ECLI:NL:RBMNE:2023:2509

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
UTR 22/3972
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten en hoogte van dwangsommen in bestuursrechtelijke procedure

Op 28 april 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Soest. Eiser had te maken met meerdere beschikkingen die betrekking hadden op de waardering van onroerende zaken en de daarop gebaseerde belastingaanslagen. Eiser stelde dat verweerder dwangsommen verschuldigd was vanwege het niet tijdig nemen van besluiten op zijn bezwaren tegen deze beschikkingen. De rechtbank oordeelde dat eiser te laat een ingebrekestelling had ingediend, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarnaast werden de beroepen tegen de hoogte van de dwangsommen ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat eiser niet tijdig had gereageerd op de beslissingen van verweerder en dat er geen dwangsommen verschuldigd waren. De uitspraak werd mondeling gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3972

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

28 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M. M. Vrolijk)
en

de heffingsambtenaar van gemeente Soest

(gemachtigde: C. Hagens).

Procesverloop

Over de eerdere procedure
Met het aanslagbiljet van 28 februari 2019 heeft verweerder vier beschikkingen genomen die aan eiser zijn gericht:
- Een beschikking waarbij voor het kalenderjaar 2019 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde is vastgesteld van de onroerende zaak waarvan eiser eigenaar is;
- Een beschikking waarbij aan eiser een aanslag onroerendezaakbelasting is opgelegd waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd;
- Een beschikking waarbij aan eiser een aanslag afvalstoffenheffing is opgelegd;
- Een beschikking waarbij aan eiser een aanslag rioolheffing is opgelegd.
Eiser heeft tegen deze beschikkingen bezwaar gemaakt.
Op 17 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van het beslissing op zijn bezwaren.
Op 30 april 2020 heeft eiser beroep ingesteld vanwege het uitblijven van het beslissing op zijn bezwaren.
Met de uitspraak van 13 juli 2020 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, verweerder opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit bekend te maken en bepaald dat verweerder een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden.
Met de uitspraak op bezwaar van 17 juli 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de vier beschikkingen van 28 februari 2019 ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Met de uitspraak van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:3878) heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
Met de uitspraak van 7 juni 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:4691) heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van de rechtbank van 24 februari 2021 bevestigd.
Over de bestuurlijke dwangsom
Op 3 mei 2021 heeft eiser verweerder verzocht om aan hem de verschuldigde dwangsommen uit te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanwege het niet tijdig beslissen op eisers bezwaren tegen de beschikkingen van 28 februari 2019.
Op of rond 17 mei 2021 heeft verweerder een geldbedrag aan de gemachtigde van eiser betaald, door overmaking op diens bankrekening.
Eiser heeft daarna beroep ingesteld vanwege het uitblijven van een beschikking tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuurlijke dwangsommen.
Met de uitspraak van 23 november 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:6633) heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser verweerder niet in gebreke had gesteld.
Eiser heeft daartegen verzet gedaan.
Met de uitspraak van 17 juni 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:3563) heeft de rechtbank dat verzet gegrond verklaard en het beroep vanwege het uitblijven van een beschikking tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuurlijke dwangsommen opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
Op 27 juli 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van beschikkingen tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuurlijke dwangsommen.
Op 30 augustus 2022 heeft eiser beroep ingesteld vanwege het uitblijven van beschikkingen tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuurlijke dwangsommen, ten aanzien van de te late beslissingen op zijn bezwaren.
Met de beschikking van 27 september 2022 heeft verweerder vastgesteld dat hij aan eiser een dwangsom is verschuldigd van € 1.442,-, vermeerderd met de wettelijke rente tot 17 mei 2022 van € 28,80.
Eiser heeft de hoogte van de wettelijke rente betwist.
Met de beschikking van 3 februari 2023 heeft verweerder vastgesteld dat hij aan eiser (nogmaals) een dwangsom is verschuldigd van € 1.442,-, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van betaling van € 84,01.
De rechtbank heeft de zaak via een beeldverbinding behandeld op de zitting van
28 april 2023. De gemachtigden van eiser en van verweerder waren aanwezig. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan en partijen gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 september 2022 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 februari 2023 ongegrond.

Overwegingen

Over het niet tijdig nemen van een besluit
1. Eiser heeft inmiddels twee dwangsombeschikkingen ontvangen, maar stelt zich op het standpunt dat er nog een derde moet volgen. Hij voert aan dat verweerder dwangsommen verschuldigd is vanwege het niet tijdig nemen van besluiten op het bezwaarschrift tegen (1) de WOZ-beschikking, (2) de aanslag rioolheffing en (3) de aanslag afvalstoffenheffing. Met het huidige beroep vanwege niet tijdig beslissen beoogt eiser de bereiken dat de rechtbank verweerder opdraagt de derde beschikking alsnog te nemen.
2. Op grond van artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan een dwangsom voor ten hoogste 42 dagen. Op grond van het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
3. Eiser heeft verweerder op 17 februari 2020 in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaren tegen de beschikkingen van 28 februari 2019. De eerste dag waarover dwangsommen verschuldigd waren, was daarom 3 maart 2020 en de laatste dag was 13 april 2020. Verweerder had binnen twee weken daarna, dus uiterlijk op 27 april 2020, beschikkingen over de dwangsommen moeten nemen.
4. Eiser heeft vervolgens pas op 3 mei 2021 voor het eerst aan verweerder een bericht gestuurd met het verzoek om de beschikkingen te nemen, en heeft verweerder op
27 juli 2022 in gebreke gesteld. Eiser heeft dus ruim een jaar en daarna nog eens ruim een jaar gewacht. De brieven die eiser eerder heeft gestuurd merkt de rechtbank niet aan als ingebrekestelling.
5. Op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder a, van de Awb is geen dwangsom verschuldigd als het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld. Daarvan is in dit geval sprake. Van een professioneel gemachtigde mag worden verwacht dat hij tijdig een ingebrekestelling stuurt. Er is niet gebleken van omstandigheden die maken dat dit hier anders ligt.
6. De conclusie is dat verweerder geen dwangsommen verschuldigd is of was. Er is daarom geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk.
Over de dwangsombeschikkingen
7. Verweerder heeft met de besluiten van 27 september 2022 en 3 februari 2023 twee beschikkingen genomen waarbij hij de verschuldigdheid van dwangsommen heeft vastgesteld. Deze beschikkingen zijn genomen toen de beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen liep, en worden door eiser betwist. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep daarom ook betrekking op deze twee beschikkingen.
8. Eiser betwist de vaststelling van de hoogte van de verschuldigde wettelijke rente. De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat verweerder deze beschikkingen onverplicht heeft genomen. Door deze begunstigende beschikkingen kan eiser aanspraak maken op dwangsommen en wettelijke rente zoals die daarin is vastgesteld. Omdat verweerder echter niet gehouden was tot het nemen van enige beschikking hierover, kan eiser in beroep niet klagen over de hoogte daarvan. De beroepen tegen deze beschikkingen zijn ongegrond.
Conclusie
9. De beroepen zijn niet-ontvankelijk en ongegrond. Verweerder hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023 door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop ddit proces-verbaal is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.