Beoordeling door de rechtbank
De waarde van de woningen
1. Eiseres is eigenaar van de woningen. Het betreffen appartementen die zijn gelegen in een woonwijk in [plaats 1] en die zijn gebouwd in 2016.
2. De WOZ-waardes van de woningen zijn na bezwaar als volgt vastgesteld:
Adres
Vastgestelde waarde (€)
Zaaknummer in beroep
[adres 1]
€ 233.000
UTR 22/974
[adres 2]
€ 243.000
UTR 22/968
[adres 3]
€ 233.000
UTR 22/967
[adres 4]
€ 243.000
UTR 22/973
[adres 5]
€ 233.000
UTR 22/971
[adres 6]
€ 211.000
UTR 22/972
3. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woningen op de waardepeildatum 1 januari 2020. Volgens eiseres zijn de waardes te hoog vastgesteld. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waardes.
4. De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meestbiedende koper als de onroerende zaak op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waardes van de woningen niet te hoog heeft vastgesteld.
5. De heffingsambtenaar heeft als onderbouwing van de waardes taxatiematrices overgelegd. In de taxatiematrices vergelijkt de heffingsambtenaar de woningen van eiseres met vijf andere woningen (appartementen), waarvan gerealiseerde verkoopcijfers beschikbaar zijn. Het gaat om [adres 7] in [plaats 2] , [adres 8] in [plaats 2] , [adres 9] in [plaats 1] , [adres 10] in [plaats 2] en [adres 11] in [plaats 1] (de referentiewoningen). Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze referentiewoningen af te leiden dat de WOZ-waardes van de woningen van eiseres niet te hoog is vastgesteld.
6. In de taxatiematrices staan van de woningen -onder meer- de volgende objectkenmerken en waardegegevens vermeld:
Adres
Oppervlakte
Waarde gebruiks-oppervlakte p/m²
[adres 1]
Gebruiksoppervlakte: 63 m²
Berging: 5 m².
Balkon: 4 m²
€ 3.627
[adres 2]
Gebruiksoppervlakte: 66 m²
Berging: 5 m².
Balkon: 4 m²
€ 3.614
[adres 3]
Gebruiksoppervlakte: 63 m²
Berging: 5 m².
Balkon: 4 m²
€ 3.627
[adres 4]
Gebruiksoppervlakte: 66 m²
Berging: 5 m².
Balkon: 4 m²
€ 3.614
[adres 5]
Gebruiksoppervlakte: 63 m²
Berging: 5 m².
Balkon: 4 m²
€ 3.627
[adres 6]
Gebruiksoppervlakte: 57 m²
Dakterras: 9 m²
Balkon: 4 m²
€ 3.544
7. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrices, en de toelichting die daarop in het verweerschrift en op de zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waardes niet te hoog zijn vastgesteld. Om tot dat oordeel te komen neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrices genoemde referentiewoningen niet al te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen van eiseres, gelet op onder meer het type, de ligging, gebruiksoppervlakte en het bouwjaar. Met de taxatiematrices heeft de heffingsambtenaar inzichtelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woningen en de referentiewoningen.
8. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
9. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar voor alle woningen aansluiting had moeten zoeken bij de woningwaarde die is gehanteerd voor de kleinste woning, [adres 6] (€ 3.544 p/m²). De beroepsgrond slaagt niet. De heffingsambtenaar moet voor elk van de referentiewoningen afzonderlijk onderbouwen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Relevant is dus de verhouding van de woningwaardes p/m² van eiseres woningen ten opzichte van de gerealiseerde verkoopcijfers (p/m²) van de referentiewoningen. Met uitzondering van de als eenvoudig beoordeelde voorzieningen van [adres 9] , zijn de waardebepalende kenmerken kwaliteit, onderhoud en voorzieningen van de referentiewoningen als gelijkwaardig aan de woningen beoordeeld. Uit de matrices blijkt volgens de rechtbank niet dat de gehanteerde woningwaardes van (€ 3.627 p/m² of € 3.614 p/m²) te hoog zijn vastgesteld gelet op de gerealiseerde verkoopcijfers p/m² van de referentiewoningen (variërend van € 3.565 p/m² tot € 4.109 p/m²).
De proceskostenvergoeding in bezwaar
10. Ook de proceskosten die de heffingsambtenaar aan eiseres heeft toegekend in de uitspraak op bezwaar zijn in geschil. Volgens eiseres had de heffingsambtenaar een factor 1,5 moeten hanteren vanwege samenhang van zaken. De rechtbank is het niet eens met eiseres. Eiseres heeft één bezwaarschrift ingediend voor meerdere (in één aanslagbiljet vervatte) waardebeschikkingen. Daarom is in de bezwaarfase voor de toepassing van de regeling inzake proceskostenvergoeding sprake van één zaak. Daarom had de heffingsambtenaar anders dan eiseres stelt, geen aanleiding hoeven zien om een factor voor samenhangende zaken te hanteren. De proceskostenvergoeding is daarom in bezwaar terecht vastgesteld op € 530.
Het verzoek om immateriële schadevergoeding
11. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de duur van een bezwaar- en beroepsprocedure wordt een periode van in totaal twee jaar als redelijk termijn gezien. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De te beoordelen periode begint met de datum waarop het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
12. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van 2 jaar gelet op ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 24 februari 2021 en de datum van de uitspraak op 15 mei 2023, met 3 maanden is overschreden. Uitgaande van een tarief van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden moet de door eiseres geleden immateriële schade worden vastgesteld op een bedrag van € 500. De vergoeding van die schade komt voor rekening van de heffingsambtenaar, omdat de bezwaarfase, gelet op de verzending van de uitspraak op bezwaar op 27 december 2021, 10 maanden heeft geduurd en daarmee 4 maanden te lang.
13. Omdat de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade toekent vanwege het overschrijden van de redelijke termijn, is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep alleen leidt tot toekenning van vergoeding voor immateriële schade en voor het overige ongegrond is.De rechtbank gaat ook in beroep niet uit van een factor 1,5 voor samenhangende zaken. Eiseres heeft één beroepschrift ingediend tegen in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar. Daarmee is sprake van één zaak.
14. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden. Dat hoeft ook niet nu de rechtbank een immateriële schadevergoeding toekent. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep – overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd, wat volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.