ECLI:NL:RBMNE:2022:869

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
21/3765
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WIA-uitkering en betwisting eerste ziektedag door werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. K. Gomes, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E. Witte. Werkneemster, die als derde-partij aan het geding deelnam, was niet verschenen. De zaak betreft de toekenning van een WIA-uitkering aan werkneemster, die per 5 maart 2021 is ingegaan. Eiseres betwist de eerste ziektedag van werkneemster en stelt dat deze vóór de indiensttreding bij eiseres ligt, waardoor de WIA-uitkering niet aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in eerdere besluiten heeft geoordeeld dat werkneemster minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat er geen toegenomen beperkingen waren. Eiseres heeft geen inhoudelijke bezwaren ingediend tegen het primaire besluit van het Uwv en heeft nagelaten om een verzoek op grond van artikel 52c van de Ziektewet in te dienen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet kan betwisten dat de eerste ongeschiktheidsdag van werkneemster op 8 maart 2019 ligt, en dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3765

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ., te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. K. Gomes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werkneemster], te [plaats] (werkneemster),
(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop).

Procesverloop

Met het besluit van 8 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend vanaf 5 maart 2021.
Met het besluit van 27 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Werkneemster heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen en heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door eiseres ingeschakelde gemachtigde.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 via Skype. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Werkneemster en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. Werkneemster is op 11 april 2006 uitgevallen voor haar werkzaamheden. Het Uwv heeft bepaald dat aan werkneemster per einde wachttijd op 29 juni 2009 geen
WIA-uitkering werd toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Werkneemster heeft een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan per
9 november 2013. Het Uwv heeft in 2014 bepaald dat werkneemster per 9 november 2013 geen WIA-uitkering kon krijgen, omdat geen sprake was van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak.
3. Werkneemster is sinds 4 maart 2019 in dienst bij eiseres. Eiseres is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) en de Wet WIA. Op 8 maart 2019 heeft werkneemster zich ziekgemeld, waarna zij op 10 maart 2019 in de proeftijd is ontslagen. Vanaf die datum heeft werkneemster een uitkering ontvangen op grond van de ZW.
Op 12 december 2020 heeft werkneemster een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. In het medisch rapport van de verzekeringsarts van het Uwv van 4 februari 2021 is als eerste ongeschiktheidsdag vermeld: 8 maart 2019. Met het primaire besluit heeft het Uwv aan werkneemster een WIA-uitkering (WGA-loonaanvullingsuitkering) toegekend vanaf
5 maart 2021.
4. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres geen inhoudelijke medische of arbeidskundige bezwaargronden heeft ingediend tegen het primaire besluit. De vraag of er in 2013 sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak en wat de eerste ongeschiktheidsdag was, valt volgens het Uwv buiten de omvang van het geding. Voor zover eiseres feitelijk een verzoek heeft gedaan om terug te komen op het besluit van het Uwv van 2014, is dat niet mogelijk omdat eiseres in die procedure geen belanghebbende was/is. Volgens het Uwv bestaat er geen wettelijke basis om werkneemster een WIA-uitkering te weigeren als sprake was van evidente arbeidsongeschiktheid bij indiensttreding (en aanvang verzekering).
5. Eiseres voert in beroep aan dat de eerste ongeschiktheidsdag is gelegen voor het begin van de arbeidsovereenkomst met eiseres en dat daarom de WIA-uitkering niet kan worden toegekend, dan wel niet kan worden toegerekend aan de werkgever. Volgens eiseres had het Uwv haar inhoudelijke bezwaren in de bezwaarfase moeten toetsen inzake de eerste ongeschiktheidsdag. Omdat dit niet is gedaan is er sprake van een onzorgvuldige besluitvorming en een ondeugdelijke motivering.
6. De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraken van
12 juli 2017 [1] het wettelijk stelsel en het beoordelingskader heeft weergegeven voor zaken waarin een eigenrisicodrager het recht van een voormalig werknemer op een ZW-uitkering of een uitkering op grond van Wet WIA betwist met een beroep op een door het het Uwv gehanteerde en door de eigenrisicodrager onjuist gevonden eerste ongeschiktheidsdag. Gelet op dat stelsel mag het Uwv bij de beoordeling van de aanspraken op een ZW- of een WIA-uitkering in beginsel uitgaan van de door de werkgever opgegeven dag waarop de werknemer het werk niet heeft aangevangen of gestaakt. Wanneer de eigenrisicodrager aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde eerste ongeschiktheidsdag twijfelt, kan hij op grond van artikel 52c van de ZW aan het Uwv vragen om daarover een besluit te nemen. De eigenrisicodrager zal op grond van gegevens van zijn arbodienst, zo nodig in samenhang met andere voor hem beschikbare (medische) gegevens, zijn opvatting over de aanvang van de ongeschiktheid moeten onderbouwen en aannemelijk moeten maken dat de werknemer op de datum van indiensttreding al ongeschikt was.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet overeenkomstig artikel 52c van de ZW aan het Uwv heeft gevraagd om een besluit met betrekking tot de eerste ongeschiktheidsdag van werkneemster te nemen. Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de medische informatie van de bedrijfsarts in het dossier van 8 december 2020 kan worden afgeleid dat de medische dienst die eiseres had ingeschakeld al op 9 april 2019 op de hoogte was van de medische voorgeschiedenis van werkneemster. Met het nalaten om het Uwv een besluit op grond van artikel 52c van de ZW te vragen, heeft eiseres de situatie laten voortbestaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres in deze procedure de betwisting van de eerste ongeschiktheidsdag en de vraag of in 2013 sprake was van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekte-oorzaak niet aan de orde stellen. De rechtbank merkt op dat voorheen in artikel 46 van de Wet WIA een uitsluitingsgrond was opgenomen voor onder meer de werknemer die bij aanvang van de verzekering volledig arbeidsongeschikt was. Artikel 46 van de Wet WIA is echter per 1 januari 2011 door de wetgever geschrapt en om die reden niet van toepassing in deze zaak. De vraag of de WIA-uitkering aan eiseres kan worden toegerekend valt naar het oordeel van de rechtbank eveneens buiten de omvang van het geding. Het bestreden besluit ziet immers alleen op de toekenning van de WIA-uitkering aan werkneemster en niet op de toerekening van die WIA-uitkering aan eiseres. De beroepsgronden van eiseres slagen daarom niet.
8. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht aan werkneemster een WIA-uitkering toegekend vanaf 5 maart 2021.
9. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het
proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.