ECLI:NL:RBMNE:2022:6161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
21/4335
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 22 september 2022, staat de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster centraal. De werkneemster, die als gevolg van ziekte een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, had geen toestemming gegeven voor het verstrekken van haar medische gegevens aan haar werkgever. De rechtbank behandelt de zaak waarbij de werkgever (eiseres) bezwaar maakte tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet wijzigde. De rechtbank oordeelt dat de werkneemster volledig arbeidsongeschikt is, maar dat er discussie bestaat over de vraag of deze arbeidsongeschiktheid duurzaam is. De werkgever stelt dat de werkneemster recht heeft op een Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA), terwijl het Uwv van mening is dat er nog behandelmogelijkheden zijn die de belastbaarheid van de werkneemster kunnen verbeteren.

De rechtbank onderzoekt de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat is uitgevoerd door het Uwv. Eiseres voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat het primaire onderzoek niet door een geregistreerde verzekeringsarts is uitgevoerd. De rechtbank concludeert echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom een fysiek spreekuurcontact niet noodzakelijk was. De rechtbank volgt de conclusies van de verzekeringsarts en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres (werkgever),

(gemachtigde: mr. J.T.J.A. Klijn),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),

(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

[werkneemster] (de werkneemster) heeft geen toestemming gegeven voor het verstrekken van haar medische gegevens aan haar (voormalige) werkgever (eiseres). In deze uitspraak zal daarom in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van werkneemster om te voorkomen dat deze gegevens alsnog via deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Werkneemster werkte als [functie] voor gemiddeld 31,95 uur per week bij eiseres. Op 20 maart 2017 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld. Na twee jaar ziekte heeft het Uwv aan werkneemster per 18 maart 2019 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). De uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Op 8 juni 2020 heeft eiseres het Uwv gevraagd om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster. Naar aanleiding hiervan heeft er een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het besluit van
11 januari 2021 (het primaire besluit). In dit besluit heeft het Uwv vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet wijzigt. Werkneemster wordt nog steeds 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. Vanaf 18 maart 2021 ontvangt zij een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 5 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Geschil

1. Iemand die tussen de 80% en 100% arbeidsongeschikt is, is ‘volledig’ arbeidsongeschikt. Het Uwv moet dan beoordelen of deze persoon ook ‘duurzaam’ arbeidsongeschikt is. Duurzaam houdt in dat iemands ziekte naar verwachting niet zal verbeteren. Als dat het geval is, heeft iemand recht op een Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA).
2. Partijen zijn het met elkaar eens dat eiseres per 11 januari 2021 volledig arbeidsongeschikt is. Partijen verschillen met elkaar van mening over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Eiseres vindt van wel en stelt dat het Uwv aan werkneemster een IVA-uitkering had moeten toekennen. Het Uwv vindt van niet, omdat werkneemster nog een intensieve behandeling kan ondergaan vanwege de stoornis die eiseres heeft. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de verwachting dat de belastbaarheid van eiseres na het afronden van deze behandeling zal toenemen.

Beoordelingskader

3. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Volgens het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid
gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkeling van iemands
arbeidsbeperkingen. De verzekeringsarts die dit beoordeelt dient hierbij volgens vaste
rechtspraak gebruik te maken van het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader
“Beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen” (beoordelingskader).
Hierin is een stappenplan opgenomen dat uit drie stappen bestaat. In stap 1 is de situatie aan
de orde dat verbetering van de belastbaarheid uitgesloten is. Dat is het geval indien er sprake
is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld
zonder behandelmogelijkheden. In stap 2 gaat het om mensen waarbij verbetering van de
belastbaarheid niet is uitgesloten. De verzekeringsarts beoordeelt of er in het eerstkomende
jaar een verbetering kan worden verwacht. Er moet dan gekozen worden tussen een situatie
waarin er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal
optreden en een situatie waarin verbetering in deze periode niet of nauwelijks te verwachten
is. Als argumenten voor een keuze ontbreken dient te worden uitgegaan van redelijke of
goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Stap 3 is van
toepassing als verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks
te verwachten is. De verzekeringsarts beoordeelt dan of en zo ja in hoeverre die na het
eerstkomende jaar nog kan worden verwacht.
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter op het gebied van sociale zekerheidszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van het oordeel dat de belastbaarheid naar verwachting nog zal verbeteren. De enkele stelling dat er nog behandelmogelijkheden zijn, is daarvoor onvoldoende. De inschatting van de kans op herstel moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij werkneemster aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor werkneemster. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Zorgvuldigheid
6. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat het medisch onderzoek in de primaire fase niet is verricht door een verzekeringsarts en er in de bezwaarfase alleen een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en overweegt daartoe het volgende.
Onderzoek in de primaire fase
8. De primaire arts heeft werkneemster op 23 november 2020 op het spreekuur gezien en de bevindingen hiervan in het rapport van 22 december 2020 beschreven. Ook is het dossier bestudeerd en informatie van de behandelend sector in de medische beoordeling betrokkenen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van
30 september 2021 gerapporteerd dat zij het dossier heeft bestudeerd, waaronder het rapport van de primaire arts van 22 december 2020. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep werkneemster tijdens een telefonisch spreekuur op 2 augustus 2021 gesproken, informatie van de behandelend sector in de heroverweging betrokken en overleg gevoerd met de primaire arts.
9. Uit de uitspraak van de CRvB van 21 november 2018 [2] volgt dat aan een onderzoek door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts niet dezelfde waarde kan worden toegekend als aan een onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts. De kwaliteit van het primaire verzekeringsgeneeskundige onderzoek door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts is onvoldoende gewaarborgd om daarop een besluit tot vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen baseren. Een voldoende basis kan alsnog worden verkregen door een beoordeling door een wel als verzekeringsarts geregistreerde arts waarin deze een rapport, opgemaakt na spreekuuronderzoek door de niet-geregistreerde verzekeringsarts, heeft getoetst en mede ondertekend.
10. Niet in geschil is dat een geregistreerde verzekeringsarts het sociaal medisch oordeel van de niet geregistreerde verzekeringsarts van 22 december 2020 heeft getoetst, akkoord heeft bevonden en heeft mede ondertekend. Gelet hierop slaagt de beroepsgrond niet.
Geen spreekuurcontact in bezwaarfase
11. Uit jurisprudentie van de CRvB volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts van een spreekuurcontact mag afzien als hij voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [3]
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 6 mei 2022 voldoende gemotiveerd waarom zij een fysiek spreekuurcontact niet noodzakelijk vond. Oproepen voor een spreekuur zal volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet leiden tot het vaststellen van een gewijzigde belastbaarheid. Dit heeft te maken met de aard van de klachten, de gezondheidsproblematiek en de voorhanden informatie. De rechtbank kan deze motivering volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
13. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is en dat werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschiktheid is. Eiseres meent dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet sluitend is en dat het resultaat van een behandeling niet gegarandeerd is. Eiseres wijst er daarbij op dat behandeling tot op heden weinig resultaat heeft gehad.
14. De rechtbank ziet in de stelling van eiseres, zonder nadere medische onderbouwing, geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling over de duurzaamheid van de beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig onderzoek gedaan en in haar rapporten van
30 september 2021 en 6 mei 2022 inzichtelijk en eenduidig uiteengezet hoe zij tot haar beoordeling is gekomen en waarom er geen aanleiding is om de overwegingen van de primaire arts te herzien.
De primaire arts vermeldt in het rapport van 22 december 2020 dat het onvoldoende inzichtelijk is wat het medisch substraat is voor het fysieke disfunctioneren van werkneemster. De behandelmogelijkheden zijn daarom volgens de primaire arts nog niet voldoende benut. Uit de informatie die de primaire arts bij de recentste behandelaar van werkneemster heeft opgevraagd, volgt dat er nog gerichter diagnostiek en behandeling op de oorzaak van de problemen kan worden toegepast. De beperkingen van werkneemster zijn volgens de primaire arts daarom niet duurzaam te achten. Uit de informatie van de behandelaar, gedateerd 30 november en 13 februari 2020, volgt dat met werkneemster is besproken dat intensivering van behandeling mogelijk is voor vervolgbehandeling. Aan werkneemster is hierover meer uitleg gegeven.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt in haar rapport van
30 september 2021 dat er sprake is van een redelijke kans op verbetering van de belastbaarheid en dat aan werkneemster een behandeladvies in de zin van intensieve begeleiding is gegeven en dat zij daarom nog niet is uitbehandeld. Werkneemster zag daarvan af omdat zij vooral behoefte had aan rust en de behaalde resultaten van de behandeling voor dat moment voldoende vond. Zij vond dat zij voor dat moment genoeg behandeling had gehad en zelf verder kon.
16. In haar rapport van 6 mei 2022 vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een intensieve behandeling gericht op de stoornis van werkneemster een toename van de psychische belastbaarheid zal bewerkstelligen. Omdat er geen anatomisch substraat is voor het lichamelijk disfunctioneren, is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed mogelijk dat de ervaren lichamelijke beperkingen een uiting zijn van psychische problematiek. Bij intensieve behandeling zal door middel van het verkrijgen van inzicht in de problematiek en de oorzaak, de lichamelijke belastbaarheid toenemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er om deze redenen geen sprake van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen omdat er nog therapeutische mogelijkheden zijn. Ook is er daarom geen sprake van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er een redelijk goede verwachting is dat intensieve behandeling de belastbaarheid van werkneemster zal verbeteren binnen een jaar nadat zij met de behandeling start. Daarbij merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat van werkneemster verwacht mag worden behandeladviezen op te volgen.
17. De rechtbank kan deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen en is daarom van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Hierbij is van belang dat cliëntgebonden factoren die verbetering van de belastbaarheid in de weg staan, in de beoordeling slechts een rol mogen spelen voor zover deze rechtstreeks samenhangen met het ziekteproces. Als uitgangspunt geldt dat cliënt adequaat herstelgedrag moet vertonen. Is dit niet het geval, dan wordt per definitie uitgegaan van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Dit volgt uit het beoordelingskader. [4]
18. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van een toereikende medische grondslag is voorzien. Het Uwv heeft eiseres op basis daarvan terecht in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 september 2022.
de griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:257.
3.Uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
4.Zie pagina’s 6 en 7 van het beoordelingskader.