ECLI:NL:RBMNE:2023:1211

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/5032
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand voor reiskosten en stookkosten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om bijzondere bijstand. De aanvragen betroffen reiskosten voor haar dochter naar een middelbare school in Amsterdam en extra stookkosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van Almere de aanvragen terecht heeft afgewezen. De aanvraag voor reiskosten werd afgewezen omdat eiseres niet heeft aangetoond dat er geen passend onderwijs in Almere beschikbaar was voor haar dochter. Eiseres kon niet onderbouwen dat het door haar gewenste vakkenpakket niet op scholen in Almere werd aangeboden en dat er geen plek was voor haar dochter. De rechtbank oordeelt dat de kosten van schoolgaande kinderen tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren en dat eiseres niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de bijstandsnorm rechtvaardigden.

Daarnaast werd de aanvraag voor extra stookkosten afgewezen omdat eiseres de medische noodzaak voor deze kosten niet heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar stookkosten boven het gemiddelde liggen en dat de door haar gestelde extra kosten niet zijn aangetoond. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvragen om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5032

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: J.M. van Holt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvragen van eiseres om bijzondere bijstand.
1.1.
Het college heeft een aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor reiskosten voor haar minderjarige dochter naar en van haar middelbare school in Amsterdam met het besluit van 27 juni 2022 afgewezen. Bij besluit van 30 juni 2022 heeft het college een aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor extra stookkosten afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 september 2022 op de bezwaren van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 27 en 30 juni 2022 ongegrond mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvragen van eiseres heeft mogen afwijzen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het gaat hier om twee aanvragen om bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Participatiewet. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken moet bij een aanvraag om bijzondere bijstand beoordeeld worden:
1. of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen;
2. of die kosten voor de aanvrager noodzakelijk zijn;
3. of die kosten het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden en
4. of de kosten betaald kunnen worden uit de bijstandsuitkering, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen (voor zover dit hoger is dan de bijstandsnorm).
Het college heeft hierbij een zekere beoordelingsvrijheid. [1]
De reiskosten
5. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten van de dochter van eiseres afgewezen omdat eiseres met een kindgebonden budget wordt geacht te kunnen voorzien in de kosten van de scholing van haar dochter. Zij heeft niet aangetoond dat voor haar dochter in Almere geen passend onderwijs is. Zodoende is er geen noodzaak gebleken voor haar dochter om naar een school in Amsterdam te gaan en komt eiseres dus niet in aanmerking voor de gevraagde bijzondere bijstand.
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het door haar dochter gewenste vakkenpakket niet wordt aangeboden op vergelijkbare scholen in Almere. Zij kan haar aanvraag niet onderbouwen met verklaringen van middelbare scholen in Almere over de aangeboden vakkenpakketten; deze scholen verstrekken geen informatie aan eiseres omdat haar dochter niet op die scholen als leerling staat ingeschreven. Destijds moest door omstandigheden snel een keuze worden gemaakt voor een nieuwe school. Er was tegen het einde van het schooljaar geen plek op scholen in Almere en wel op de school in Amsterdam die de dochter nu bezoekt. Ze zit nu goed op haar plek en van haar kan niet worden gevraagd om nog een keer van school te wisselen.
7. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft onderbouwd dat in Amsterdam een vakkenpakket voor haar dochter kan worden geleverd dat op scholen in Almere niet wordt aangeboden en dat er los daarvan ook geen plek voor haar dochter was op een school in Almere. Eiseres heeft in beroep nog steeds niet onderbouwd waarom de noodzaak bestaat voor het volgen van onderwijs in Amsterdam in plaats van Almere .
8. De rechtbank overweegt dat kosten van schoolgaande kinderen volgens vaste rechtspraak [2] behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten die - behoudens bijzondere omstandigheden - uit de toepasselijke bijstandsnorm en eventuele kindgebonden toeslagen dienen te worden voldaan. Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval de bijstandsnorm niet volledig toereikend is ter voorziening in deze kosten. De bewijslast hiervoor ligt in beginsel bij de aanvrager van de bijzondere bijstand.
9. Het college heeft ter uitvoering van het bepaalde in artikel 35 van de Participatiewet nader beleid geformuleerd in richtlijn B082, gepubliceerd op 22 december 2015. In dit beleid is – kort weergegeven – bepaald dat het kindgebonden budget als voorliggende voorziening wordt gezien, maar dat bijzondere bijstand kan worden toegekend op grond van zeer dringende redenen wanneer de betrokken leerling de opleiding niet in Almere kan volgen. De rechtbank vindt dit beleid niet onredelijk.
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres haar stelling dat het door haar dochter gevolgde vakkenpakket niet door scholen in Almere wordt aangeboden en dat er verder ook geen schoolplek beschikbaar was in Almere, niet nader heeft onderbouwd. Dat de scholen geen informatie verstrekken over te volgen vakken aan personen die niet als leerling aan de betreffende school staan ingeschreven, is evenmin onderbouwd.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee niet aangetoond dat de reiskosten naar de school van haar dochter noodzakelijk waren in de hiervoor in onderdeel 4. bedoelde zin. Zij heeft geen (begin van) bewijs geleverd dat haar dochter met het gewenste vakkenpakket niet op een school in Almere kon instromen, of dat er ten tijde van de wisseling van school sprake was van een zodanige spoedeisende situatie dat van eiseres niet kon worden gevergd om informatie bij scholen in Almere in te winnen. Uit het mailbericht van 19 mei 2022 van de rector van de voormalige school van de dochter blijkt dit ook niet . Dat de dochter van eiseres het op dit moment op de school in [locatie] naar haar zin heeft, geeft de rechtbank evenmin aanleiding voor een ander oordeel. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in richtlijn B082. Dit beroep slaagt niet.
De stookkosten
12. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor verhoogde stookkosten afgewezen omdat eiseres de medische noodzaak voor het extra stoken niet heeft onderbouwd. Zij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij extra stookkosten heeft. Dat zij leeft van een bijstandsuitkering waarop gedeeltelijk beslag is gelegd, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijzondere bijstand voor dit doel zou moeten worden toegekend.
13. Eiseres heeft aangevoerd dat de meerkosten die zij nu maakt, de normale stookkosten overstijgen. Er is sprake van een medische indicatie voor hogere stookkosten. Het college bestrijdt dit niet , maar gaat in het bestreden besluit ineens in op de medische aspecten. Bovendien is er in de huidige omstandigheden sowieso al sprake van een stijging van de stookkosten.
14. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde nota’s niet blijkt dat eiseres hoge stookkosten heeft. De kosten liggen onder het gemiddelde van vergelijkbare woningen en de verhoging van de stookkosten is niet buitensporig. Het college wijst er nog op dat eiseres inmiddels € 800,- aan energietoeslag heeft ontvangen en daarnaast nog aanspraak heeft op een toeslag van € 500,-.
15. De rechtbank overweegt dat stookkosten volgens vaste rechtspraak [3] behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten die - behoudens bijzondere omstandigheden - uit de toepasselijke bijstandsnorm, hetzij door reservering of gespreide betaling worden geacht te kunnen worden voldaan. Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval de bijstandsnorm niet volledig toereikend is ter voorziening in deze kosten.
16. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de stelling dat er sprake is van een sociale noodzaak voor het toekennen van bijzondere bijstand voor extra stookkosten niet langer gehandhaafd.
17. Uit de door eiseres overgelegde nota’s blijkt dat haar maandelijkse termijnbedrag in de periode 21 november 2020 tot en met 20 november 2021 € 112,08 is. Het college verwijst naar gegevens van het Nibud, dat als stookkostennorm voor vergelijkbare woningen een bedrag van € 215,- hanteert. De hoogte van deze bedragen zijn door eiseres niet bestreden. Evenmin is bestreden dat eiseres aanspraak maakt op een energietoeslag van in totaal € 1.300,-
18. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres gestelde extra stookkosten niet zijn aangetoond en er geen sprake is van daadwerkelijk gemaakte/te maken extra kosten. De mededeling van de gemachtigde van eiseres ter zitting dat eiseres nog een nota heeft waaruit blijkt dat zij nog een bedrag van € 2.300,- aan energiekosten moet betalen, moet de rechtbank buiten beschouwing laten, omdat dit een stuk van na de datum van het bestreden besluit betreft en de rechtbank haar oordeel moet baseren op de gegevens waarover partijen ten tijde van het bestreden besluit beschikten of konden beschikken. Dit beroep slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvragen heeft mogen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2378.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2125.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4043.