De verdere afdoening door de rechtbank
Het college heeft genoeg kansen gehad
39. Als gevolg van de vernietiging van de last onder dwangsom door de rechtbank zou het college opnieuw een besluit moeten nemen over het handhavingsverzoek van de omwonenden. Dat heeft het college echter al vijf keer eerder geprobeerd, met de besluiten van 15 oktober 2018, 3 mei 2019, 10 februari 2022, 1 maart 2022 en 3 maart 2023. Deze vijf eerdere pogingen hebben niet tot een rechtmatige beslissing geleid, terwijl het handhavingsverzoek inmiddels meer dan 4,5 jaar geleden is ingediend. De rechtbank vindt dat het college nu genoeg kansen heeft gehad en dat er te veel tijd is verstreken. Dit is op de zitting besproken en het college heeft de rechtbank toen ook gevraagd om na een eventuele vernietiging van de last onder dwangsom een zo definitief mogelijke beslissing te geven over de handhaving. Dat zal de rechtbank doen, met inachtneming van de standpunten van alle partijen.
40. Het geschil dat de rechtbank nog moet beslechten is beperkt tot de vraag welke herstelmaatregel in de op te leggen last onder dwangsom moet worden opgenomen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd wordt dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen.
Niet meewerken komt voor risico van de overtreder
41. De overtreding houdt in dat de inrichting van [eiseres] op deze locatie is opgericht, terwijl daarbij niet is voorkomen dat nieuwe geurhinder ter plaatse van geurgevoelige objecten optreedt. De meest verstrekkende herstelmaatregel om die overtreding te beëindigen, is het sluiten van de inrichting. Of andere, minder verstrekkende maatregelen binnen de bedrijfsvoering van [eiseres] mogelijk zijn om de overtreding te beëindigen, moet nader onderzocht worden. [eiseres] heeft daaraan tot nu toe niet willen meewerken. Dat heeft tot gevolg dat niet kan worden vastgesteld of andere, minder verstrekkende, herstelmaatregelen mogelijk zijn.
42. [eiseres] begrijpt niet waarom het nodig is dat zij inzicht geeft in haar bedrijfsvoering. Zij heeft op de zitting uitgelegd dat zij in het verleden telkens heeft meegewerkt met de toezichthouders van de gemeente en de omgevingsdienst. Bij deze bezoeken is toen steeds gezegd dat alles volgens de regels verliep en de melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft de gemeente geaccepteerd. Sindsdien is er niets veranderd en [eiseres] begrijpt niet waarom er maatregelen moeten worden genomen. [eiseres] heeft het gevoel dat geen maatregel ver genoeg gaat voor omwonenden.
43. Hoewel het de rechtbank duidelijk is dat de situatie voor [eiseres] frustrerend is, hoort bij het hebben van een bedrijf dat steeds en voortdurend wordt meegewerkt aan het toezicht daarop door de overheid. Hiervoor is al geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat van handhavend optreden moet worden afgezien vanwege de onevenredigheid daarvan. Het gevolg van het niet meewerken van [eiseres] is dat niet kan worden vastgesteld of kan worden volstaan met minder vergaande maatregelen. Omdat de herstelmaatregelen doelmatig én rechtszeker moeten zijn, is de enige herstelmaatregel die nu aan een last onder dwangsom kan worden gekoppeld bedrijfssluiting. Een afweging over andere mogelijke opties om de overtreding te beëindigen is bij de huidige stand van zaken niet mogelijk.
44. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, door als beslissing op het bezwaar van de omwonenden een last onder dwangsom op te leggen, met als herstelmaatregel de sluiting van de inrichting.
45. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] redelijkerwijs een langere begunstigingstermijn moet krijgen om aan de last te voldoen. Het bedrijf moet immers de kans krijgen om haar bedrijfsproces aan te passen en om onderzoek te doen naar wat er – anders dan bedrijfssluiting – nodig en mogelijk is om nieuwe geurhinder te voorkomen. De rechtbank zal de begunstigingstermijn bepalen op drie maanden na de datum van deze uitspraak.
46. De rechtbank oordeelt ook dat de dwangsom die wordt verbonden aan het niet voldoen aan de last hoger moet zijn. De dwangsom moet immers een prikkel zijn om aan de last te voldoen. Het gevolg van de last is in het uiterste geval dat tot bedrijfssluiting overgegaan moet worden. De rechtbank is van oordeel dat de door het college vastgestelde dwangsom van €7.500,- daarvoor onvoldoende prikkel is. In overeenstemming met de notitie die de omgevingsdienst over deze casus heeft opgesteld, bepaalt de rechtbank de dwangsom op € 15.000,-, waarbij maximaal een keer in de vier weken een dwangsom wordt verbeurd, tot een maximum van € 30.000,-.
Andere maatregelen zijn nog steeds mogelijk
47. De rechtbank overweegt dat bij het opleggen van een last onder dwangsom aan de overtreder de keuze moet worden gelaten ten aanzien van de middelen die hij wenst toe te passen om aan de overtreding een einde te maken. Dat volgt uit de rechtspraak van de Afdeling.Anders dan het college heeft gedaan in de last onder dwangsom die de rechtbank vernietigt, zal de rechtbank de herstelmaatregel dan ook niet dwingend voorschrijven. De door de rechtbank gekozen herstelmaatregel is bedrijfssluiting, maar het staat [eiseres] vrij om op een andere wijze aan de last te voldoen en een einde te maken aan de overtreding van artikel 3.140 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
48. Dit betekent dat het voortbestaan van [eiseres] op deze locatie nu in haar eigen handen ligt. Als zij bedrijfssluiting wil voorkomen, dan zal zij zich over het gevoel dat zij door de gemeente niet goed is behandeld heen moeten zetten en naar de toekomst moeten kijken. Alleen als zij daadwerkelijk bereid is om maatregelen te treffen en daarover in gesprek te gaan met de gemeente en de omgevingsdienst is het mogelijk om zwaardere handhavingsmiddelen te voorkomen. Een oplossing die ook nog steeds mogelijk is, is dat [eiseres] het college vraagt om maatwerkvoorschriften op te leggen. Artikel 3.140, tweede lid, van het Activiteitenbesluit maakt dat mogelijk en biedt de kans om enige vorm van nieuwe geurhinder wél toe te staan. De omwonenden hebben ook altijd gezegd dat zij maatwerkvoorschriften als optie zien, en dit kan partijen helpen om duidelijkheid te verschaffen over welke geurnorm er gaat gelden. Het college heeft op de zitting bovendien zijn aanbod herhaald om een geuronderzoek te financieren.
49. De rechtbank realiseert zich dat ook als [eiseres] deze weg wil inslaan, er nog verschil van inzicht kan ontstaan over de vraag of de door [eiseres] vanwege de opgelegde last genomen maatregelen ook doeltreffend zijn om aan de last te voldoen. Dat kan dan in een latere procedure opnieuw aan de bestuursrechter worden voorgelegd. [eiseres] kan dat doen als het college over zou gaan tot invordering van de dwangsom, terwijl [eiseres] vindt dat zij de overtreding heeft beëindigd. De omwonenden kunnen dat doen door op grond van artikel 5:37, tweede lid, van de Awb het college te verzoeken om tot invordering over te gaan, als zij vinden dat het college dat ten onrechte niet uit zichzelf doet.
50. Voor de volledigheid wijst de rechtbank er op dat zowel [eiseres] , als de omwonenden, als het college hoger beroep moeten instellen bij de Afdeling, als zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Als een van de partijen hoger beroep instelt, heeft dat bovendien tot gevolg dat een eventuele invorderingsbeslissing van het college van rechtswege onderwerp van de hogerberoepsprocedure wordt, als een partij die beslissing betwist. Dat volgt uit artikel 5:39 van de Awb.
Proceskosten en griffierecht
51. Omdat het beroep van de omwonenden tegen de last onder dwangsom van
3 maart 2023 gegrond is, moet het college het griffierecht dat zij hebben betaald aan hen vergoeden.
52. De omwonenden krijgen ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt in de bezwaar- en beroepsprocedure. Het college moet deze betalen. De vergoeding wordt als volgt berekend. Voor de bijstand door een gemachtigde wordt een vast bedrag per proceshandeling vergoed. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft tegen het besluit van 15 oktober 2018 een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting bijgewoond (2 punten in de bezwaarfase). Verder heeft hij beroepschriften ingediend tegen de besluiten van 10 februari 2022 en 1 maart 2022, die van rechtswege betrekking hebben op de last onder dwangsom van 3 maart 2023, en heeft de gemachtigde aan de zitting deelgenomen (3 punten in de beroepsfase). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.705,-. Daarnaast moet het college de kosten van de door de omwonenden ingeschakelde deskundige Tauw van € 1.815,- vergoeden. De proceskosten zijn in totaal dus € 5.520,-.