ECLI:NL:RBMNE:2023:1227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/2561
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft eiseres, die een indicatie had voor huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres had een indicatie voor 240 minuten huishoudelijke hulp, geldig tot 30 juni 2021, en had op 23 april 2021 verzocht om verlenging. Na een keukentafelgesprek op 23 juni 2021 ontving zij op 28 juli 2021 een besluit waarin huishoudelijke hulp werd toegekend in de vorm van een ondersteuningsarrangement. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit en stelde het college op 8 maart 2022 in gebreke vanwege het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Het college verklaarde het bezwaar op 15 juni 2022 ongegrond en kende eiseres een dwangsom toe voor het niet tijdig beslissen.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat het college inmiddels op het bezwaar had beslist. Eiseres had geen procesbelang meer bij een beoordeling van dit beroep. Wat betreft het bestreden besluit oordeelde de rechtbank dat het college niet verplicht was om het aantal toegekende uren huishoudelijke hulp expliciet te vermelden in het primaire besluit. De rechtbank stelde vast dat het college in het bestreden besluit de motivering had aangevuld en dat dit niet leidde tot een andere strekking van het besluit. Eiseres had nagelaten om gemotiveerd aan te tonen waarom het bestreden besluit niet kon standhouden, waardoor haar beroep ongegrond werd verklaard.

De rechtbank wees de proceskosten toe aan eiseres, maar kende een lager bedrag toe vanwege de aard van de zaak. De rechtbank concludeerde dat het college in de toekomst expliciet het aantal uren huishoudelijke hulp moet vermelden in de beslissing op de aanvraag, om zo de rechten van cliënten beter te waarborgen. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier H.J.J.M. Kock, en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Toxopeus en mr. S. Piets).

Procesverloop

1. Eiseres had een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) voor huishoudelijke ondersteuning van 240 minuten, geldig tot en met 30 juni 2021. Op 23 april 2021 heeft eiseres zich gemeld voor verlenging van deze indicatie. Op
23 juni 2021 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan is een ondersteuningsplan opgesteld. Hieruit volgt dat eiseres niet in staat is om alle huishoudelijke taken uit te voeren. Met de zorgaanbieder heeft eiseres een huishoudplan ingevuld.
1.1.
Verweerder heeft eiseres bij besluit van 28 juli 2021 (het primaire besluit) huishoudelijke hulp in de vorm van het ondersteuningsarrangement ‘lichamelijke achteruitgang pakket A’, toegekend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiseres heeft verweerder op 8 maart 2022 in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een besluit op haar bezwaar. Op 16 juni 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
1.3.
Verweerder heeft in het besluit van 15 juni 2022, verzonden op 22 juni 2022, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard (het bestreden besluit). Ook heeft verweerder op 29 juni 2022 de maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiseres toegekend vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
1.4.
Eiseres heeft vervolgens gronden van beroep ingediend. Het beroep van eiseres wordt geacht mede gericht te zijn tegen het bestreden besluit.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2023 via MS Teams. Partijen hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Over het beroep niet tijdig beslissen
1. Omdat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist en eiseres niet heeft gesteld nog enig procesbelang te hebben bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, ziet de rechtbank aanleiding het beroep vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren.
2. Omdat verweerder pas nadat eiseres in beroep is gegaan een beslissing op het bezwaar heeft genomen, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen.
3. Omdat deze zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing mede wordt geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit, wordt over het griffierecht een beslissing genomen in het kader van de beoordeling van het bestreden besluit.
Inhoudelijk
Standpunten partijen
4. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit ten onrechte een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een te behalen resultaat heeft verstrekt. Dit is in strijd met de vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. Voor zover verweerder stelt dat de maatwerkvoorziening in het bestreden besluit wel in uren is geïndiceerd, had verweerder het primaire besluit moeten herroepen. Verweerder heeft dit nagelaten en heeft aldus het primaire besluit in stand gelaten. Volgens eiseres maakt dit dat nog steeds sprake is van resultaatsgericht indiceren.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat hij niet verplicht is om in de besluitvorming het aantal toegekende uren te noemen. Het aantal toegekende uren moet wel herleidbaar zijn en dat is het in het geval van eiseres ook. Eiseres kan namelijk zelf het aantal uren waarop zij recht heeft uitrekenen aan de hand van het met de zorgaanbieder ingevulde huishoudplan, de op internet te vinden Beleidsregels maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en voorzieningen in het kader van de Jeugdwet (beleidsregels) en het Indicatieprotocol Huishoudelijke Ondersteuning Afwegings- en normenkader voor indicatiestelling maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning (het indicatieprotocol). Naar de mening van verweerder voldoet het primaire besluit hiermee aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) daaraan stelt. Door in het bestreden besluit wel het aantal toegekende uren te benoemen, heeft verweerder voor eiseres alleen verduidelijkt waarop zij al vanaf het primaire besluit recht had. Verweerder hoefde het primaire besluit daarom niet te herroepen.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak van de CRvB [1] voortvloeit dat voor de cliënt op enigerlei wijze traceerbaar moet zijn op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning aanspraak bestaat, hetzij door dit op te nemen in de beschikking zelf, hetzij via een verwijzing in de beschikking naar de gemeentelijke regelgeving waarin tijdseenheden zijn neergelegd.
7. De vraag is of dit besluit voldoet aan de eisen die de CRvB daaraan stelt. De rechtbank oordeelt dat dit voor het primaire besluit nog niet het geval is geweest. In het primaire besluit heeft verweerder namelijk geen urenaantal vermeld en evenmin verwezen naar de gemeentelijke regelgeving waarin tijdseenheden zijn neergelegd. Er staat enkel dat eiseres recht heeft op een maatwerkvoorziening in de vorm van het ondersteuningsarrangement ‘Lichamelijke Achteruitgang pakket A’. Wel verwijst verweerder in het primaire besluit naar het ondersteuningsplan, wat volgens verweerder onderdeel uitmaakt van dat besluit. In dit ondersteuningsplan zijn echter geen tijdseenheden opgenomen. Verweerder heeft met het primaire besluit dus niet duidelijk gemaakt op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning eiseres aanspraak heeft.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder de motivering evenwel aangevuld. Verweerder verduidelijkt per activiteit op hoeveel uur (per jaar) ondersteuning eiseres recht heeft. Anders dan eiseres stelt, is er in het bestreden besluit dus wel sprake van een maatwerkvoorziening met daarbij een vermelding van het aantal uren.
9. De rechtbank oordeelt dat het aanvullen van de motivering in het bestreden besluit er niet toe leidt dat het bestreden besluit een andere strekking en rechtsgevolg heeft dan het primaire besluit. Verweerder heeft met de aanvullende motivering in het bestreden besluit alleen verduidelijkt op hoeveel uur ondersteuning eiseres recht heeft door het toegekende aantal uur nu wel te vermelden. Het bestreden besluit strekt nog steeds tot toekenning van een maatwerkvoorziening voor hulp in de huishouding. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB staat artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in de weg aan de handhaving in bezwaar van een primair besluit na een aanvullende motivering, omdat de bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging. [2] Verweerder was daarom niet gehouden het primaire besluit te herroepen.
10. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiseres hetzelfde zijn als de bezwaargronden. In het bestreden besluit is verweerder gemotiveerd op die bezwaargronden ingegaan. Het was aan eiseres om in beroep gemotiveerd te onderbouwen waarom het bestreden besluit geen stand kan houden. Eiseres heeft dit nagelaten. Het beroep van eiseres slaagt daarom niet.
11. De rechtbank ziet aanleiding om ten overvloede het volgende op te merken.
12. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft verweerder met het primaire besluit niet duidelijk gemaakt op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning aanspraak bestaat. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de cliënt aan de hand van het ondersteuningsplan, het huishoudplan, de op internet te vinden beleidsregels en het indicatieprotocol, zelf kan uitrekenen op hoeveel uur huishoudelijke hulp er op grond van het primaire besluit recht bestaat. Dit standpunt onderschrijft de rechtbank niet. In de eerste plaats omdat verweerder in de primaire besluitvorming niet verwijst naar deze stukken. Ook als verweerder dat wel zou doen, is aan de hand van deze stukken voor de cliënt niet traceerbaar op hoeveel uur huishoudelijke ondersteuning aanspraak bestaat. In dit verband is van belang dat het huishoudplan dat eiseres met de zorgverlener heeft opgesteld volgens verweerder een advies is. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat hij dit advies controleert en bekijkt in hoeverre de voorgestelde ondersteuning past bij de kenmerken en behoeften van de cliënt. Verweerders besluitvorming kan dus afwijken van wat in het huishoudplan is opgenomen. Hieruit volgt dat de cliënt aan de hand van het huishoudplan ‑ in samenhang met het indicatieprotocol niet zelf kan uitrekenen op hoeveel uur huishoudelijke hulp er recht bestaat. Verder wijst de rechtbank er op dat volgens bijlage 2 bij het indicatieprotocol voor het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ vanwege beperkingen en belemmeringen van de cliënt ‘enig extra inzet’ (26 uur extra per jaar) of ‘veel extra inzet’ (52 uur per jaar) kan worden toegekend. In het huishoudplan wordt in dit verband de vraag gesteld of het vanwege ziekte of beperking nodig is om het huis extra schoon te maken. Als een cliënt deze vraag met ‘Ja’ beantwoordt, is onduidelijk of vervolgens recht bestaat op 26 of 52 uur extra inzet per jaar. De cliënt kan dit aan de hand van de door verweerder genoemde stukken dus niet traceren.
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in strijd handelt met de door de CRvB voorgeschreven handelwijze en bovendien miskent dat de Wmo-doelgroep vooral bestaat uit kwetsbare en veelal oudere personen. Voor deze groep van personen is het sowieso al moeilijk, zo niet onmogelijk, om aan de hand van het primaire besluit te achterhalen op hoeveel uren huishoudelijke hulp zij aanspraak kunnen maken. Kwetsbare personen dreigen hierdoor in onwetendheid te blijven. Zij zien zich dan genoodzaakt om bezwaar te maken, om zo te achterhalen op hoeveel uren ondersteuning hun aanspraak bestaat. Het is aan verweerder om in een zo vroeg mogelijk stadium aan betrokkenen duidelijk te maken voor hoeveel uren in een bepaalde periode recht op huishoudelijke hulp bestaat. Zeker nu dit voor verweerder een eenvoudige rekensom betreft, ziet de rechtbank niet in waarom verweerder niet al in het primaire besluit het aantal toegekende uren expliciet kan noemen. Bovendien miskent verweerder dat het huishoudplan nog moet worden gevolgd door een duidelijk omschreven besluit van verweerder. Het huishoudplan kan immers niet worden gelijkgesteld met een besluit tot toekenning van een Wmo-voorziening.
14. Voorts had het - in het kader van een goede behartiging van de belangen van eiseres - op de weg van de gemachtigde van eiseres gelegen om na de kennisneming van de beslissing op bezwaar de zorgverlener op de hoogte te brengen van het toegekende aantal uren. Ook hierdoor is de hoogte van het aantal uren dat de zorgverlener aan eiseres diende te verlenen, in ieder geval in de periode na de beslissing op bezwaar, voor de zorgverlener onnodig lang onduidelijk geweest. Daarnaast had de gemachtigde van eiseres bij verweerder een klacht kunnen indienen over de zorgverlener, als deze niet daadwerkelijk het aantal toegekende uren zorg verleent.
15. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder in de toekomst al in de beslissing op de aanvraag om een Wmo-voorziening, bestaande uit huishoudelijke hulp, expliciet een indicatie in uren zal opnemen.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding en er is geen aanleiding om verweerder op te dragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3241) en van 22 september 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2099).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:97.