In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid en recht op een IVA-uitkering. Appellant, die lijdt aan het Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS), had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd en geoordeeld dat appellant met ingang van 2 april 2015 recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat er behandelmogelijkheden waren die een reële kans op herstel boden. De Raad benadrukte dat de richtlijn van het RIVM over QVS aangeeft dat de effectiviteit van behandelingen zoals cognitieve gedragstherapie op lange termijn niet is aangetoond. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.232,92 bedragen.