ECLI:NL:RBMNE:2023:2874

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
UTR 22/4165
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor fysiotherapie op basis van voorliggende voorziening Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde D. van Garderen, een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van fysiotherapie. Eiser heeft een zorgverzekering bij VGZ en heeft op 23 februari 2022 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste twintig behandelingen fysiotherapie, die in totaal € 671,02 bedragen. De gemeente Almere, vertegenwoordigd door J.L. van Nassou, heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw), die als voorliggende voorziening wordt beschouwd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak op 3 februari 2023 behandeld en het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken. Eiser heeft aangevoerd dat hij fysiotherapie nodig heeft vanwege zijn gezondheid, maar dat hij zich niet aanvullend kan verzekeren vanwege financiële problemen en schulden bij zijn zorgverzekeraar. De rechtbank oordeelt dat de Zvw een passende en toereikende voorliggende voorziening is en dat er geen ruimte is voor het toekennen van bijzondere bijstand. De rechtbank stelt vast dat de keuze om de eerste twintig behandelingen niet te vergoeden een bewuste keuze is van de wetgever.

Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat er sprake is van een acute noodsituatie die zou rechtvaardigen dat er toch bijzondere bijstand wordt verleend. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden is gedaan en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[bewindvoerder] B.V.,in de hoedanigheid van bewindvoerder van
[eiser], eiser,
(gemachtigde: D. van Garderen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: J.L. van Nassou).

Inleiding

1. Eiser heeft een zorgverzekering (basisverzekering UC Ruime Keuze) bij VGZ. Hij heeft op 23 februari 2022 een aanvraag bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van fysiotherapie. Het gaat om de kosten van de eerste twintig behandelingen (€ 671,02). Vanaf de 21e behandeling wordt fysiotherapie voor chronische aandoeningen namelijk vanuit de basisverzekering vergoed.
2. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 mei 2022 afgewezen omdat sprake is van een voorliggende voorziening [1] namelijk de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3. Met het bestreden besluit van 18 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
5. De rechtbank heeft het onderzoek te zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken.
6. Eiser heeft op 15 februari 2023 gereageerd. Verweerder heeft op 23 februari 2023 gereageerd.
7. De rechtbank heeft op 24 april 2023 het onderzoek gesloten en doet nu uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Is de Zvw een voorliggende voorziening?
8. Verweerder heeft de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen omdat voor fysiotherapie de Zvw een passende en toereikende voorliggende voorziening is. Voor de eerste twintig behandelingen kan een aanvullende verzekering worden afgesloten.
9. Eiser voert aan dat hij gezien zijn gezondheid fysiotherapie nodig heeft maar dat de eerste twintig behandelingen niet vanuit de basisverzekering vergoed worden. De (aanvullende) collectieve zorgverzekering via de gemeente die de behandelingen wel vergoedt is € 28,67 duurder dan de (basis) verzekering. Eiser zit in een MSNP-traject en zijn budget laat het niet toe dat hij zich aanvullend verzekert. Bovendien heeft eiser schulden bij zijn zorgverzekeraar en kan hij zich ook om die reden niet aanvullend verzekeren. Eiser stelt dat daardoor de voorliggende voorziening niet beschikbaar voor hem is.
10. De Zvw regelt welke risico’s met een zorgverzekering worden gedekt. Nadere regels zijn gesteld in het Besluit zorgverzekering. Volgens artikel 2.6, eerste lid van dit besluit omvat de paramedische zorg als te verzekeren prestatie onder meer fysiotherapie en oefentherapie.
4. Het is vaste rechtspraak dat als binnen de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van zorgkosten, het bijstandverlenend orgaan daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand kan toekennen. [2] Prestaties en vergoedingen op grond van de Zvw voor medische en paramedische kosten zijn aan te merken als een aan de Pw voorliggende, toereikende en passende voorziening. [3] In deze regelgeving is in het algemeen een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van bepaalde kosten. De omstandigheid dat de kosten op grond van de Zvw en daarop gebaseerde regelgeving niet worden vergoed, betekent niet dat deze regelingen niet gelden als een passende en toereikende voorliggende voorziening. In dit geval is er een bewuste keuze gemaakt om de eerste twintig behandelingen niet voor vergoeding in aanmerking te brengen in de basisverzekering van de Zvw. [4] Daaruit volgt dat er dus in beginsel geen ruimte is om voor deze kosten bijzondere bijstand te verstrekken. Verweerder heeft zijn beleid hierop afgestemd en mocht dit ook zo doen. [5]
11. Dat - zoals eiser stelt ‑ de fysiotherapie noodzakelijk was gezien eisers gezondheid wat volgens hem blijkt uit de verwijsbrief van zijn huisarts, is gelet op het voorgaande niet van belang. Vanwege de bewuste keuze om de eerste twintig behandelingen uit te sluiten, bestaat voor verweerder geen ruimte om de gevraagde bijzondere bijstand toe te kennen. De omstandigheid dat eiser zich niet aanvullend heeft kunnen verzekeren omdat zijn budget dat niet toelaat, doet er niet aan af dat er sprake is van een voorliggende voorziening. [6] Uit de door verweerder op 23 februari 2023 verstrekte informatie volgt dat eisers stelling dat hij zich niet aanvullend kan verzekeren bij VGZ omdat hij schulden heeft, juist is. De omstandigheid dat eiser schulden heeft bij zijn zorgverzekeraar komt echter voor zijn rekening en risico. De gevolgen van het ontstaan van schulden dienen niet afgewenteld te worden op de bijstand.
12. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Zvw als een aan de Pw voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden beschouwd. Dat betekent dat verweerder eiser dus niet in de kosten voor de eerste twintig behandeling fysiotherapie tegemoet dient te komen. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw heeft eiser dus geen recht op bijzondere bijstand.
Is sprake van zeer dringende redenen om toch bijzondere bijstand te verlenen?
13. Er kan toch bijzondere bijstand worden verleend als er sprake is van zeer dringende redenen. Dit staat in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Er moet dan sprake zijn van een acute noodsituatie. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. [7]
14. Eiser stelt zich ‑ onder verwijzing naar de brief van de huisarts op het standpunt dat sprake is van een chronische aandoening en dat zonder fysiotherapie zijn toestand achteruit gaat met als gevolg dat hij een elektrische rolstoel zal moeten aanschaffen, waarvoor dan ook weer bijzondere bijstand moet worden verstrekt.
15. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd met bijvoorbeeld (medische) documenten waaruit zou kunnen blijken wat de gevolgen zijn van het uitblijven van fysiotherapie. Tijdens de hoorzitting heeft eiser nog gezegd dat hij klachten heeft in zijn nek en schouders die leiden tot hoofdpijnen en dat hij (ook) voor deze klachten fysiotherapie nodig heeft. Over deze klachten en de noodzaak van fysiotherapie daarvoor heeft eiser helemaal geen (medisch) stukken overgelegd. Ook heeft eiser geen (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat bij het uitblijven van de fysiotherapiebehandeling een acute noodsituatie zal ontstaan zoals hiervoor onder 13 omschreven. Uit de verwijsbrief van de huisarts van 3 februari 2022 blijkt dat eiser bekend is met chronische enkelinstabiliteit. Hoewel hieruit kan worden afgeleid dat eiser gebaat is bij fysiotherapie biedt deze informatie geen aanknopingspunten voor de conclusie dat als eiser niet op korte termijn door een fysiotherapeut wordt behandeld er een situatie ontstaat die voor eiser levensbedreigend is of die blijvend lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg heeft. Van een acute noodsituatie zoals hiervoor omschreven is dan ook geen sprake. Eisers beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Uit het voorgaande volgt dat verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste twintig behandelingen fysiotherapie op goede gronden heeft afgewezen.
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (Pw).
2.Op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Pw.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2109.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3959.
5.Richtlijn B155.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 3 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3959 en van 26 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8013.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1331.