ECLI:NL:RBMNE:2022:6211

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/1570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake erkenning beroepskwalificatie kinderopvang

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2022, betreft het een herzieningsverzoek van eiseres, die een aanvraag voor erkenning van haar beroepskwalificatie om te werken in de kinderopvang had ingediend. De aanvraag was eerder op 20 december 2020 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 25 augustus 2021 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgewezen. Eiseres was het niet eens met deze besluiten en had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 22 februari 2022, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigden aanwezig waren. Eiseres voerde aan dat de afwijzing van haar herzieningsverzoek evident onredelijk was, omdat het haar toegang tot de arbeidsmarkt in de kinderopvang zou belemmeren. De rechtbank oordeelde echter dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de formele rechtskracht van het eerdere besluit van 20 december 2020 niet terzijde kon worden gesteld, ook niet in het licht van de door eiseres aangehaalde rechtspraak.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

In het besluit van 25 augustus 2021 (primair besluit) heeft verweerder het herzieningsverzoek van eisers afgewezen.
In het besluit van 22 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 20 december 2020 is de aanvraag van eiseres voor erkenning van haar beroepskwalificatie om te mogen werken in de kinderopvang afgewezen.
2. Eiseres is het niet eens met dat besluit en dient op 2 maart 2021 een bezwaarschrift in. In het bezwaarschrift is ook een verzoek opgenomen om de aanvraag te herzien.
3. Bij besluit van 1 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. Het beroep van eiseres tegen dit besluit is ongegrond verklaard. [1]
4. Bij het primaire besluit van 25 augustus 2021 heeft verweerder apart beslist op het in voornoemd bezwaarschrift opgenomen herzieningsverzoek. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen. Bij het betreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
5. Deze uitspraak ziet op het herzieningsverzoek van eiseres.
De besluitvorming van verweerder
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres aan haar herzieningsverzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, die tot een ander besluit dan het besluit van 20 december 2020 zouden hebben geleid als ze eerder bekend waren geweest. Dat eiseres van mening is dat een nieuwe beoordeling had gemaakt moeten worden, merkt verweerder niet aan als een nieuw feit. Er is derhalve niet voldaan aan het gestelde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bezwaar is dan ook kennelijk ongegrond, zodat verweerder eiseres niet heeft uitgenodigd om haar bezwaarschrift mondeling toe te lichten.
Het standpunt van eiseres
7. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar verzoek om herziening van het besluit van 20 december 2020, waarmee haar verzoek om erkenning van haar beroepskwalificatie om te mogen werken in de kinderopvang is afgewezen.
8. Zij voert aan dat verweerder de formele rechtskracht van het besluit van 20 december 2020 en het gestelde in artikel 4:6 van de Awb niet aan haar heeft kunnen tegenwerpen en haar aanvraag alsnog inhoudelijk had moeten beoordelen en toewijzen. Eiseres verwijst daartoe naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) en Centrale Raad van Beroep waaruit blijkt dat de formele rechtskracht van een besluit in gevallen van een ‘evidente onredelijkheid’ terzijde kan worden gezet. [2] Ook verwijst eiseres naar het arrest Byankov van het Europese Hof van Justitie (HvJ EU). [3]
9. Het besluit is volgens eiseres ‘evident onredelijk’ omdat het een ontoelaatbare beperking op het Europese vrij verkeersrecht van werknemers inhoudt. Door het besluit wordt de toegang van eiseres tot het beroep van gastouder levenslang afgesneden. De formele rechtskracht van het besluit van 20 december 2020 is namelijk niet in tijd beperkt. Eiseres voldoet dan ook aan de voorwaarden van het arrest Byankov. Ook meent eiseres dat niet in geschil is dat zij materieel voldoet aan de eisen die de wet stelt voor toetreding tot het beroep van gastouder.
Het oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het besluit van 20 december 2020 formele rechtskracht heeft en dat het verzoek van eiseres een verzoek om herziening een nieuwe aanvraag is in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
11. Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan verweerder een dergelijk verzoek onder verwijzing naar zijn eerdere besluit, afwijzen indien geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten aanzien van het in rechte vaststaande eerdere besluit. Tussen partijen is niet in geschil dat er in dit geval geen sprake is van dergelijke nieuwe feiten en/of omstandigheden.
12. Het geschil tussen partijen betreft, gezien het voorgaande, alleen de vraag of verweerder gezien de door eiseres aangehaalde rechtspraak desalniettemin aanleiding had moeten zien om de formele rechtskracht van het besluit van 20 december 2020 niet aan eiseres tegen te werpen.
13. Uit de door eiseres aangehaalde rechtspraak volgt dat het beginsel van de formele rechtskracht niet in strijd is met het Unierecht, maar dat de formele rechtskracht in gevallen van ‘evidente onredelijkheid’ terzijde kan worden gezet.
14. In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het besluit van 20 december 2020 evident onredelijk is. Eiseres heeft weliswaar geen toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt voor wat betreft het werken in de kinderopvang nu haar verzoek om erkenning van haar beroepskwalificatie is afgewezen, maar zij heeft net zoals andere Unieburgers toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt als zij wél de juiste beroepskwalificaties heeft. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de vergelijking tussen de situatie van eiseres en die in het arrest Byankov niet op. Zo is er in het geval van eiseres na het definitief worden van het besluit van 20 december 2020 geen situatie ontstaan waarin sprake is van een kennelijke onverenigbaarheid met het Unierecht. Anders dan in het arrest Byankov is ná het definitief worden van het besluit van 20 december 2020 door het Hof immers geen rechtspraak gewezen op grond waarvan het besluit alsnog onrechtmatig zou moeten worden beoordeeld. De rechtbank ziet derhalve geen aanknopingspunten om af te wijken van het uitgangspunt dat een onherroepelijk geworden besluit formele rechtskracht heeft. De stelling van eiseres dat dat zij materieel voldoet aan de eisen die de wet stelt voor toetreding tot het beroep van gastouder maat het voorgaande niet anders.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2022.
De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 5 april 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1394.
2.Uitspraak van de Afdeling van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2961 en uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3224.
3.HvJ EU 4 oktober 2012, ECLI:EU:C:2012:608, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven (Byankov/Bulgaarse overheid).