ECLI:NL:RBMNE:2022:6102

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
16.304884.21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarige met een voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden was. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, ondanks dat de verklaring in de basis betrouwbaar werd geacht. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het betasten van de vagina van het slachtoffer. Dit gebeurde in de periode tussen 1 april 2000 en 31 januari 2004 te Harmelen, toen het slachtoffer nog geen zestien jaar oud was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarde dat hij geen minderjarigen in zijn woning toelaat zonder begeleiding van volwassenen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en de positieve ontwikkelingen in zijn leven sinds die tijd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 2.110,34 werd vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.304884.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1954 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. P. van der Geest, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de terechtzitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
in de periode tussen 1 april 2000 en 31 januari 2004 te Harmelen met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
subsidiair
in de periode tussen 1 april 2000 en 31 januari 2004 te Harmelen met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om deze strafzaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder primair ten laste gelegde.
Volgens de raadsman is wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het onder subsidiair ten laste gelegde betasten / aanraken van de vagina / schaamstreek. Van de overige onder subsidiair ten laste gelegde ontuchtige handelingen moet verdachte volgens de raadsman worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Primair
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met [slachtoffer] (hierna: aangeefster) ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Dat betekent dat de rechtbank verdachte van het onder primair ten laste gelegde zal vrijspreken. Zij overweegt daartoe het volgende.
Kader
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of alleen op basis van de verklaring of aangifte van aangeefster. De rechtbank zal in dat kader eerst moeten vaststellen of zij de verklaring van aangeefster betrouwbaar vindt en – als dat zo is en de verklaring dus als bewijsmiddel kan worden gebruikt – vervolgens ook moeten nagaan of in het dossier voldoende steunbewijs aanwezig is voor de verklaring van aangeefster. Dat steunbewijs moet afkomstig zijn uit een andere bron dan aangeefster zelf, maar hoeft – volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad – niet per definitie te zien op het daderschap van verdachte of de tenlastegelegde gedragingen. Het is voldoende wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het verband tussen haar verklaring en het andere gebruikte bewijsmateriaal mag niet te ver verwijderd zijn. [1]
Overige overwegingen
De rechtbank oordeelt allereerst dat zij de verklaring van aangeefster in de basis betrouwbaar vindt. Er zijn echter redenen om behoedzaam met de verklaring van aangeefster om te gaan. Dat heeft in de eerste plaats te maken met het grote tijdsverloop sinds de gedragingen, maar ook met de verklaring van getuige [getuige] en die van verdachte. Getuige [getuige] was erbij toen verdachte de vermeende gedragingen zou hebben verricht en vormt dan ook een belangrijke getuige. Bepaalde onderdelen van de verklaring van aangeefster kan zij echter niet bevestigen. Om die reden zal de rechtbank de verklaring van aangeefster alleen voor het bewijs gebruiken, voor zover deze voldoende steun vindt in de verklaring van getuige [getuige] .
De verklaring van aangeefster wordt door getuige [getuige] ondersteund voor zover deze ziet op het aanraken van de blote vagina. Verdachte heeft ook bekend dat hij dat heeft gedaan. Geen steun is echter te vinden voor het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Dat heeft getuige [getuige] niet waargenomen of toen van aangeefster vernomen en wordt ontkend door verdachte. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft gebracht.
Ook is niet gebleken dat aangeefster een tweede keer bij verdachte thuis is geweest en dat hij toen mogelijk verdergaande ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er geen steunbewijs is voor de aangifte, voor zover deze ziet op het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster en zal verdachte van het onder primair ten laste gelegde vrijspreken.
Subsidiair
Conclusie
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder subsidiair aan hem ten laste gelegde, voor wat betreft het betasten / aanraken van de vagina van aangeefster. Voor de overige feitelijkheden acht de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor onder primair is overwogen, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Van die onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft de gedragingen die de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht bekend en de raadsman heeft voor dit deel van het subsidiair ten laste gelegde feit geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De gebruikte bewijsmiddelen zijn opgesomd [2] :
- de aangifte; [3]
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. [4]
Overige overwegingen
Net als voor het seksueel binnendringen, acht de rechtbank onvoldoende steunbewijs aanwezig voor de ten laste gelegde gedragingen die zien op het in de hand doen nemen van zijn geslachtsdeel door aangeefster, het laten insmeren van zijn geslachtsdeel met een crème door aangeefster en het doen aftrekken door aangeefster. Al deze gedragingen worden door verdachte ontkend en getuige [getuige] heeft deze ook niet waargenomen. Verdachte zal voor die betreffende onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair:
in de periode gelegen tussen 1 april 2000 tot en met 31 januari 2004 te Harmelen,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
hebbende verdachte ontuchtig
- de blote vagina van die [slachtoffer] betast en aangeraakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte alleen voor het subsidiair ten laste gelegde betasten/aanraken van de vagina te veroordelen en toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft de raadsman gewezen op het geruime tijdsverloop tussen de pleegdatum en de behandeling ter terechtzitting alsmede de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden die zich sinds het feit hebben voorgedaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft met het destijds minderjarige slachtoffer in de slaapkamer van zijn woning ontuchtige handelingen gepleegd. Verdachte was op dat moment tussen de 46 en 49 jaren oud. Het slachtoffer was tussen de 6 en 9 jaren oud. Verdachte was zich ervan bewust dat hij te maken had met een minderjarig meisje, maar heeft zich vooral laten leiden door zijn eigen lusten. Hij heeft niet stil gestaan bij de ernstige inbreuk die hij maakte op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft hij er niet bij stil gestaan welke gevolgen zijn gedrag op langere termijn voor het slachtoffer zouden hebben. Dit soort feiten doorkruist een normale seksuele ontwikkeling. Juist die gevolgen maken een feit als dit zo ernstig.
Dat het bewezenverklaarde ook daadwerkelijk invloed heeft gehad op de ontwikkeling van het slachtoffer, volgt uit de slachtofferverklaring die haar raadsvrouw namens haar ter terechtzitting heeft voorgelezen. Daarin heeft zij onder meer verwoord dat zij door het handelen van verdachte haar vertrouwen in mensen is kwijtgeraakt en dat zij psychische klachten heeft ontwikkeld waarvoor zij therapie heeft moeten volgen.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij in 2013 door de meervoudige strafkamer voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Deze feiten hebben plaatsgevonden in 2012, dus na het misbruik van het slachtoffer in de onderhavige zaak. Ook in de zaak uit 2012 ging het om het buiten echt plegen van ontuchtige handelingen met minderjarigen van onder de zestien jaren. Hij heeft daarvoor een gevangenisstraf opgelegd gekregen van vijftien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde - kort gezegd - hulpverlening en een proeftijd van vijf jaren.
In het reclasseringsrapport van 6 mei 2022 is te lezen dat verdachte in het kader van die bijzondere voorwaarde onder meer behandeling heeft ondergaan in een forensisch psychiatrische kliniek. Daarna heeft hij nog ambulante behandeling gehad bij dezelfde organisatie, in combinatie met reclasseringstoezicht. Verdachte heeft deze behandeling positief afgesloten. Voor zover bekend is sindsdien geen sprake meer geweest van recidive. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij nu anders dan voorheen besef heeft van de impact van zijn daden. De intensieve contacten met zijn zus en met de huidige ambulante begeleiding (Abrona), die verdachte op vrijwillige basis ontvangt, kunnen worden gezien als voldoende beschermende factoren.
De reclassering ziet op dit moment geen meerwaarde in verplichte begeleiding vanuit een strafrechtelijk kader. Wel wordt geadviseerd aan verdachte op te leggen dat hij contact met minderjarigen mijdt, waarbij een signalerende taak bij de politie moet worden gelegd.
Straf
Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, moet de rechtbank bij haar strafoplegging rekening houden met de veroordeling uit 2013. Daarbij is het uitgangspunt dat gekeken wordt wat de juiste straf zou zijn geweest als de zaken gelijktijdig berecht zouden zijn geweest. Deze eerdere veroordeling maakt dat de rechtbank, ondanks de ernst van het feit, toch geen aanleiding ziet om opnieuw een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Daarbij betrekt de rechtbank het grote tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde feit en de behandeling ter terechtzitting van de onderhavige zaak.
De aard van het feit maakt echter tegelijkertijd dat de rechtbank voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafecht geen ruimte ziet.
Gelet op de positieve persoonlijke ontwikkelingen van verdachte acht de rechtbank, alles overwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van beperkte duur, namelijk vier maanden, passend en geboden. Daaraan zal zij, in lijn met het advies van de reclassering, als bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte geen minderjarigen toelaat in zijn woning, zonder begeleiding van volwassenen. De rechtbank zal aan de politie de opdracht geven toezicht te houden op de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
De rechtbank acht deze bijzondere voorwaarde voldoende om het recidiverisico in te dammen, in combinatie met de hulp en ondersteuning die verdachte op vrijwillige basis ontvangt.
De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde, waarbij verdachte elk contact met minderjarigen zou moeten vermijden, acht de rechtbank niet uitvoerbaar, nu dit niet alleen het gedrag van verdachte betreft.
In een contactverbod met het slachtoffer, zoals door het slachtoffer zelf verzocht, ziet de rechtbank ook geen meerwaarde. Sinds het bewezenverklaarde feit is niet gebleken van belastend gedrag door verdachte jegens het slachtoffer, dat daartoe aanleiding geeft.
Gelet op de ernst van het feit en het beperkte cognitieve vermogen van verdachte zal de rechtbank aan de voorwaarden een proeftijd verbinden van drie jaren. Op die manier wordt gedurende langere periode extra toezicht gehouden op mogelijk ongewenst contact met minderjarigen in zijn woning en geldt extra lang de waarschuwing die uitgaat van de voorwaardelijke gevangenisstraf.

9.BENADEELDE PARTIJ

Slachtoffer [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend als benadeelde partij. Zij vordert een bedrag van € 9.110,34. Dit bedrag bestaat uit € 110,34 aan materiële schade en € 9.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding in zijn geheel toe te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gevorderde materiële schade.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schade heeft de verdediging primair verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de beoordeling ervan een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering voor wat betreft dit gedeelte te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft het materiële deel geheel kan worden toegewezen.
De rechtbank vindt dat voldoende onderbouwd is dat de benadeelde partij de gevorderde materiële schade heeft geleden, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de verdediging heeft zich ten aanzien van dit deel van de vordering gerefereerd.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor tot een bedrag van € 2.000,-.
Voldoende onderbouwd is dat sprake is van geestelijk letsel ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank wijst daartoe op de overgelegde verklaring van de gezondheidspsycholoog van 11 augustus 2022. Daarin staat dat [slachtoffer] slachtoffer is geweest van een zedenzaak en dat bij haar sprake is van een post traumatische stressstoornis. Ook neemt de rechtbank mee dat benadeelde partij deze gebeurtenis al lange tijd met zich draagt.
Gelet op hetgeen bij vergelijkbare zaken wordt toegekend, zal de rechtbank het gevorderde bedrag matigen tot het hiervoor genoemde bedrag.
De vordering zal dan ook tot een bedrag van € 2.110,34 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 januari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft voor wat betreft de immateriële vordering meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.110,34, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 januari 2004 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 31 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van drie jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd geen minderjarigen toelaat in zijn woning thans aan de [adres] , [woonplaats] , zonder begeleiding van volwassenen;
- bepaalt dat de politie toezicht zal houden op de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.110,34, bestaande uit € 110,34 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2004 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.110,34 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2004 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 31 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. J.H.C. van Ginhoven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 september 2022.
Mrs. Schotman en Van Ginhoven zijn niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 april 2000
tot en met 31 januari 2004 te Harmelen, althans in het arrondissement
Midden-Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1994, die toen de leeftijd van
twaalf jaren nog niet had bereikt, meermalen, althans éénmaal (telkens) een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal (telkens)
- de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] gelikt, betast en/of
aangeraakt en/of
- zijn geslachtsdeel in de hand doen nemen, althans doen/laten aanraken
en/of betasten door die [slachtoffer] en/of
- zijn geslachtsdeel laten insmeren met een creme en/of
- ( vervolgens) zich laten/doen aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer]
gebracht en/of gestopt;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 april 2000
tot en met 31 januari 2004 te Harmelen, althans in het arrondissement
Midden-Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1994,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal (telkens) ontuchtig
- de (blote) vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] gelikt, betast
en/of aangeraakt en/of
- zijn geslachtsdeel in de hand doen nemen, althans doen/laten aanraken
en/of betasten door die [slachtoffer] en/of
- zijn geslachtsdeel laten insmeren met een creme en/of
- ( vervolgens) zich laten/doen aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer]
gebracht en/of gestopt.
( art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de door de politie, Eenheid Midden-Nederland, dienst regionale recherche, team zeden, opgemaakte proces-verbaal met dossiernummer / naam MDRBC19051 / 03Prunus d.d. 10 november 2021, doorgenummerd van pag. 1 tot en met 61 en een aanvullend proces-verbaal d.d. 12 januari 2022, doorgenummerd van pag. 1 tot en met 9.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 28 juni 2019, pag. 12
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 september 2022