennigheid over het algemeen slechts een fase is, gaat [minderjarige 1] ook drie dagen in de week naar het kinderdagverblijf en dan is de moeder ook niet aanwezig. Daarnaast passen haar ouders een dag in de week op. Daar komt bij dat in het in mediation opgestelde groeidocument juist staat dat beide ouders de intentie hadden om een grotere rol voor de vader als opvoeder te bewerkstelligen en dat de voormalig mediator ook van mening was dat [minderjarige 1] vanaf het moment dat zij twee jaar oud is meer ruimte heeft voor een uitbreiding van de zorgregeling. Nu [minderjarige 1] bijna twee jaar wordt, vindt de rechtbank het gelet op het voorgaande passend om direct een onbegeleide contactregeling vast te leggen. Een overnachting bij de vader zou in januari 2023 in beginsel op de agenda komen bij de mediation. De rechtbank ziet niet wat maakt dat [minderjarige 1] niet bij de vader kan overnachten. Aangezien [minderjarige 1] zelden of nooit zonder aanwezigheid van de moeder bij de vader thuis is geweest, acht de rechtbank het wel in het belang van [minderjarige 1] om eerst twee keer gedurende slechts een aantal uur op een zaterdag bij haar vader te zijn. Op deze manier kan zij wennen aan het feit dat haar moeder daar niet meer bij aanwezig is. Daarna zal het contact worden uitgebreid op de manier zoals door de vader verzocht en hiervoor in rechtsoverweging 3.26 vermeld. Op de zitting is gebleken dat deze zorgregeling voor beide ouders praktisch uitvoerbaar is. De vader heeft flexibele werktijden en kan thuis werken, waardoor hij zijn werk met de zorg voor [minderjarige 1] vanaf donderdag 15.00 uur kan combineren.
3.28.
De rechtbank zal nu geen zorgregeling bepalen vanaf het moment dat [minderjarige 1] vier jaar oud is en naar school gaat. Dat moment ligt immers nog ver in de toekomst en het is voor de rechtbank op dit moment nog niet duidelijk hoe de situatie dan zal zijn, ook praktisch gezien. De rechtbank geeft de ouders mee dat het in het belang van [minderjarige 1] is om over ongeveer anderhalf jaar samen te evalueren hoe het contact verloopt en of een uitbreiding van de zorgregeling op dat moment passend is, gelet op de start van [minderjarige 1] op school in de periode daarna.
Vakantie- en feestdagenregeling
3.29.
De rechtbank zal – met ingang van de herfstvakantie 2023 – een vakantie- en feestdagenregeling vast stellen tussen de vader en [minderjarige 1] waarbij de vakanties en feestdagen tussen de ouders bij helfte worden verdeeld, op de volgende wijze:
  • voor de zomervakantie heeft de vader in de even jaren de keuze en de moeder in de oneven jaren. Ouders dienen de keuze jaarlijks in de maand februari aan elkaar bekend te maken;
  • kerstavond en 1e Kerstdag: [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • oud- en nieuw: [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • herfstvakantie: [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • voorjaarsvakantie: [minderjarige 1] is in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
  • meivakantie: [minderjarige 1] is de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
  • verjaardag [minderjarige 1] : [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • verjaardag [minderjarige 2] : [minderjarige 1] verblijft bij de vader;
  • verjaardag vader: [minderjarige 1] verblijft bij de vader;
  • Vaderdag: [minderjarige 1] verblijft bij de vader.
3.30.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze vakantie- en feestdagenregeling geldt met ingang van de herfstvakantie 2023. De rechtbank vindt het namelijk, gelet op het feit dat het contact tussen [minderjarige 1] en de vader de komende periode zal worden opgebouwd, niet in het belang van [minderjarige 1] om gedurende de zomervakantie direct drie weken aaneengesloten bij haar vader te verblijven. De rechtbank merkt tot slot op dat deze beslissing van de rechtbank niet wegneemt dat de ouders gezamenlijk en in onderling overleg afspraken mogen maken over de vakantie- en feestdagenregeling die afwijken van hetgeen de rechtbank nu zal vastleggen.
Informatieregeling
3.31.
De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 1] dat de moeder de vader één keer per maand informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [minderjarige 1] , te weten haar de gezondheid, hoe het gaat op het kinderdagverblijf, haar sociale ontwikkeling en andere bijzonderheden. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.32.
Een ouder kan in geval van gezamenlijk gezag op grond van artikel 1: 253a lid 2 sub c BW de rechtbank verzoeken een regeling vast te stellen over de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank vindt het in dit geval in het belang van [minderjarige 1] om een informatieregeling vast te leggen, omdat de moeder ook volgens de zorgregeling die door de rechtbank wordt vastgelegd de hoofdverzorger van [minderjarige 1] is. Daar komt bij dat de vader, in ieder geval totdat de moeder verhuisd is, letterlijk op afstand staat. Hij zal bijvoorbeeld niet vaak bij het kinderdagverblijf aanwezig kunnen zijn en hier bij het halen en brengen informatie verkrijgen, en in voorkomend geval niet mee kunnen gaan naar de huisarts.
3.33.
De rechtbank zal het verzoek van de vader om een consultatieregeling vast te leggen, afwijzen. Gelet op het feit dat de rechtbank de vader gezamenlijk met de moeder zal belasten met het gezag, heeft de vader hier geen belang meer bij.
Dwangsom
3.34.
De rechtbank zal aan het gebod om terug te verhuizen en de zorgregeling een dwangsom verbinden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De moeder heeft bewust, zonder de vader daarin te kennen, de beslissing genomen om met [minderjarige 1] naar een andere stad te verhuizen. Verder is gebleken dat het contact tussen de vader en [minderjarige 1] , ondanks gemaakte afspraken tijdens de mediation, niet is opgebouwd en de moeder veel bezwaren heeft tegen het verhogen van de frequentie van het contact en tegen onbegeleide omgang. De rechtbank is gehouden om passende maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder te bewegen mee te werken aan een omgangsregeling (ECLI:NL:HR:2014:91). De rechtbank acht het daarom noodzakelijk om het contact tussen [minderjarige 1] en de vader met een dwangsom te waarborgen. De rechtbank zal daarom een dwangsom bepalen van € 250,- per dag of dagdeel (met een maximum van € 10.000,-) voor elke dag of dagdeel dat de moeder, het gebod om voor 1 januari 2024 terug te verhuizen niet nakomt, of de zorgregeling, inclusief de vakantieregeling niet nakomt.
Bijzondere curator
3.35.
De rechtbank zal geen bijzondere curator benoemen en overweegt daartoe als volgt.
3.36.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:250 BW een bijzondere curator benoemen wanneer de belangen van een kind in strijd zijn met de belangen van de met het gezag belaste ouder. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.24 overwogen ziet de rechtbank dat de communicatie tussen de ouders op dit moment slecht verloopt en dat de verhoudingen op scherp zijn gezet door de verhuizing van de moeder met [minderjarige 1] . Dit brengt echter niet met zich dat sprake is van een belangenstrijd ofwel van andere bijzondere feiten en omstandigheden, zoals de moeder stelt, die maken dat de benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige 1] noodzakelijk is.
Raadsonderzoek
3.37.
De rechtbank zal de Raad niet, zoals door de moeder verzocht, vragen om een onderzoek te doen naar de vraag welke zorgregeling in het belang van [minderjarige 1] is. De Raad heeft de rechtbank op de zitting in overweging gegeven om een dergelijk onderzoek te gelasten, maar de rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.38.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] dat zij zo snel mogelijk met de moeder terugverhuist. Dit om te voorkomen dat zij in [woonplaats] geworteld raakt. [minderjarige 1] is nog erg jong en de rechtbank verwacht daarom dat zij nu nog niet is geworteld in [woonplaats] . De rechtbank acht het dan ook niet wenselijk dat het door een eventueel hoger beroep langer duurt voordat [minderjarige 1] weer terugverhuist.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
gelast de moeder om samen met [minderjarige 1] terug te verhuizen naar [woonplaats] , [woonplaats] , Rijswijk, Delft, Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland, Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delftland, Westland, Maassluis, Vlaardingen of Schiedam, waarbij heeft te gelden dat de moeder met [minderjarige 1] uiterlijk op 1 januari 2024 feitelijk weer in één van deze gemeenten haar woonplaats dient te hebben;
4.2.
belast de vader samen met de moeder met het gezag over [minderjarige 1] ;
4.3.
stelt de volgende zorgregeling regeling vast: [minderjarige 1] verblijft bij haar vader:
  • de komende twee weken op zaterdag van 11.30 uur tot 17.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige 1] naar de vader brengt en de vader [minderjarige 1] weer naar de moeder brengt;
  • daarna, totdat [minderjarige 1] 24 maanden oud is, wekelijks van vrijdag 15.00 uur tot zaterdag 16.00 uur, waarbij dit eenmaal per maand van vrijdag 15.00 uur tot zondag 12.00 uur is. Het eerste lange weekend vindt daarbij plaats in het weekend van 5 augustus 2023. De vader haalt [minderjarige 1] op bij de moeder ofwel het kinderdagverblijf en de moeder haalt [minderjarige 1] weer op bij de vader;
  • daarna, vanaf het moment dat [minderjarige 1] 24 maanden oud is:
o de ene week van donderdag 15.00 uur (althans zolang zij nog een middagslaapje doet, na dat middagslaapje) tot zondag 16.00 uur;
o de andere week van donderdag 15.00 uur (althans zolang zij nog een middagslaapje doet, na dat middagslaapje) tot zaterdag 10.00 uur;
o de vader haalt [minderjarige 1] op bij de moeder en de moeder haalt [minderjarige 1] op bij de vader;
4.4.
stelt – met ingang van de herfstvakantie 2023 – de volgende vakantieregeling vast: de vakanties en feestdagen worden tussen de ouders bij helfte verdeeld, op de volgende wijze:
  • voor de zomervakantie heeft de vader in de even jaren de keuze en de moeder in de oneven jaren. Ouders dienen de keuze jaarlijks in de maand februari aan elkaar bekend te maken;
  • kerstavond en 1e Kerstdag: [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • oud- en nieuw: [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • herfstvakantie: [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • voorjaarsvakantie: [minderjarige 1] is in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
  • meivakantie: [minderjarige 1] is de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
  • verjaardag [minderjarige 1] : [minderjarige 1] is in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • verjaardag [minderjarige 2] : [minderjarige 1] verblijft bij de vader;
  • verjaardag vader: [minderjarige 1] verblijft bij de vader;
  • Vaderdag: [minderjarige 1] verblijft bij de vader;
4.5.
stelt een informatieregeling vast, die inhoudt dat de moeder de vader één keer maand schriftelijk (per e-mail) zal informeren over:
  • de gezondheid van [minderjarige 1] ;
  • hoe het gaat op het kinderdagverblijf;
  • haar sociale ontwikkeling en andere bijzonderheden.
4.6.
bepaalt dat hetgeen vermeld onder rechtsoverweging 4.1, 4.3 en 4.4 door de moeder moet worden nagekomen op straffe van een door de moeder aan de vader te betalen dwangsom van € 250,- met een maximum van € 10.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de moeder de daar genoemde verplichtingen ter zake de terugverhuizing, de zorgregeling en de vakantieregeling niet nakomt, tenzij partijen in onderling overleg afwijkende afspraken maken;
4.7.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter in samenwerking met mr. H.I.E. Mutsaerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2021:1513, r.o. 3.1.4.
2.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901.