ECLI:NL:RBMNE:2023:1000

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
UTR 21/1256 e.a.
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarden van verschillende onroerende zaken, waarbij eiseres, een B.V., de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] heeft aangeklaagd. Eiseres was van mening dat de vastgestelde WOZ-waarden te hoog waren en heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de heffingsambtenaar. Tijdens de zitting bleek dat eiseres haar beroep had ingetrokken voor enkele onroerende zaken, waardoor deze niet meer aan de orde waren. De rechtbank heeft de WOZ-waarden beoordeeld op basis van de vergelijkingsmethode en de huurwaardekapitalisatiemethode, en heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de waarden niet te hoog waren vastgesteld. Eiseres heeft ook een verzoek ingediend voor immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ongeveer tien maanden is overschreden en heeft een schadevergoeding van € 50,- per half jaar toegewezen, wat resulteert in een totaal van € 100,-. De rechtbank heeft het beroep in de meeste zaken niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding toegewezen, waarbij de heffingsambtenaar en de Staat ieder voor de helft verantwoordelijk zijn voor de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/1256, UTR 22/5627 t/m UTR 22/5641en UTR 22/5645 t/m UTR 22/5647
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen
[eiseres] ., uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente](de heffingsambtenaar), verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).
Inleiding
In de beschikkingen van 29 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), in één geschrift verenigd, de waarde van een aantal onroerende zaken voor het belastingjaar 2020 vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2019.
Het gaat om de volgende onroerende zaken met de volgende vastgestelde waarden:
Zaaknummer
Adres
WOZ-waarde
21/1256
[adres 1]
€ 177.000,-
22/5624
[adres 2]
€ 1.404.000,-
22/5625
[adres 3]
€ 224.000,-
22/5626
[adres 4]
€ 224.000,-
22/5627
[adres 5]
€ 190.000,-
22/5628
[adres 6]
€ 157.000,-
22/5629
[adres 7]
€ 249.000,-
22/5630
[adres 8]
€ 114.000,-
22/5631
[adres 9]
€ 180.000,-
22/5632
[adres 10]
€ 132.000,-
22/5633
[adres 11]
€ 376.000,-
22/5634
[adres 12]
€ 212.000,-
22/5635
[adres 13]
€ 217.000,-
22/5636
[adres 14]
€ 201.000,-
22/5637
[adres 15]
€ 200.000,-
22/5638
[adres 16]
€ 206.000,-
22/5639
[adres 17]
€ 206.000,-
22/5640
[adres 18]
€ 200.000,-
22/5641
[adres 19]
€ 142.000,-
22/5645
[adres 20]
€ 508.000,-
22/5646
[adres 21]
€ 391.000,-
22/5647
[adres 22]
€ 1.004.000,-
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikkingen aan eiseres als eigenaar van de onroerende zaken ook aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
Met de uitspraak op bezwaar van 26 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van eiseres tegen de beschikkingen van 29 februari 2020 gegrond verklaard, voor zover het de waardevaststelling betreft van de onroerende zaak [adres 2] . De heffingsambtenaar heeft de waarde van deze onroerende zaak verlaagd naar € 1.227.000,-. Verder heeft de heffingsambtenaar de waardebeschikkingen van de onroerende zaken [adres 3] en [adres 4] vernietigd. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en voor iedere onroerende zaak een taxatiematrix ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2023 op een online zitting behandeld. Namens eiseres was haar gemachtigde aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door de taxateurs [Taxateur 1] en [Taxateur 2] .
Vooraf
[adres 2] t/m [adres 4]
1. Uit de behandeling ter zitting is gebleken dat het beroep van eiseres zich niet meer tegen de in bezwaar verlaagde waardevaststelling van de onroerende zaak [adres 2] en ook niet tegen de vernietiging van de aanslagen met betrekking tot de onroerende zaken [adres 3] en [adres 4] . De rechtbank stelt dus vast dat de beroepen in zoverre zijn ingetrokken. Deze onroerende zaken komen in deze uitspraak daarom niet aan de orde.
Het geschil en beoordelingskader
2. In geschil zijn de WOZ-waarden van de overige onroerende zaken op de waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres is eigenaar van deze onroerende zaken. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de onroerende zaken te hoog heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de bij de bestreden uitspraak op bezwaar vastgestelde waarden.
3. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van een onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan moet worden toegekend als de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak, in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. De waarde voor woningen kan onder meer worden bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. De waarde voor niet-woningen kan worden bepaald door middel van onder andere een methode van kapitalisatie van de bruto huur (de huurwaardekapitalisatiemethode). Dit volgt uit artikel 4 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken en de rechtspraak in WOZ-zaken.
4. De heffingsambtenaar heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarden van de onroerende zaken op de waardepeildatum niet hoger dan wel niet lager zijn vastgesteld zijn vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank ook meewegen wat eiseres over de vastgestelde waarde heeft aangevoerd. Daarbij zal de rechtbank het beroep beoordelen op basis van de beroepsgronden die de gemachtigde van eiseres op de zitting in deze zaken specifiek naar voren heeft gebracht. De rechtbank gaat in deze uitspraak dan ook niet in op de door de gemachtigde van eiseres algemeen geformuleerde stellingen in het beroepschrift en de aanvullingen daarop.
De beoordeling door de rechtbank
De woningen
Zaaknummer
Adres
UTR 22/5633
[adres 11]
UTR 22/5634
[adres 12]
UTR 22/5635
[adres 13]
UTR 22/5636
[adres 14]
UTR 22/5637
[adres 15]
UTR 22/5638
[adres 16]
UTR 22/5639
[adres 17]
UTR 22/5640
[adres 18]
UTR 22/5641
[adres 19]
UTR 22/5645
[adres 20]
UTR 22/5646
[adres 21]
UTR 22/5647
[adres 9]
5. Eiseres verhuurt alle woningen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres voor alle woningen een hogere waarde bepleit, namelijk een stijging van 5%. Die ruimte is er volgens de gemachtigde van eiseres gezien de gehanteerde hogere woningwaardes per m² van de door de heffingsambtenaar gebruikte referentiewoningen in de taxatiematrixen. De rechtbank stelt echter vast dat de gemachtigde van eiseres alleen voor [adres 20] op de hoorzitting in bezwaar toen ook een hogere waarde heeft bepleit. Voor alle overige woningen heeft de gemachtigde van eiseres tot op de hoorzitting een lagere waarde bepleit. In het beroepschrift van 15 maart 2021 heeft de gemachtigde van eiseres vervolgens gesteld dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarden apert onjuist is. Daarbij zijn in dit beroepschrift waardeverminderde factoren genoemd (gebrekkige onderhoudssituatie, lokale verpaupering/verloedering, rompslompforfait, waardehausse en gevolgen van de corona crisis). Deze waardeverminderde factoren kunnen naar het oordeel van de rechtbank alleen zien op de onderbouwing van de stelling dat de waarde van alle woningen te hoog is vastgesteld. Dus ook voor de woning [adres 20] . Vanuit dat perspectief rustte op de heffingsambtenaar de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarden niet te hoog is. Ter onderbouwing dáárvan heeft de heffingsambtenaar dan ook de taxatiematrixen opgesteld.
6. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting gesteld dat zijn standpunt is veranderd door gewijzigde regelgeving. In principe staat het eiseres vrij om haar standpunt gedurende de procedure te wijzigen. Dit is echter anders als de goede procesorde zich hiertegen verzet. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval sprake van. Eiseres heeft door deze wijze van procederen de heffingsambtenaar de kans ontnomen om adequaat te reageren op het nieuwe standpunt. Doordat de gemachtigde van eiseres nu een hogere waarde bepleit, verandert de bewijslast van de heffingsambtenaar en moet hij in het licht van deze nieuwe stelling aannemelijk maken dat de waarde niet te laag is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft op de zitting bezwaar gemaakt tegen deze wijze van procederen. De gemachtigde van eiseres heeft niet gesteld en ook de rechtbank is niet gebleken dat hij niet al eerder een hogere waarde had kunnen bepleiten. Volgens de gemachtigde van eiseres heeft hij al eerder in beroep in zijn zogenoemde ‘pinpointbrief’ van 25 oktober 2022 aangevoerd dat de waarde van verhuurde zelfstandige woningen verhoogd moeten worden. In deze brief is gesteld dat in voorkomend geval niet-woningen zoveel mogelijk in waarde(n) verlaagd moeten worden, maar dat in de regel de waardes van verhuurde zelfstandige woonruimtes zoveel mogelijk verhoogd moeten worden om een hogere (nieuwe aanvangs)huur te kunnen bevorderen, een hypothecaire financiering te vereenvoudigen en een zelfbewoningsplicht te vermijden. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet kan worden afgeleid dat eiseres voor de woningen in deze zaak een hogere waarde bepleitte. In de pinpointbrief is dit verder niet verduidelijkt en is ook niet aangegeven voor welke specifieke onroerende zaken dit geldt. De rechtbank zal dan ook voorbij gaan aan de nieuwe beroepsgrond op de zitting dat de waarden van de woningen te laag zijn vastgesteld. Dat betekent dat de rechtbank niet zal beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woningen niet te laag heeft vastgesteld. De rechtbank vindt hiervoor steun in jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [1]
7. Dit betekent dat alleen nog kan worden teruggevallen op het eerdere in het beroepschrift ingenomen standpunt van eiseres, namelijk dat de waarde van de woningen te hoog is vastgesteld. Maar dat standpunt is door eiseres nu juist verlaten. Een beoordeling van de zaak aan de hand van dat standpunt kan er alleen toe leiden dat wordt vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en vervolgens tot een verlaging van de WOZ-waarde van de woningen. Eiseres wenst echter juist een verhoging van die waarde. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat eiseres met haar beroep niet meer kan bereiken wat zij in deze procedure wenst. Dit leidt ertoe dat het procesbelang van eiseres is komen te vervallen. Dat is een direct gevolg van haar wijze van procederen.
8. Eiseres heeft geen procesbelang meer in de zaken die over de woningen gaan. Haar beroep in deze zaken is dus niet-ontvankelijk.
De niet-woningen
Zaaknummer
Adres
UTR 22/5647
[adres 22]
UTR 22/1256
[adres 1]
UTR 22/5627
[adres 5]
UTR 22/5628
[adres 6]
UTR 22/5629
[adres 7]
UTR 22/5630
[adres 8]
UTR 22/5632
[adres 10]
[adres 22]
9. [adres 22] is een villa die als kantoor in gebruik is met een totale oppervlakte van 570 m². Om de WOZ-waarde van dit object van € 1.004.000,- te onderbouwen, heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar de huurwaardekapitalisatiemethode toegepast. Die methode staat tussen partijen niet ter discussie. De rechtbank sluit zich aan bij die gezamenlijke opvatting.
10. Eiseres bepleit een lagere waarde van € 699.000,- voor dit object. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat uit de advertentietekst op Funda blijkt dat de totale oppervlakte van het object 485 m² is en niet 570 m². Ook wordt in de advertentie gesproken over drie parkeerplaatsen, terwijl de heffingsambtenaar uitgaat van vijf parkeerplaatsen.
11. De heffingsambtenaar heeft hierover gesteld dat waarschijnlijk een deel van het object te huur is aangeboden, wat de advertentietekst kan verklaren, maar dat uit de eigen gegevens blijkt dat het object een totale oppervlakte heeft van 570 m² en vijf parkeerplaatsen. De rechtbank ziet geen reden om de heffingsambtenaar hierin niet te volgen. Het had op de weg van eiseres gelegen om hierover meer informatie aan te leveren dan alleen te wijzen op deze ene advertentietekst. Eiseres heeft als eigenaar van het object immers de sleutel tot de informatie over de verhuur daarvan. Dit heeft zij niet gedaan.
- Huurwaarde
12. De heffingsambtenaar is uitgegaan van een huurwaarde van € 98.850,- per jaar. Voor de onderbouwing daarvan heeft de heffingsambtenaar de huurwaarde getoetst aan de gerealiseerde huurcijfers van vier verhuurde kantoorpanden aan de [adres 23] , [adres 24] en de [adres 25] en [adres 26] in [gemeente] .
13. De rechtbank vindt deze gebruikte referentieobjecten voldoende vergelijkbaar om als onderbouwing van de huurwaarde van het object van eiseres te kunnen dienen. De referentieobjecten betreffen ook kantoorpanden die in de nabijheid liggen. Uit de in de taxatiematrix opgenomen analyse van huurcijfers van de referentieobjecten volgt verder dat de voor het object gehanteerde huurprijs per m² in lijn ligt met de gerealiseerde huurprijzen per m² van de referentieobjecten. Met de taxatiematrix en de daarop ter zitting gegeven toelichting heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde huurwaarde voor het object van eiseres niet te hoog is.
- Kapitalisatiefactor
14. Volgens de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar voor het object een kapitalisatiefactor van 12,1 gehanteerd. Ter onderbouwing daarvan heeft de heffingsambtenaar in de taxatiematrix marktgegevens opgenomen van zes referentieobjecten.
15. Eiseres stelt daarover dat de gebruikte referentieobjecten niet goed vergelijkbaar zijn met het object. Volgens eiseres moet een korting van 20% worden toegepast vanwege het feit dat het object al lange tijd leeg staat. Dit heeft te maken met de slechte bereikbaarheid van het object in het centrum. Daarbij stelt eiseres dat men de [Straat 1] niet meer gebruiken om de [Straat 2] in te rijden.
16. De rechtbank is van oordeel dat de gebruikte referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn voor het bepalen van de kapitalisatiefactor van het object. De referentieobjecten zijn ook kantoorvilla’s in [gemeente] . Voor wat betreft de ligging heeft de heffingsambtenaar op de zitting toegelicht dat het object met zijn B1-ligging een goede ligging in [gemeente] heeft. Een aantal referentieobjecten heeft een betere ligging, maar die objecten hebben ook een hogere kapitalisatiefactor zoals [adres 27] . Over de leegstand heeft de gemachtigde van eiseres op de zitting gewezen op de advertentie op Funda waarop een bord ‘te huur’ zichtbaar is. Zoals hiervoor ook gezegd, heeft de heffingsambtenaar hierover gesteld dat waarschijnlijk een deel van het object te huur is aangeboden, maar dat uit de eigen gegevens blijkt dat het object een vraaghuur heeft van € 104.400,- op jaarbasis heeft. Eiseres heeft verder geen concrete gegevens over de feitelijke leegstand verstrekt waaruit zou volgen dat de heffingsambtenaar daar onvoldoende rekening mee heeft gehouden. De rechtbank is dus van oordeel dat de heffingsambtenaar met de zes referentieobjecten aannemelijk heeft gemaakt dat de gehanteerde kapitalisatiefactor van 12,1 voor het object niet te hoog is.
[adres 1] , [huisnummers] en [adres 10]
17. Deze objecten zijn winkelruimtes in een winkelcentrum. Om de WOZ-waarde van deze objecten te onderbouwen, heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar de huurwaardekapitalisatiemethode toegepast. Die methode staat tussen partijen niet ter discussie. De rechtbank sluit zich aan bij die gezamenlijke opvatting.
18. Eiseres bepleit een lagere waarde voor ieder object, namelijk een korting van 20 %.
- Huurwaarde
19. De heffingsambtenaar heeft de huurwaarde voor ieder object vastgesteld variërend tussen € 195,- en € 295,- per m². De huurcijfers die zijn gebruikt ter onderbouwing van die huurwaarden zijn afkomstig van gerealiseerde huurcijfers van twaalf verhuurde winkelruimten in een winkelcentrum aan de [Straat 3] ( [Huisnummer 1] , [Huisnummer 2] , [Huisnummer 3] , [Huisnummer 4] , [Huisnummer 5] , [Huisnummer 6] , [Huisnummer 7] , [Huisnummer 8] en [Huisnummer 9] ) en aan de [adres 28] , [adres 29] en [adres 30] in [gemeente] .
20 . Eiseres heeft de gehanteerde huurwaarden voor de objecten niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de door hem gehanteerde huurwaarden voldoende aannemelijk gemaakt en geven de huurprijzen van de twaalf referentieobjecten een nadere onderbouwing van de huurprijzen van de objecten aan de [adres 1] , [huisnummers] en [adres 10] .
- Kapitalisatiefactor
21. Verweerder hanteert een kapitalisatiefactor van 10,7 voor de objecten [adres 1] , [huisnummers] en een kapitalisatiefactor 10,2 voor [adres 35] vanwege de ligging aan de achterzijde van het winkelcentrum. Dit is onderbouwd met verkoopcijfers van zeven referentieobjecten.
22. Eiseres staat voor ieder object een lagere kapitalisatiefactor van 8,7 voor. Eiseres stelt dat de referentieobjecten niet vergelijkbaar zijn vanwege hun betere ligging in een winkelgebied.
23. Van de gebruikte referentieobjecten vindt de rechtbank de winkelruimten aan de [adres 31] , [adres 32] , [adres 33] en [adres 34] ook minder geschikt als referentieobjecten, omdat deze objecten losse winkels zijn. De andere referentieobjecten zijn wel geschikt, omdat die objecten in een (deel) van een winkelcentrum liggen in een kleiner gebied. Met name het winkelcentrum aan de [Straat 4] / [Straat 5] is naar het oordeel van de rechtbank het meest geschikte referentieobject. De kapitalisatiefactor voor de objecten is lager vastgesteld dan de uit de verkooptransacties afgeleide kapitalisatiefactor van de [Straat 4] / [Straat 5] . De kapitalisatiefactor van deze referenties is vastgesteld op 11,5 tegenover 10,7/10,2 voor de objecten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de taxatiematrix de totstandkoming van de kapitalisatiefactor van de objecten hiermee voldoende inzichtelijk en aannemelijk gemaakt.
24. Eiseres heeft tot slot gewezen op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2021. [2] Volgens eiseres volgt uit deze uitspraak dat een heffingsambtenaar een kapitalisatiefactor bij gerealiseerde verkooptransacties nooit mag berekenen aan de hand van getaxeerde huurwaarden. Dit standpunt is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. [3] Huurwaarden mogen voor de berekening van de kapitalisatiefactor wel degelijk getaxeerd worden, zolang deze huurwaarden maar aannemelijk gemaakt worden. De heffingsambtenaar heeft de getaxeerde huurwaarden onderbouwd met huurcijfers van vergelijkbare objecten, te weten de ingezonden huurovereenkomst en huurinlichtingenformulieren van een aantal (referentie)objecten. Deze huurcijfers zijn in lijn met de getaxeerde huurwaarden. Eiseres heeft niets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank de conclusie zou kunnen trekken dat de getaxeerde huurwaarden niet juist zijn. Eiseres heeft verder ook niet concreet onderbouwd waarom de door de heffingsambtenaar berekende kapitalisatiefactor voor de niet-woningen lager zou moeten zijn.
25. Uit het voorgaande volgt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de niet-woningen niet te hoog is vastgesteld. Het beroep in de zaken over de niet-woningen is ongegrond.

De immateriële schadevergoeding

26. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voor de behandeling van haar bezwaar en beroep.
27. De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. [4] De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepstermijn sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
28. In deze zaken ving de redelijke termijn aan op 14 april 2020, toen het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar was ontvangen. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 13 april 2022 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met tien maanden overschreden. De bezwaarfase heeft ongeveer 11 maanden geduurd en daarmee vijf maanden te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 17 maart 2021, ongeveer 23 maanden geduurd en daarmee vijf maanden te lang.
29. De vraag die vervolgens voorligt is hoe hoog de schadevergoeding zou moeten zijn. Als door het overschrijden van de redelijke termijn immateriële schade is geleden hanteert de Hoge Raad voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank oordeelt dat er, binnen de ruimte die de rechtspraak van het EHRM daarvoor biedt, door de Nederlandse bestuursrechter gedifferentieerd moet worden bij de toekenning van een schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn. Voor een nadere onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 21 december 2022. [5] In die uitspraak is in algemene zin overwogen dat het bij een procedure op grond van de Wet WOZ gaat om een eenmalige belastingaanslag die niet doorwerkt in de toekomst. De WOZ-waarde wordt immers ieder kalenderjaar opnieuw vastgesteld door de heffingsambtenaar, waarna daartegen ieder jaar rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Wel is van belang dat het hier gaat om belastingheffing en daarmee om een gerechtvaardigde inmenging op het recht op ongestoord genot van eigendom, zoals dat wordt gewaarborgd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Er is dan ook een fundamenteel recht in het geding. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
30. In deze zaken is eiseres een B.V. en zijn de belangen naar het oordeel van de rechtbank enkel financieel van aard. De bij eiseres betrokken personen kunnen in afwachting van uitsluitsel over de aanslagen spanning en stress ervaren, maar de rechtbank vindt dat een relatief gering belang. De rechtbank vindt die spanning en stress namelijk niet opwegen tegen de spanning en stress van iemand die in afwachting is van een bestuursrechtelijke procedure over bijvoorbeeld een verblijfsvergunning of een uitkering. Alles afwegend vindt de rechtbank een schadevergoeding van € 50,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden in deze zaken billijk.
31. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting gevraagd om het in deze zaken toe te kennen immateriële schadevergoeding te verhogen tot € 5.000,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Daarbij heeft hij gewezen op de omvang van de portefeuille van eiseres met meerdere panden en de omstandigheid dat de eigenaar van eiseres en zijn echtgenote ernstige gezondheidsproblemen hebben. De rechtbank ziet in die omstandigheden echter geen reden om een vergoeding van meer dan € 50,- per half jaar toe te kennen. Weliswaar gaat het in deze zaken om een redelijk groot financieel belang in vergelijking met een WOZ-zaak met één pand, maar daar staat tegenover dat dergelijke financiële belangen ook vaker voorkomen bij een B.V. als eiseres dan bij een gemiddelde particulier. Verder vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat vanwege de ernstige gezondheidsproblemen sprake is van zo veel meer spanning en frustratie door een termijnoverschrijding die een hogere vergoeding rechtvaardigen. De rechtbank vindt hiervoor ook steun in het gemak waarmee de gemachtigde van eiseres op de zitting meteen aanbood alle beroepen in te trekken, mits de WOZ-waarde van de [adres 22] zou worden verlaagd. Dit wijst er op dat de spanning en frustratie bij de bij eiseres betrokken door een termijnoverschrijding niet heel groot zal zijn.
32. In dit geval is de redelijke termijn met ongeveer tien maanden overschreden. Afgerond naar boven leidt dat in deze zaak tot een aanspraak op schadevergoeding van € 100,-. De termijnoverschrijding is deels te wijten aan de heffingsambtenaar en deels aan de rechtbank, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar en de Staat ieder in een met die verwijtbaarheid overeenkomend deel van de schade zal veroordelen. De heffingsambtenaar is voor 5/10 verantwoordelijk voor de termijnoverschrijding en de Staat voor 5/10. Hierdoor komt € 50,- voor rekening van de heffingsambtenaar en € 50,- voor rekening van de Staat.
33. De rechtbank heeft de Staat aangemerkt als partij bij dit beroep. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000,- is, hoeft de Minister van Justitie en Veiligheid niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren. [6] De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend.

Het griffierecht en de proceskosten

34. Omdat het beroep niet-ontvankelijk dan wel ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
35. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep. [7] Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd. [8] Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan. [9]
36. Verder wijst de rechtbank het verzoek om een veroordeling in de rechtsbijstandskosten van eiseres af, voor zover die bijstand is verleend voor het inhoudelijke beroep, omdat het beroep niet-ontvankelijk dan wel ongegrond is.
37. Omdat de rechtbank een schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn toekent, is er in beginsel wel aanleiding om de heffingsambtenaar en/of de Staat te veroordelen in de rechtsbijstandskosten die met het oog op het verzoek om schadevergoeding zijn gemaakt. De rechtbank oordeelt dat bij een beslissing over proceskosten kan worden afgeweken van het systeem van forfaitaire vergoeding uit het Besluit proceskosten bestuursrecht, in gevallen waarin het alleen nog gaat over de kosten die zijn gemaakt vanwege het verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De rechtbank zal de gevraagde vergoeding voor rechtsbijstandskosten daarom beoordelen aan de hand van de vraag welke kosten redelijkerwijs gemaakt moesten worden door de gemachtigde van eiseres. Voor een nadere onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank opnieuw naar de eerder genoemde uitspraak van 21 december 2022. [10]
38. De gemachtigde van eiseres hoefde in dit geval vrijwel geen werkzaamheden te verrichten om het verzoek om immateriële schadevergoeding te laten beoordelen door de rechtbank. Het enkele verzoek daartoe volstaat. Uit de processtukken blijkt ook dat hij niet meer dan dat heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedures over het verzoek om vergoeding van immateriële schade. Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep in de zaaknummers UTR 22/5633 t/m UTR 22/5641, UTR 22/45 t/m UTR 22/5647 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep in de overige zaaknummers ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van € 50,- aan schadevergoeding aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van € 50,- aan schadevergoeding aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 6 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9737.
3.Zo wordt in de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6899, een op eenzelfde wijze getaxeerde huurwaarde wel geaccepteerd. Zie ook r.o. 4.2 van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 juni 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1849.
6.Zie de beleidsregel van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, 20210).
7.Overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.Dit volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Awb.
9.Zie de uitspraken van de CRvB van 21 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1540, r.o. 6.2 en van de ABRvS van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1160, r.o. 6.1.
10.ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, r.o. 47-49.