ECLI:NL:CRVB:2013:2125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
13-398 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor reiskosten schoolgaande dochter

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor de reiskosten van zijn dochter, die onderwijs volgde aan een VMBO. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de kosten als algemeen noodzakelijke bestaanskosten werden beschouwd die uit het reguliere inkomen moesten worden voldaan. Het college stelde dat er voldoende vergelijkbare scholen in de directe omgeving waren, waardoor de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat reiskosten van schoolgaande kinderen niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Het college had aannemelijk gemaakt dat er andere scholen dichterbij waren en dat de appellant niet met objectieve gegevens had onderbouwd dat het onderwijs op die scholen niet geschikt was voor zijn dochter. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming was met het door het college gevoerde beleid inzake reiskosten voor scholieren.

De uitspraak benadrukt dat bijstandsgerechtigden met schoolgaande kinderen in beginsel de reiskosten uit hun inkomen moeten dekken, en dat bijzondere bijstand alleen kan worden overwogen als er geen vergelijkbare opleidingsinstituten in de buurt zijn. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant geen doel trof en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

13/398 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 december 2012, 12/4068 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Andel.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 8 maart 2012, voor zover hier nog van belang, bijzondere bijstand aangevraagd voor de reiskosten van en naar school van dochter [naam dochter] (geboren
[in] 1997). Tot september 2012 volgde zij onderwijs aan het [naam school] te [plaatsnaam]; vanaf september 2012 volgt zij VMBO onderwijs aan het [naam VMBO] (locatie [naam lokatie] te [woonplaats]. Bij besluit van 10 april 2012 is deze aanvraag afgewezen op de grond dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten die uit het reguliere inkomen inclusief kinderbijslag moeten worden voldaan. Bij besluit van 22 augustus 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 10 april 2012 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Daarnaast is vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het door het college gevoerde beleid inzake reiskosten van scholieren. Dit beleid houdt in dat voor extra hoge reiskosten in verband met opleiding of scholing recht op bijzondere bijstand kan bestaan als er geen ander vergelijkbaar opleidingsinstituut in de directe woonomgeving aanwezig is. Van hoge reiskosten is sprake als de kosten meer bedragen dan de kosten voor een zogeheten twee-sterrenabonnement (twee zones).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onderschreven wordt het oordeel van de rechtbank dat reiskosten van schoolgaande kinderen niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB zijn aan te merken. Iedere bijstandsgerechtigde met schoolgaande kinderen - en een school of opleidingsinstituut op enige afstand van het woonadres - ziet zich immers gesteld voor deze kosten, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau, met inbegrip van zogenoemde kindregelingen waaronder kinderbijslag, dienen te worden voldaan.
4.2.
Appellant heeft nog een beroep gedaan op de in het handboek SoZaWe van de gemeente Rotterdam opgenomen beleidsregel inzake reiskosten voor (partieel) leerplichtige kinderen. Volgens deze beleidsregel kan het verstrekken van bijzondere bijstand worden overwogen wanneer er geen ander vergelijkbaar opleidingsinstituut dichterbij is waar het (partieel) leerplichtige kind kan worden geplaatst. De reiskosten kunnen gedurende maximaal tien maanden per jaar worden vergoed. Het moet dan gaan om extra hoge reiskosten, dat wil zeggen dat de kosten hoger zijn dan de kosten van een twee-sterrenabonnement (tot en met drie zones) van het openbaar vervoer. Alleen de feitelijke meerkosten komen voor vergoeding in aanmerking.
4.3.
De rechtbank heeft de in 4.2 weergegeven beleidsregel terecht aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak wordt de aanwezigheid en toepassing van dat beleid als gegeven aanvaard, met dien verstande dat door de bestuursrechter slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast (CRvB
8 november 2011, LJN BU4465). Hiervan uitgaande wordt vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de meerkosten verbonden aan een
drie-sterrenabonnement in overeenstemming is met het door het college gevoerde beleid. Het college heeft aan de hand van concrete voorbeelden aannemelijk gemaakt dat er ten tijde in geding voor het volgen van VMBO basisonderwijs voldoende andere scholen/ opleidingsinstituten in de directe woonomgeving van [naam dochter], en in ieder geval op kortere afstand van haar woonadres dan het [naam VMBO], waren gelegen. Daarbij heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het om vergelijkbare scholen/ opleidingsinstituten ging, te meer nu appellant niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd dat het daar geboden onderwijs voor [naam dochter] niet geschikt was en/of dat zij specifiek op het volgen van onderwijs op het [naam VMBO], met het door haar gewenste sportprofiel, was aangewezen.
4.4.
Uit wat hiervoor in 4.1 en 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) E. Heemsbergen
HD