ECLI:NL:RBMNE:2023:132

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/469 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over onzorgvuldig medisch onderzoek en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 4 januari 2023, wordt de zaak behandeld van eiseres die sinds 12 juli 2000 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres heeft in het verleden herbeoordelingen ondergaan die haar mate van arbeidsongeschiktheid hebben gewijzigd. Na een nieuwe ziekmelding op 16 april 2018, heeft het Uwv in een primair besluit van 11 mei 2021 vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheidsklasse wijzigt naar 45-55%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard in een besluit van 27 december 2021.

De rechtbank heeft op 13 december 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. Eiseres betwist de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid en stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat het Uwv niet voldoende heeft gemotiveerd waarom een fysiek spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak die stelt dat in dergelijke gevallen een fysiek onderzoek noodzakelijk is voor een zorgvuldige beoordeling.

De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek vertoont. De rechtbank past een bestuurlijke lus toe en draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/469 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M. Peelen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Dwarka).

Inleiding

Eiseres heeft gewerkt als ziekenverzorgster voor 17,5 uur per week. Eiseres ontvangt sinds 12 juli 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze uitkering was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van
80-100%.
In verband met twee herbeoordelingen in 2001 en 2006 is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 35-45%. Eiseres heeft daarna in ander werk hervat. Op 16 april 2018 heeft zij zich opnieuw ziek gemeld. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv in het primaire besluit van 11 mei 2021 vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheidsklasse wijzigt naar 45-55%. Eiseres is vanaf 13 april 2020 voor 51,25% arbeidsongeschikt geacht, maar de herziening vindt plaats per 1 juni 2021.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 27 december 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Eiseres was daarbij aanwezig samen met mr. J. Verheij, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Eiseres heeft ook haar begeleidster [begeleidster] meegenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. R.M.H. Rokebrand.

Het geschil

1. Deze zaak gaat over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 51,25%. Volgens het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld. Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Er moeten volgens eiseres meer beperkingen worden aangenomen. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiseres naar verschillende ingebrachte medische stukken en het door haar ingebrachte expertiserapport van verzekeringsarts [verzekeringsarts] van 8 augustus 2022. Dit betekent volgens eiseres dat zij de geselecteerde functies om medische redenen niet kan verrichten.

Het beoordelingskader

2. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten, en
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
3. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Het oordeel van de rechtbank

Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. Eiseres stelt allereerst dat het medisch onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is geweest, omdat in bezwaar geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet goed naar haar geluisterd tijdens de digitale hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was onvoorbereid en na 10 tot 15 minuten was er geen beeld meer. De hoorzitting is daarna telefonisch voortgezet, waardoor de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens eiseres niet heeft kunnen zien hoe het met haar ging in de tweede helft van de hoorzitting. Op de zitting hebben eiseres en haar begeleidster [begeleidster] toegelicht dat eiseres gaandeweg de hoorzitting haar aandacht en concentratie verloor wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft kunnen constateren omdat er geen beeldverbinding meer was. Desondanks heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiseres het hele gesprek geconcentreerd was. De begeleidster [begeleidster] was ook bij de hoorzitting aanwezig en zij heeft verder toegelicht dat zij eiseres na de hoorzitting heeft moeten opvangen, omdat zij helemaal overstuur was.
5. De rechtbank is van oordeel dat de eerste beroepsgrond van eiseres slaagt en overweegt daartoe het volgende.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de eerste fase door een arts is onderzocht die geen geregistreerd verzekeringsarts is. In bezwaar heeft met eiseres een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de begeleidster van eiseres. Het eerste deel van de hoorzitting verliep via een beeldverbinding met MS Teams. Nadat de beeldverbinding was verbroken, is de hoorzitting telefonisch voortgezet.
7. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 [1] is overwogen dat in situaties als deze, waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat de betrokkene in de bezwaarfase door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht. Er moet dus in de bezwaarfase feitelijk sprake zijn van een contact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarvan kan alleen worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
8. Gezien voornoemde rechtspraak kon alleen sprake zijn van een volledig en zorgvuldig medisch onderzoek als eiseres door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou zijn gesproken en onderzocht tijdens een fysiek spreekuurcontact. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank dus ten onrechte afgezien. In reactie op het verzoek van de rechtbank om nader te motiveren waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 8 december 2022 als volgt gereageerd. Gezien de psychische problematiek was de hoorzitting via MS Teams naar haar mening voldoende ter vervanging van een fysieke hoorzitting of een spreekuur om tot een heroverweging te komen. Tijdens het primair medisch onderzoek was geen sprake van psychopathologie en waren er ook geen aanwijzingen voor cognitieve functiestoornissen als gebrek aan aandacht of gebrek aan concentratie. Tijdens de hoorzitting via MS Teams was ook geen sprake van cognitieve functiestoornissen. Daarnaast was volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zowel tijdens het primair medisch onderzoek als in bezwaar uitgebreide medische informatie uit de behandelend sector over de psychische problematiek in het dossier aanwezig.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt niet gevolgd in deze motivering. Afwijking van de onder punt 6 geformuleerde uitgangspunt is alleen bij uitzondering mogelijk. De verwijzing naar de onderzoeksbevindingen in de primaire fase door de arts, niet zijnde een geregistreerd verzekeringsarts, kan niet als motivering voor de uitzondering dienen. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB dat een hoorzitting niet met (de beslotenheid van) een spreekuur kan worden gelijkgesteld. [2] De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden de gegeven motivering van de beslissing om af te zien van een spreekuurcontact niet voldoende is. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres in bezwaar en tijdens de hoorzitting met de verzekeringsarts bezwaar en beroep expliciet te kennen heeft gegeven dat zij ontevreden was over de primaire beoordeling en daarover een klacht heeft ingediend. Over haar psychische klachten heeft zij gemeld dat zij concentratieproblemen heeft en last krijgt van hoofdpijn, veel stress ervaart en moeite heeft met prikkelverwerking. Verder heeft zij in bezwaar ook lichamelijke klachten gesteld. Gezien deze klachten, had de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus niet kunnen volstaan met een digitale hoorzitting en daarmee een spreekuurcontact achterwege kunnen laten. Dit was des te meer van belang, omdat eiseres bij de primaire arts heeft gemeld dat de concentratiestoornis een groot probleem is en dat zij na ongeveer een half uur het niet meer goed kan volgen. Op de zitting heeft eiseres gesteld dat zij zich het eerste deel van de hoorzitting nog goed kon concentreren, maar dat net op het kantelpunt dat zij haar concentratie verloor de beeldverbinding weg viel zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat niet heeft kunnen constateren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zegt daar in het geheel niets over in haar nadere reactie.

Conclusie en verdere voortgang van het geschil

10. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het bestreden besluit bevat dus een zorgvuldigheidsgebrek.
11. De rechtbank ziet aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen om tot een definitieve beslechting van het geschil te kunnen komen. De rechtbank draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dat herstellen kan het Uwv met een aanvullende motivering doen, maar dat kan ook met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het Uwv eiseres alsnog fysiek op spreekuur laten onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en daarbij ook betrekken wat is overwogen onder punt 9. Ook de door eiseres geuite fysieke klachten moeten nader worden onderzocht, voor zover dat niet is gedaan. Afhankelijk van de uitkomst van dat medisch onderzoek (ofwel afhankelijk van de vraag of de FML van 23 december 2021 al dan niet wordt aangepast) moet het Uwv aanvullend arbeidskundig onderzoek verrichten. Op grond van de resultaten van dat onderzoek moet het Uwv beoordelen of het bestreden besluit in stand kan blijven.
12. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Dit betekent dat de rechtbank nu niet toekomt aan de bespreking van de overige beroepsgronden die vooral zien op de medische beoordeling.
13. Als het Uwv geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet het dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank. Dit ook om nodeloze vertraging te voorkomen. Als het Uwv wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beide gevallen en in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in principe zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14. Het geschil zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023.
de griffier is verhinderd dezeuitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991 en van 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3152.