ECLI:NL:CRVB:2013:2125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor reiskosten schoolgaande dochter
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor de reiskosten van zijn dochter, die onderwijs volgde aan een VMBO. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de kosten als algemeen noodzakelijke bestaanskosten werden beschouwd die uit het reguliere inkomen moesten worden voldaan. Het college stelde dat er voldoende vergelijkbare scholen in de directe omgeving waren, waardoor de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat reiskosten van schoolgaande kinderen niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Het college had aannemelijk gemaakt dat er andere scholen dichterbij waren en dat de appellant niet met objectieve gegevens had onderbouwd dat het onderwijs op die scholen niet geschikt was voor zijn dochter. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming was met het door het college gevoerde beleid inzake reiskosten voor scholieren.
De uitspraak benadrukt dat bijstandsgerechtigden met schoolgaande kinderen in beginsel de reiskosten uit hun inkomen moeten dekken, en dat bijzondere bijstand alleen kan worden overwogen als er geen vergelijkbare opleidingsinstituten in de buurt zijn. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant geen doel trof en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.