ECLI:NL:RBMNE:2022:5904

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
22/2182 en 22/2192
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van WOZ-beschikkingen en verzoek om afzonderlijke WOZ-beschikking voor mandelig aandeel

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. Eiser heeft voor de jaren 2020 en 2021 een aanslag voor de Onroerendezaakbelasting (OZB) ontvangen voor zijn appartement. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 410.000,- per 1 januari 2019 en € 437.000,- per 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze WOZ-beschikkingen, maar de heffingsambtenaar heeft deze ongegrond verklaard. Eiser is hiertegen in beroep gegaan.

De rechtbank heeft de beroepen op 21 december 2022 behandeld tijdens een hybride zitting, waarbij eiser fysiek aanwezig was en de gemachtigden van de heffingsambtenaar via Teams deelnamen. Eiser heeft aangegeven dat hij een oplossing wil voor zijn conflict met de gemeente, dat onder andere gaat over een kettingbeding in zijn koopakte en het onderhoud van het mandelige terrein. De rechtbank kan echter alleen de rechtmatigheid van de bestreden uitspraken op bezwaar beoordelen, die betrekking hebben op de WOZ-waarde van de woning.

Eiser heeft aangevoerd dat de bestreden uitspraken op bezwaar geen juridische bewijskracht hebben omdat deze niet zijn gewaarmerkt. De rechtbank verwerpt dit argument, aangezien de wet geen eis stelt voor een dergelijke waarmerking. Eiser heeft ook verzocht om een afzonderlijke WOZ-beschikking voor zijn mandelige aandeel in het openbare gebied rondom zijn appartementencomplex. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar geen afzonderlijke WOZ-beschikking kan nemen voor dit mandelige aandeel, aangezien dit deel uitmaakt van de woning. De rechtbank bevestigt eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat het mandelige aandeel niet als een afzonderlijk WOZ-object kan worden beschouwd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 22 december 2022. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 22/2182 en UTR 22/2192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] (de heffingsambtenaar)

(gemachtigden: M.C.M. van Roon en M.H. Bouwmeester Berends).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 maart 2022 (de bestreden uitspraken op bezwaar).
Eiser heeft voor het jaar 2020 en het jaar 2021 een aanslag voor de OZB ontvangen voor zijn appartement aan de [adres] in [woonplaats] . De heffingsambtenaar heeft de waarde van deze woning op 1 januari 2019 vastgesteld op € 410.000,- en op 1 januari 2020 op
€ 437.000,-. Dit staat in de WOZ-beschikkingen van 31 januari 2020 en 30 januari 2021.
Met de bestreden uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen de WOZ- beschikkingen van 31 januari 2020 en 30 januari 2021 ongegrond verklaard. Eiser is hiertegen in beroep gegaan.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 december 2022 op een hybride zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de heffingsambtenaar. Eiser was aanwezig in de zittingzaal en de gemachtigden van de heffingsambtenaar hebben de zitting bijgewoond via Teams.

Beoordeling door de rechtbank

Waar oordeelt de rechtbank over in deze procedure?
1. De rechtbank stelt het volgende voorop. In de stukken en op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij graag een oplossing wil voor zijn conflict met de gemeente, dat onder meer gaat over een kettingbeding in zijn koopakte die hij gedwongen heeft moeten aanvaarden, twee inpandige garages die niet zijn geleverd bij de koop en een afkoopsom voor het onderhoud van het mandelige terrein.
2. Het is duidelijk dat de punten die eiser noemt belangrijk zijn voor hem – hij procedeert om deze redenen al vele jaren –, maar de rechtbank kan daar in deze zaak geen oordeel over geven. De rechtbank kan in deze uitspraak alleen maar beoordelen of de bestreden uitspraken op bezwaar rechtmatig zijn, en die gaan over WOZ-waarde van de woning aan de [adres] .
Het oordeel van de rechtbank over de bestreden uitspraken op bezwaar
3. Eiser voert in de eerste plaats een procedureel punt aan. Volgens hem hebben de bestreden uitspraken op bezwaar geen juridische bewijskracht, omdat deze niet zijn gewaarmerkt (ondertekend). De rechtbank is het hier niet mee eens. De wet eist niet dat uitspraken op bezwaar worden gewaarmerkt. De bestreden uitspraken op bezwaar voldoen aan de eisen die de wet stelt aan een besluit. [1] De rechtbank twijfelt er niet aan dat de bestreden uitspraken op bezwaar door de heffingsambtenaar zijn genomen.
4. Eisers inhoudelijke beroepen richten zich niet tegen de waarde van de woning aan de [adres] , maar gaan over de vraag of de heffingsambtenaar voor de jaren 2020 en 2021 nog een afzonderlijke WOZ-beschikking had moeten nemen voor zijn mandelige aandeel in het gebied de [locatie] . Eiser is namelijk ook voor 1/736e deel mede-eigenaar van 18 mandelige percelen in dit gebied. Hij vindt dat de heffingsambtenaar in de WOZ-beschikkingen een duidelijke link moet leggen tussen de waarde van zijn appartement en de waarde van zijn mandelige aandeel in de [locatie] . Eiser wil daar dus aparte WOZ-beschikkingen voor.
5. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat voor eisers mandelige aandeel in de [locatie] geen afzonderlijke WOZ-beschikking kan worden genomen. Dit aandeel is volgens de heffingsambtenaar geen afzonderlijk WOZ-object en de waarde ervan is (dus) betrokken bij de waardering van de woning aan de [adres] .
6. Ook op dit punt is de rechtbank het niet met eiser eens. De rechtbank stelt vast dat eiser al verschillende procedures bij deze rechtbank heeft gevoerd waarin de vraag aan de orde is geweest of voor zijn mandelige aandeel een afzonderlijke WOZ-beschikking moet worden genomen. De rechtbank heeft steeds geoordeeld dat eisers mandelige aandeel in de [locatie] moet worden gezien als onderdeel van de woning en dat de heffingsambtenaar geen afzonderlijke WOZ-beschikking kan nemen voor dat mandelige aandeel. [2] Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de uitspraken van de rechtbank op 16 maart 2021 bevestigd. [3] Dit oordeel is onherroepelijk geworden na het arrest van de Hoge Raad van
10 december 2021. [4] De rechtbank ziet geen reden om hier in deze procedure anders over te oordelen.
7. Eiser heeft er in de stukken en op de zitting op gewezen dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in 2013 de waarde van het mandelige gebied op € 10.700,- heeft vastgesteld, maar dit is voor deze procedure niet meer van belang. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat er toen een waardering heeft plaatsgevonden, omdat een gedeelte van het mandelige aandeel pas in 2017 is geleverd. Deze zaak gaat over de belastingjaren 2020 en 2021.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Rechtbank Midden-Nederland, 5 juli 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3615 en rechtbank Midden-Nederland, 4 maart 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1044..
4.Nummer 21/01513.